ECLI:NL:TADRSGR:2025:120 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-883/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:120
Datum uitspraak: 23-06-2025
Datum publicatie: 30-06-2025
Zaaknummer(s): 24-883/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder is in zijn bijstand aan klager op meerdere momenten onvoldoende voortvarend geweest. Zo heeft het starten van een kort geding bijna een jaar gekost, terwijl klager meermaals heeft aangegeven dat het financieel zo niet verder kon. Ook heeft verweerder, nadat betekening van het vonnis niet was geslaagd, het vonnis niet direct opnieuw laten betekenen. Verweerder heeft daarbij ook op meerder momenten onvoldoende met klager gecommuniceerd. Zo heeft hij klager onder meer niet laten weten dat de betekening niet geslaagd was. Hij heeft klager ook niet geïnformeerd over de beslissing om toch geen bodemprocedure te starten. Er is sprake van schending van de kernwaarde deskundigheid. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 juni 2025 in de zaak 24-883/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt

over

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 april 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K094 2024 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager en zijn gemachtigde hebben via videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail (met bijlagen) van 2 december 2024 van de gemachtigde van klager en de e-mail (met bijlagen) van klager van 25 april 2025.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is gescheiden. De echtscheidingsbeschikking dateert van 7 februari 2020.
2.3 Klager heeft zich in januari 2022 tot verweerder gewend voor bijstand. Op 27 januari 2022 is er een eerste bespreking geweest tussen klager en verweerder. Op 28 januari 2022 schrijft verweerder in een e-mail aan klager onder meer:
“Verwijzend naar onze bespreking (…) van 27 januari jl. bevestig ik (…) dat ik u belangen zal behartigen in het kader van het geschil met [ex-partner] met betrekking tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Wij hebben besproken dat ik de door u ter hand gestelde stukken zal bestuderen en een oordeel zal vellen over de aanpak. Vermoedelijk zal in kort geding worden gevorderd dat u wordt gemachtigd om zonder medewerking van de vrouw tot verkoop van de echtelijke woning over te gaan. Subsidiair zal ik de rechtbank vragen te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen op straffe van een dwangsom. Aangezien onzeker is of er voldoende spoedeisend belang is bij een vordering in kort geding, zal ik ook een bodemprocedure voorbereiden waarin een gelijkluidend verzoek wordt gedaan. (…)
Over de kans van slagen kan ik u nog niets met zekerheid zeggen. Aangezien het wettelijk uitgangspunt is dat niemand gedwongen kan worden in een gemeenschap te blijven en de rechtbank ook reeds heeft bepaald dat de woning dient te worden verkocht als de vrouw niet binnen drie maanden in staat blijkt uw aandeel in de woning over te nemen (welke termijn (…) ruimschoots is verstreken), is er een reële kans dat de vordering op dat punt zal worden toegewezen.
Zodra ik de door u ter hand gestelde stukken heb bestudeerd, zal ik waarschijnlijk nog nadere gegevens en stukken van u verlangen. Daarover verneemt u later meer.”
2.4 Op 25 maart 2022 schrijft verweerder in een e-mail aan klager onder meer:
“Dank voor de toegezonden stukken. Ik zit nog steeds met het volgende probleem.
Ik streef ernaar er zo snel mogelijk voor te zorgen dat wij vervangende toestemming krijgen om de woning te verkopen of dat [ex-partner] wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Omdat een procedure al snel een jaar duurt, wil ik proberen dat door middel van een kort geding te doen omdat dit aanmerkelijk sneller wordt behandeld.
