ECLI:NL:TADRSGR:2025:123 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-397/DH/A/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:123
Datum uitspraak: 27-06-2025
Datum publicatie: 30-06-2025
Zaaknummer(s): 25-397/DH/A/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wrakingsbeslissing. Verzoek kennelijk ongegrond. Een onwelgevallige (processuele) beslissing kan geen grond vormen voor wraking.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag als plaatsvervanger van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 juni 2025 in de zaak 25-397/DH/A/W
naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig (zaaknummer 26-962/A/A) met verzoeker als gemachtigde van klaagster.
1.2 Op 3 februari 2025 is in deze zaak een voorzittersbeslissing gewezen. Van de zijde van klaagster is daartegen verzet ingesteld. Het verzet is ter zitting van de raad van 16 juni 2025 behandeld door mrs. S.D. Arnold, voorzitter, en mrs. I.J. de Laat en M. Kemmers, leden. Op die zitting heeft verzoeker de voorzitter (hierna ook: de tuchtrechter) gewraakt.
1.3 De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking.
1.4 De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de zitting van 16 juni 2025;
- het verweer van de tuchtrechter van 18 juni 2025 (op 20 juni 2025 ontvangen), dat op 23 juni 2025 aan verzoeker is toegezonden.

2 GRONDEN VAN HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 In het proces-verbaal van de zitting van 16 juni 2025 is onder meer het volgende opgenomen:
“De voorzitter geeft de gemachtigde van klaagster het woord om het verzet nader toe te lichten. Hij vraagt of de gemachtigde een pleitnota heeft.
De gemachtigde van klaagster antwoordt dat hij op 1 juni 2025 met de nagezonden stukken een pleitnota heeft overgelegd, die reeds aan het procesdossier is toegevoegd. Hem was meegedeeld dat ter zitting zou worden beoordeeld of de nagezonden stukken die het maximum van 25 bladzijden overschrijden (de non-waiver) worden geaccepteerd.
De voorzitter antwoordt dat deze geaccepteerd worden en vraagt of hij dan nu de pleitnota gaat voordragen.
De gemachtigde van klaagster antwoordt dat hij dat niet gaat doen. Hij wil enkel nog een korte toelichting geven op het verzet. Er dreigt een appelverbod. Uit onderzoek is gebleken dat er in een dergelijke procedure nog nooit vragen aan het Hof van Justitie zijn gesteld. Er heeft ten onrechte aftrek van de BTW plaatsgevonden. Hij wenst aan het eind van de zitting een proces-verbaal te ontvangen. Als de voorzitter die zekerheid niet geeft, dan staat hem niets anders te doen dan hem te wraken.
De voorzitter laat de woorden op zich inwerken en geeft eerst verweerder het woord om te reageren.
Verweerder antwoordt dat hij geen behoefte heeft aan een reactie.
De voorzitter zegt tegen de gemachtigde van klaagster dat hij niet begrijpt wat hij zegt. Ook begrijpt hij niet wat hij heeft ingediend. Zijn stukken zijn niet te volgen. Wel begrijpt hij dat het in de onderliggende procedure gaat over de wijze waarop er is gefactureerd. Als er verzocht wordt om een wraking, dan legt hij zijn pen neer.
De gemachtigde van klaagster antwoordt dat er bij de voorzitter al veel begrip is van de inhoud van de zaak en dat hij de voorzitter zeker liever niet wil wraken. Hij wil veel liever dat de zaak nu inhoudelijk wordt behandeld, maar hij wil wel een proces-verbaal aan het einde van de zitting.
De voorzitter antwoordt dat hij geen proces-verbaal ontvangt aan het eind van deze zitting.
De gemachtigde van klager ziet dit als onwil. Het is in strijd met het EU-recht. Hij moet de voorzitter daarom wraken.
De voorzitter vraagt wat de grond is van de wraking.
De gemachtigde van klaagster antwoordt dat de grond van de wraking in het proces-verbaal zal staan. Daar ging het zojuist over.”
2.2 Verzoeker heeft op 16 juni 2025 om 16:29 uur een e-mail aan de griffie van de raad gestuurd over zijn wrakingsverzoek. Deze e-mail is aan het proces-verbaal gehecht.

3 BEOORDELING
3.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechters in kwestie vooringenomen zijn tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
3.3 Verzoeker heeft de tuchtrechter gewraakt omdat de tuchtrechter heeft aangegeven dat verzoeker aan het eind van de zitting geen proces-verbaal zal ontvangen. De wrakingskamer stelt voorop dat een onwelgevallige (processuele) beslissing van de raad (in casu het afwijzen van het verzoek om direct aan het eind van de zitting een proces-verbaal te verstrekken) geen grond kan vormen voor wraking. Het instrument van wraking is immers niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. De wrakingskamer komt daarom ook niet toe aan een oordeel over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de tuchtrechter die de beslissing heeft genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is een dergelijke vooringenomenheid, of de schijn daarvan, in dit geval geenszins gebleken. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat er geen grond is voor gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de tuchtrechter.
3.4 Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden.
3.5 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Aldus beslist door mr. H.F.R. Heemstra, voorzitter, mrs. A. Schaberg en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 juni 2025