ECLI:NL:TADRSGR:2025:126 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-685/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:126
Datum uitspraak: 30-06-2025
Datum publicatie: 16-07-2025
Zaaknummer(s): 24-685/DH/RO
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 juni 2025 in de zaak 24-685/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 november 2024 op de klacht van:

klager

over:

mr. C.A.M. Luttikhuis
in zijn hoedanigheid als voormalig deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Overijssel
verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 februari 2024, door het hof van discipline ontvangen op 29 maart 2024, heeft klager een klacht ingediend. In de aanhef van deze klacht staat dat het gaat om ‘’De kwestie: Klacht over deken (en stafmedewerksters) van de Orde van Advocaten Overijssel inzake de klacht over mr. S.’’
1.2 Bij beslissing van 25 april 2024, hersteld bij beslissing van 23 mei 2024, heeft de plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline de klacht verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. In deze beslissing staat dat de klacht is ingediend tegen verweerder en tegen mr. O. en mr. R. van het Ordebureau. De beslissing luidt dat de klacht tegen verweerder voor onderzoek en afhandeling wordt doorgezonden naar de deken van de Orde van Advocaten te Rotterdam. De klacht tegen mr. O. en mr. R. wordt niet doorgezonden nu zij geen advocaten zijn en het tuchtrecht mitsdien niet op hen van toepassing is.
1.3 In zijn brief van 3 juli 2024 heeft klager vermeld dat het hem is opgevallen dat er enige onduidelijkheid lijkt te bestaan over de beklaagden tegen wie zijn klacht zich richt. Klager benadrukt dat zijn klacht met name ziet op de brief van 15 februari 2024, die is opgesteld door de stafmedewerker namens de (huidige) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel. Zijn klacht is dan ook gericht tegen de huidige deken. Tegelijk merkt klager op dat het hem niet onredelijk voorkomt dat er ook onderzoek plaatsvindt naar het optreden van verweerder nu er nieuwe feiten naar boven zijn gekomen waardoor diens klachtafwikkeling destijds in een ander daglicht komt te staan. Verder heeft hij geen aanknopingspunten om zich te beklagen over de mr. O. en mr. R. Zijn beschrijvingen over de bejegening door deze medewerkers van het Ordebureau dienden alleen ter onderbouwing van de door hem ingediende klacht.
1.4 Op 15 juli 2024 heeft de deken te Rotterdam klager erop gewezen dat hij een (aparte) klacht tegen de huidige deken kan indienen via het klachtformulier van de Orde van Advocaten Overijssel.
1.5 De deken heeft de klacht tegen verweerder onderzocht en op 30 augustus 2024 hierop zijn visie gegeven. Klager heeft vervolgens op 5 september 2024 het griffierecht voldaan.
1.6 Op 16 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/87 van de deken ontvangen.
1.7 Bij beslissing van 20 november 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid onder a, van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaard.
1.8 Op 4 december 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 5 december 2024 ontvangen.
1.9 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 19 mei 2025. Klager en verweerder zijn niet verschenen, zoals zij allebei voorafgaand hebben medegedeeld.
1.10 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 De klacht is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Er kan geen misverstand bestaan over het feit dat klager meent dat verweerder de klacht uit 2020 jegens mr. S onvoldoende had behandeld. Eind 2023 heeft klager ervaren dat er niets was veranderd bij mr. S na de behandeling van de klacht door verweerder. Die ervaring uit eind 2023 is ruimschoots bewijs voor de indiening van een nieuwe klacht over mr. S bij de deken, wat klager in februari 2024 ruimschoots binnen de verjaringstermijn deed.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarmee hoeft in redelijkheid niet te worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is.
4.3 Voor de duidelijkheid merkt de raad op dit alleen geldt voor de klacht van klager tegen verweerder. Die klacht ligt namelijk ter beoordeling voor bij deze raad. Alleen de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden kan, nadat de (nieuwe) deken onderzoek heeft gedaan, oordelen over mr. S. Zij staat namelijk in dat ressort ingeschreven als advocaat. Over die nieuwe klacht tegen mr. S geeft deze raad dus geen oordeel.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. M.M. van Wijk en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2025.