Voor het aanspannen van een kort geding is het echter wettelijk vereist dat er sprake is van een zogenoemd 'spoedeisend belang'. Dit spoedeisend belang moet worden onderbouwd. Bij u bestaat het spoedeisend belang uit het feit dat u de lasten van de voormalige echtelijke woning naast uw eigen lasten niet meer kunt dragen. Om dat standpunt te onderbouwen moet ik een opgaaf hebben van al uw vaste lasten van uzelf maar ook van de voormalige echtelijke woning zodat ik aannemelijk kan maken dat het zo echt niet langer kan. Die opgaaf moeten we ook nog onderbouwen met stukken. Op zichzelf is dat niet ingewikkeld maar het is wel veel werk. Met name zal moeten worden bewezen wat uw huidige inkomsten zijn en welke vaste lasten daar tegenover staan. Tot dan heeft het geen zin om een kort geding aan te spannen. Ik hoop dat u een beeld hebt van wat we nodig hebben. U kunt de stukken ter onderbouwing van uw inkomsten en uitgaven gewoon naar mij toesturen, dan verwerken wij het wel in een overzicht.”
2.5 Begin april 2022 heeft klagers vriendin een dossier met financiële gegevens aan verweerder verstrekt.
2.6 Op 13 mei 2022 vraagt klaagsters vriendin per e-mail aan verweerder of hij al zicht heeft op wanneer het kort geding zal zijn. Zij schrijft daarbij:
“Buiten dat het spoedeisende belang voor de rechtbank moet worden aangetoont heeft het voor ons "spoed" omdat wij steeds meer financieel in de knel komen (zoals u weet) en tevens nu het mooie weer er is is het een uitstekende tijd om een vakantie bungalow te verkopen...later in het jaar zal deze, zoals u begrijpt, minder opleveren.”
2.7 Verweerder reageert diezelfde dag tweemaal. In zijn tweede bericht schrijft hij onder meer::
“Zoals ik u eerder vandaag berichtte ben ik bezig alle informatie te verwerken. Meer in het bijzonder wil ik een scherp overzicht creëren van alle verplichtingen die [klager] op zich heeft genomen en alle betalingen die daarop hebben plaatsgevonden. Uw overzichten zijn daarbij een goede hulp maar ik moet het nog wel omzetten, hetgeen toch bewerkelijk is.
In dat kader rijzen er zoals gezegd wat vragen.”
2.8 Op 30 mei 2022 vraagt klagers vriendin per e-mail aan verweerder of hij nog iets nodig heeft om de aanvraag bij de rechtbank te doen. Ze schrijft daarbij dat ze langzaam beginnen te verdrinken in de kosten.
2.9 Op 3 juni 2022 schrijft klagers vriendin aan verweerder onder meer:
“Ik zag net een rekening voorbij komen van afgelopen mnd… Graag zouden wij willen weten wanneer de rechtszaak/hoorzitting plaats gaat vinden. Dit is namelijk de 2e maand dat wij voor de voorbereiding daarvan betalen terwijl wij verder geen actie zien. Uiteraard begrijpen wij dat goed voorbereiden tijd kost en daarom had ik al veel dingen als voorwerk gedaan zodat alles makkelijk te vinden is.
Zoals u eerder deze week gestuurd (…) verdrinken we langzaam id rekeningen en daarom zou de aanvraag via de rechter ook om financiële redenen “versnelt” (ipv normaal n jaar gemiddeld) worden aangevraagd.”
2.10 Op 7 september 2022 schrijft klager in een e-mail aan verweerder:
“Bij aanvang van ons eerste gesprek heeft U duidelijk de te volgen strategie uitgelegd. We gaan op beide mogelijkheden, bodemprocedure en kortgeding dit om zo snel mogelijk te kunnen afdwingen dat het huis in de verkoop komt. Nu lees ik dat dit eigenlijk niet gebeurt of vergis ik me daar in. Maar uiteraard wil ik dat U nu tot de dagvaarding over gaat.”
2.11 Verweerder heeft diezelfde dag als volgt gereageerd:
“Ik begrijp uw zorg, respecteer dat u kritisch bent en waardeer dat u meedenkt. Desalniettemin zou u zich niet behoren te buigen over de vraag of het kort geding gepaard zou moeten gaan met een bodemprocedure. Als advocaat ben ik verantwoordelijk. Of er een bodemprocedure moet komen, is in de eerste plaats aan mij ter beoordeling, waarbij wel geldt dat ik geen dingen mag doen tegen uw wil in. Als advocaat en cliënt het niet eens worden over de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de opdracht, dient de advocaat zijn taak neer te leggen. Dat is hier niet aan de orde maar ik zeg dit om enig inzicht te verschaffen in de verhouding cliënt-advocaat. Juridische geschillen zijn geen eenvoudige kwestie, anders hadden we geen rechters en advocaten nodig om ze te beslechten. Soms kom ik in de loop van een zaak tot nieuwe of andere inzichten. In eerste instantie heb ik overwogen om ook een bodemprocedure te starten. Bij nader inzien wil ik eerst het kort geding afwachten. Een bodemprocedure zou namelijk niet nodig moeten zijn en duurt ten minste een jaar en kost duizenden euro's. Uit overwegingen van proces-economie raad ik dat dus in dit stadium ten zeerste af.
Wat de nodige tijd heeft gekost in uw zaak is het verkrijgen en aan de rechter verschaffen van inzicht omtrent de financiële situatie waarin u verkeert. Ik wil namelijk vermijden dat de rechter tot het oordeel komt dat er helemaal geen spoedeisend belang is, iets wat de wederpartij waarschijnlijk gaat stellen. Daarom ben ik uitvoerig op de financiële situatie ingegaan.”
2.12 Op 5 december 2022 mailt klagers vriendin aan verweerder onder meer:
“Tevens staat er bij productie 12H factuur erfpacht 2021 ik neem aan dat dit de parklasten moeten zijn (u noemt ze onderhoud) anders staat de erfpacht er 2 keer.
Daarbij is het bedrag wat [klager] inmiddels aan het park heeft betaald in 2022 uiteraard veel hoger (nu) dan de genoemde 2854,00, we zijn immers enkele maanden verder dan dat het concept van dit kortgeding is gemaakt.”
2.13 Verweerder reageert diezelfde dag en schrijft onder meer:
“Terecht merkt u op dat productie 12h dubbel zou zijn omdat de erfpachtnota van 2021 ook als productie 12e wordt opgevoerd. Er is sprake van een verschrijving. Productie 12h betreft de erfpachtnota voor 2022. Ik heb dit inmiddels aangepast.”
2.14 Klagers vriendin reageert daarop diezelfde dag als volgt:
“Productie 12h moet de parklasten/onderhoud 2021 zijn, zie bijlage. Productie 12i de erfpacht 2023, zie bijlage
Tevens mis ik de rente die jaarlijks betaald wordt aan het park omdat er in termijnen betaald wordt (…) daarbij is er een incassoburo ingeschakeld omdat er niet tijdig betaald kon worden (…)
Dan bij 16 “de man… blijven voldoen’ wat ik hier mis is dat de man niet anders kan daar de gedaagde geen betalingen doet mbt de woning en de kosten oplopen al dan niet incasso buro’s komen incasseren.
Ik mis namelijk dat de gedaagde niets betaald aan de woning ondanks anders is uitgesproken tijdens de echtscheiding voorziening en dat alle kosten gemaakt na inschrijving van de echtscheiding in 2020 deze kosten door de man niet gemaakt hadden hoeven (moeten) worden als Mevr direct had meegewerkt”
2.15 Op 9 februari 2023 is vonnis in kort geding gewezen. De rechter heeft de ex-partner veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de echtelijke woning onder de voorwaarden zoals genoemd in de echtscheidingsbeschikking van 7 februari 2020 op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van in totaal € 20.000,-.
2.16 Op 17 februari 2023 schrijft klager aan verweerder onder meer:
“Mijn ex heeft zich op 20-12-22 ingeschreven in de woning in [plaats]. Kortgeding uitspraak 9-2-23 stelt dat ze medewerking moet verlenen bij verkoop. Het is nu 17-2-23
En ze wil april pas te koop gaan zetten ? En heb ik van 2 van de 3 makelaars die ze heeft uitgenodigd (nu is er wel actie aan die kant ) vernomen dat er binnen en ook buiten in de tuin nogal wat moet gebeuren. Daarvoor wil ze ook geen aannemer laten komen want dat kost geld. Nu draagt zij mij op deze werkzaamheden zelf te doen. Dan is schoon opleveren straks uiteraard ook een probleem.
Een mededeling alleen voor U bestemd : (…) Dit betekent geen inkomsten. Het wordt tijd dat er snel iets gebeurd voordat we straks wederom 3 maanden verder zijn en ik de ook nog deze kosten moet dragen.
Dus [verweerder] wanneer gaan we de €500,- per dag vorderen?.”
2.17 Op 25 februari 2023 schrijft verweerder in een e-mail aan klager onder meer:
“Wat het allerbelangrijkste is, is dat de verkoop op gang komt. Dat wil simpelweg zeggen, dat de makelaar het in de verkoop heeft. U kunt daar niet onder dreiging van dwangsommen allerlei voorwaarden aan verbinden. De grote vraag is dus nu, staat het te koop en is de makelaar er mee bezig? Zo niet, waarom niet? Gaarne verneem ik hoe het nu met de verkoop staat want dat werd met niet helemaal duidelijk.”
2.18 Klager heeft vervolgens als volgt gereageerd:
“Er is volgens Mevrouw na goedkeuring een makelaar in de arm genomen (…). Ik heb het tot nu toe nog niet te koop zien staan op funda.
Omdat mevrouw vind dat er meer woningen voor een betere prijs verkocht worden in April wil ze deze tot dan aanhouden, waarvoor ik dan uiteraard de kosten zou moeten dragen vind ze. Ook de verkoop prijs ruim boven de laatst verkochte woning op het park heeft ze bepaald. Kortom haar wil is wet en letterlijk “ik doe toch wat ik zelf wil”. Samenwerken is het zeker niet.
Omdat ze zegt er nog te wonen wil ze geen sleutels overhandigen, dus ik heb het huis nog niet gezien.”
2.19 Op 26 februari 2023 schrijft verweerder aan klager:
“Dat de woning pas in april te koop wordt aangeboden, zullen we niet accepteren. Daar haar wil geen wet is, zal ze dan wel merken. Als vaststaat dat ze er niet meer woont, zal ze ook de sleutels moeten afgeven, in elk geval aan de makelaar.
Ik zal haar advocaat dienovereenkomstig berichten.”
2.20 Verweerder heeft vervolgens aan de advocaat van de ex-partner het volgende bericht gestuurd:
“Zoals u weet is uw cliënte veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Van cliënt vernam ik evenwel dat zij de woning om haar moverende redenen pas in april te koop wil zetten. Dat is voor cliënt niet acceptabel. Gaarne verzoek ik u mij uiterlijk binnen twee werkdagen na heden te bevestigen dat uw cliënte meewerkt aan onverwijlde verkoop bij gebreke waarvan tot betekening van het vonnis zal worden overgegaan.
Voorts heb ik begrepen dat uw cliënte de woning niet meer bewoont. Indien dat inderdaad het geval is, dient zij ook de sleutels aan de makelaar te geven zodat hij toegang heeft tot de woning.”
2.21 Op 3 maart 2023 schrijft klager aan verweerder onder meer:
“Uit het gesprek met de makelaar is naar voren gekomen dat mevrouw geen haast heeft of maakt. Na 3 maanden is er nog geen vooruitgang / er is nog niets verhuist en ook de foto’s en het tekoop zetten is nog niet gebeurd. Dan wil ze de woning te koop zetten voor €280000,- Terwijl de gemiddelde verkoop prijs €235000,- was (…). Ik heb met de makelaar overleg gehad en ook hij vind de vraagprijs buiten proportie. (…)
Ik vernam dat er volgende week donderdag foto’s gemaakt gaan worden voor de verkoop, maar van verhuizen naar […] is volgens hem nog niets bekend. Sterker nog de makelaar gaf aan niet de indruk te hebben dat er haast is om dit te bespoedigen. Nu we wederom weer een week verder zijn en er een duidelijk beeld is dat er geen haast gemaakt wordt vind ik dat de tijd van waarschuwen voorbij is.”
2.22 Verweerder heeft de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis van 9 februari 2023 aan de ex-partner te betekenen. Betekening heeft echter niet plaatsgevonden.
2.23 Op 4 maart 2023 schrijft verweerder aan klager onder meer:
“Zoals u waarschijnlijk hebt gezien, heb ik de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis te laten betekenen en heb ik de advocaat van de wederpartij bericht dat een lagere vraagprijs dient te worden gehanteerd. Ik adviseer u dat met de makelaar te bespreken.
De ontruiming van de woning kan ik pas eisen op straffe van een dwangsom zodra de woning is verkocht en moet worden geleverd. Ik begreep dat er wel binnenkort foto's worden gemaakt. Daar maak ik uit op dat het verkoopproces wel op gang komt. Houd mij op de hoogte van eventuele obstructies die [ex-partner] opwerpt.”
2.24 Op 6 maart 2023 schrijft klager aan verweerder onder meer:
“Na ontvangst van Uw schrijven aan [advocaat ex-partner] kreeg ik van mn ex de volgende reactie, waarbij ik opmerk dat mevrouw niet schijnt te willen begrijpen dat de makelaar zich terugtrekt omdat zij de prijs van €280000,- wenst aan te blijven houden ondanks zijn advies deze te verlagen. (…)
En dat hij gezien zijn 22 jaar ervaring er voor koos, om de nu al opgeworpen tegenstellingen en achterdocht, om zijn expertise niet meer aan te wenden voor de verkoop.
Ben dan ook van mening dat er op deze manier van meewerken geen spraken is. Daarom is het zaak om zelf de verkoop te regelen want mevrouw meent dat zij dit moet doen en ik daarin geen zeggenschap heb of haar daarin alleen maar mag volgen.
Kan er via [advocaat ex-partner] aangegeven worden dat de verkoop niet op deze manier werkt. Ik had begrepen uit het vonnis dat ze moest meewerken das iets anders als het zelf even optuigen op haar voorwaarde zonder inspraak van mij. Hier onder de app wisseling (…)”
2.25 Verweerder reageert diezelfde dag als volgt:
“Het wordt wel lastig zo. De rechter heeft geen toestemming gegeven om het zonder medewerking van mevrouw te verkopen. Dan zouden we dus weer naar de rechter moeten met alle kosten en onzekerheid van dien.
Er zijn twee mogelijkheden, we proberen het door tussenkomst van een andere makelaar of we vragen alsnog vervangende toestemming tot verkoop. Of dat laatste lukt, kan ik niet garanderen. Om het via de rechter gedaan te krijgen, zouden we eigenlijk een verklaring van makelaar moeten overleggen waaruit blijkt dat de mevrouw niet meewerkt met de verkoop en zich niet neerlegt bij een lagere verkoopprijs, ook al is die belachelijk. Zou ik die makelaar kunnen bellen denkt u?”
2.26 Op 22 juni 2023 schrijft klager aan verweerder onder meer:
“Zoals u weet heeft mijn ex in december een huurwoning toegewezen gekregen en geaccepteerd. Echter woont zij nog steeds in de vakantiebungalow (die al enige tijd te koop staat) en weigert te verhuizen. (…)
Buiten het bovenstaande weigert mijn ex mee te werken bij de verkoop van de woning dwz zij weigert mijn ex mee te werken bij de verkoop van de woning dwz zij weigert oa om haar toestemming te geven om de vraagprijs te laten zakken. Ondanks dat dit meerdere malen is geadviseerd door de makelaar. (…) Daarbij heb ik diverse appjes waarin zij duidelijk zegt me uit te lachten en niet mee zal gaan werken! (…)
Ik verzoek u de dwangsom oplegging te starten, er van uitgaande dat dit nu mogelijk is.”
2.27 In oktober 2023 heeft verweerder de deurwaarder nogmaals opdracht gegeven het vonnis te betekenen en heeft betekening ook daadwerkelijk plaatsgevonden.
2.28 Op 25 april 2024 dient klager deze klacht in tegen verweerder.
2.29 In zijn antwoord op de klacht van 17 mei 2025 schrijft verweerder onder meer:
“Voorts bevat het klachtformulier (…) een – althans naar het oordeel van klager – noodzakelijke aanvaarding van een schikking die werd getroffen onder tijdsdruk en beslaglegging. De inhoud en uitkomst van de bedoelde procedure en de getroffen schikking zijn mij, ondanks het feit dat klager mij aansprakelijk heeft gesteld voor de in dat kader gemaakte kosten, niet bekend zodat ik daarop niet kan reageren. (…)
Over het nut en de strekking van de door de andere advocaat gevoerde procedure is overigens mij niets bekend.”

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft veel fouten gemaakt bij het aanvragen van het kort geding. Klager noemt de volgende voorbeelden:
1) Verweerder heeft zonder overleg besloten geen bodemprocedure aanhangig te maken. Klager was hier ook niet van op de hoogte.
2) De werkzaamheden met betrekking tot de kort geding procedure duurden lang: 12,5 maand (van 27 januari 2022 tot 9 februari 2023). Dit terwijl verweerder had gezegd dat het niet veel tijd in beslag zou nemen en de kosten van de woning ondertussen bleven doorlopen.
3) De financiële overzichten klopten niet. Klager en/of zijn vriendin hebben verweerder hier meerdere keren op gewezen, zelfs meerdere keren op dezelfde fout.
4) Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat hij niet bekend is met de inhoud en uitkomst van de door mr. B gevoerde rechtszaak.
b) Verweerder heeft het vonnis van 9 februari 2023 niet betekend. Verweerder heeft klager ten onrechte voorgehouden dat het vonnis wel was betekend. Verweerder had het vonnis eerder moeten betekenen en bij niet meewerken dwangsommen moeten opleggen in plaats van een waarschuwing per e-mail naar de advocaat van de ex-partner.
3.2 Klager heeft toegelicht dat hij op 27 januari 2022 bij verweerder op kantoor is geweest omdat hij financieel ten onderging, omdat de ex-partner (ondanks de eerdere uitspraak in 2020) nog steeds in de echtelijke woning woonde en deze niet wilde verlaten. Zij kwam geen enkele financiële verplichting (gekoppeld aan de woning) na, waardoor klager alle kosten gedwongen heeft betaald, omdat anders openbare verkoop zou volgen. Als gevolg van verweerders nalatigheid heeft klager zich genoodzaakt gezien om een schikking te moeten aanvaarden, omdat procederen klager door de tijdsdruk en door een beslaglegging onmogelijk werd gemaakt. Klager voelt zich persoonlijk en financieel zwaar tekort gedaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
4.2 Ad a) Verweerder heeft ter zitting erkend dat het lang geduurd heeft. Verweerder worstelde met (de onderbouwing van) het spoedeisend belang. Dat zou gelegen zijn in de financiële situatie van klager. Het was een lastige klus om dat in kaart te brengen en er doken steeds nieuwe vragen op. Dat is de reden geweest dat het lang geduurd heeft. Verweerder erkent dat hij eerder had moeten communiceren over de bodemprocedure.
4.3 Ad b) Verweerder heeft op 4 maart 2023 opdracht tot betekening van het vonnis gegeven. Hij heeft de deurwaarder verzocht het vonnis in een gesloten envelop achter te laten indien de ex-partner niet in persoon werd aangetroffen. Op 14 maart 2023 heeft de deurwaarder laten weten dat het exploot niet was uitgebracht, omdat het pand onbewoond leek. In de periode die volgde heeft de ex-partner wel degelijk medewerking verleend aan de verkoopprocedure. Pas toen verweerder begin oktober 2023 de video, waarin de ex-partner van klager te kennen gaf geen medewerking aan verkoop te geven, onder ogen kreeg was er weer aanleiding voor verdere maatregelen. Op 11 oktober 2023 heeft verweerder alsnog opdracht gegeven aan de deurwaarder om tot betekening van het vonnis over te gaan. Op 17 oktober 2023 heeft betekening plaatsgevonden.
4.4 Ter zitting heeft verweerder op dit punt toegelicht dat hij ook hier worstelde. Hij had onvoldoende houvast voor de conclusie dat de ex-partner niet zou gaan meewerken. Verweerder wilde klager niet op onnodige kosten jagen door het vonnis direct nogmaals te betekenen. Hij heeft tegelijkertijd erkend dat het heel onhandig is geweest om het vonnis niet direct te betekenen.
4.5 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toets aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij die toets.
5.3 In gedragsregel 16 is beschreven dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat die belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen.
Klachtonderdeel a) – niet starten bodemprocedure (1)
5.4 Dit verwijt ziet met name op verweerders bijstand bij het starten en voeren van de procedure. Klager verwijt verweerder allereerst (onder 1) dat hij zonder overleg heeft besloten geen bodemprocedure te starten. Dat verwijt is gegrond. Bij de start van de opdracht is besproken dat een kort geding zou worden gestart en tevens een bodemprocedure zou worden voorbereid, zoals in de opdrachtbevestiging door verweerder is vermeld. Verweerder heeft vervolgens – zonder overleg en zonder klager daarin mee te nemen – besloten (nog) geen bodemprocedure te starten. Uit de correspondentie van 7 september 2022 blijkt dat klager dit min of meer terloops van verweerder verneemt. Hij schrijft immers: “nu lees ik dat dit eigenlijk niet gebeurt of vergis ik me daar in.”. Verweerder heeft in zijn reactie van 7 september 2022 terecht opgemerkt dat hij als advocaat verantwoordelijk is. Dat betekent echter ook dat hij moet overleggen met zijn cliënt en die moet informeren over (het waarom van) dit soort belangrijke beslissingen. Dat is hier te laat, want pas na vragen van klager, gebeurd. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat hij hierin slordig gehandeld heeft.
Klachtonderdeel a) – kort geding (2)
5.5 Klager verwijt verweerder vervolgens (onder 2) dat de werkzaamheden met betrekking tot het kort geding lang hebben geduurd. Ook dat verwijt is gegrond. Verweerder heeft de opdracht eind januari 2022 aangenomen. Op dat moment was de termijn waarbinnen de ex-partner de woning kon overnemen al ruimschoots verstreken. Klager kwam bovendien bij verweerder omdat hij al geruime tijd alle financiële lasten van de woning droeg, terwijl de ex-partner er woonde. Klager kon deze (financiële) situatie niet langer dragen. Dit is bij aanvang en ook daarna (meermaals) door klager en zijn vriendin aan verweerder gecommuniceerd. Verweerder heeft de zaak echter volstrekt niet voortvarend aangepakt. Na het aannemen van de opdracht eind januari 2022 is er pas na twee maanden weer contact over door klager aangeleverde stukken (eind maart 2022) en vervolgens pas weer in mei 2022. Het gaat vervolgens op die voet door. De raad kan uit het dossier niet precies afleiden wanneer de dagvaarding is uitgebracht, maar dat lijkt pas in december 2022 te zijn geweest, waarna het kort geding op 27 januari 2023 mondeling is behandeld en er op 9 februari 2023 vonnis in kort geding is gewezen.
5.6 Verweerder heeft op zitting toegelicht dat hij met de door klager en zijn vriendin aangeleverde stukken niet altijd wat kon en dat deze stukken steeds nieuwe vragen opwierpen. Verweerder stelt dat hij worstelde met de onderbouwing van het spoedeisende belang, te weten de financiële situatie. De raad kan verweerder niet volgen in die worsteling. Klager zat al zo’n twee jaar in de onverdeelde boedel en betaalde alle lasten voor de woning, terwijl de ex-partner daar woonde. Dat was voldoende reden om snel actie te ondernemen. Als verweerder vragen had bij de stukken van klager, had hij daar (veel) sneller actie op moeten ondernemen. Verweerder heeft met zijn trage werkwijze tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Klachtonderdeel a) – onjuistheden financieel overzicht (3)
5.7 Klager verwijt verweerder verder dat er (meermaals) fouten in de financiële overzichten stonden, ondanks het feit dat klager en/of zijn vriendin verweerder daarop wezen. Het klachtdossier bevat op dat punt correspondentie tussen klagers vriendin en verweerder op 5 december 2022. Verweerder is daarbij gewezen op onjuistheden. Hoewel slordig, kan dat gebeuren en is dat niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad kan niet vaststellen dat verweerder op dit punt onvoldoende zorgvuldig is geweest. Dit verwijt is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel a) – andere procedure (4)
5.8 Klager verwijt verweerder nog dat hij ten onrechte in zijn verweer heeft gesteld niet bekend te zijn met de inhoud en uitkomst van een andere procedure. Klager stelt dat zijn vriendin op 2 mei 2022 de dagvaarding naar verweerders kantoor heeft gebracht. Het dossier bevat op dit punt geen verdere stukken, waardoor de raad dit niet kan vaststellen. Het verwijt komt de raad ook voor als van onvoldoende gewicht. Dit verwijt is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) – betekening vonnis
5.9 Klager verwijt verweerder dat hij het kortgedingvonnis niet heeft doen betekenen en dat hij klager ten onrechte heeft voorgehouden dat het vonnis wel was betekend.
5.10 Vaststaat dat verweerder na het wijzen van het vonnis aan de advocaat van de ex-partner heeft gevraagd of zij vrijwillig wilde voldoen. Klager heeft onbetwist gesteld dat daarop niet is gereageerd. Verweerder heeft begin maart 2023 de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis aan de ex-partner te betekenen. Het vonnis is op dat moment echter niet daadwerkelijk betekend. Verweerder heeft klager daar niet van de op hoogte gesteld. Dat had hij wel moeten doen. Hij heeft het vonnis op dat moment ook niet opnieuw laten betekenen. De raad kan verweerder niet volgen in zijn worsteling, zoals hij die ter zitting heeft toegelicht. Uit de gevoerde correspondentie blijkt dat er alle reden was om het vonnis wel te betekenen en verweerder had daartoe bovendien al reden gezien. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door het vonnis niet te laten betekenen, nadat hem duidelijk was dat de eerste betekening niet geslaagd was. Verweerder is ook hier onvoldoende voortvarend geweest en heeft weer onvoldoende met klager gecommuniceerd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder is in zijn bijstand aan klager op meerdere momenten onvoldoende voortvarend geweest. Zo heeft het starten van een kort geding bijna een jaar gekost, terwijl klager meermaals heeft aangegeven dat het financieel zo niet verder kon. Ook heeft verweerder, nadat betekening van het vonnis niet was geslaagd, het vonnis niet direct opnieuw laten betekenen. Verweerder heeft daarbij ook op meerder momenten onvoldoende met klager gecommuniceerd. Zo heeft hij klager onder meer niet laten weten dat de betekening niet geslaagd was. Hij heeft klager ook niet geïnformeerd over de beslissing om toch geen bodemprocedure te starten. Er is sprake van schending van de kernwaarde deskundigheid.
6.2 De raad is van oordeel dat sprake is van een schending van de betamelijkheidsnorm met een laakbaar karakter. De maatregel van berisping is daarom passend.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) (onder 1 en 2), en b) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) (onder 3 en 4) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg, D.M. de Knijff, H. Warendorp Torringa en D. Rijpma, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 23 juni 2025