ECLI:NL:TADRSGR:2025:118 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-290/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:118 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-06-2025 |
Datum publicatie: | 30-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-290/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een langlopende echtscheidingszaak ongegrond. Niet gebleken van onnodig grievende of evident ongefundeerde beschuldigingen. Dat verweerster bepaalde standpunten – die klager als kwetsend ervaart – herhaalt, maakt ze niet onnodig grievend. Het is niet aan klager om verweerster te beknotten in wat zij namens de vrouw aanvoert. Verweerster heeft in een exploot een toevoeging laten opnemen die niet in het dictum van het betreffende vonnis stond. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 juni 2025 in
de zaak 24-290/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. L.E. Schalk
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 24 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K214 2023 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij
waren klager, zijn gemachtigde en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot
en met 7 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van:
- de e-mail met bijlagen van 24 mei 2024 van de gemachtigde van klager en de
reactie daarop van verweerster van 27 mei 2024;
- de e-mail met bijlage van 28 april 2025 van de gemachtigde van klager;
- de e-mail met bijlagen van 28 april 2025 van verweerster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is in 2019 gescheiden. Klager en zijn ex-vrouw (hierna ook: de vrouw)
zijn verwikkeld (geweest) in verschillende procedures over onder meer alimentatie,
pensioen en een gezamenlijke woning. De vrouw wordt bijgestaan door verweerster.
2.3 Bij tussenbeschikking van 4 februari 2020 heeft het gerechtshof onder meer
het volgende bepaald:
“bepaalt dat de man € 22.814,- (…) bruto per maand dient te betalen aan de vrouw
als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking
tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling
te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de op grond van deze beschikking onverschuldigd door de man
betaalde alimentatie aan hem dient terug te betalen (…) althans dat de man de te veel
betaalde alimentatie naar evenredigheid mag inhouden op de eerste twaalf aan de vrouw
verschuldigde maandtermijnen; (…)
veroordeelt de vrouw om met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking
tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand aan de man € 2.000,- netto
per maand te betalen voor het gebruik van de woning te [L], telkens bij vooruitbetaling
te voldoen, met machtiging van de man om deze vergoeding in te houden om de met ingang
van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking verschuldigde maandelijkse
alimentatietermijnen”
2.4 Op 6 september 2021 mailt klager aan de vrouw dat een herberekening van haar
pensioen heeft geleid tot een aanpassing van € 1.000,- per maand naar € 800,- per
maand. Klager schrijft daarbij dat eerder te veel aan de vrouw is betaald en dat dat
de komende maanden zal worden verrekend.
2.5 Het dossier bevat een e-mail van 12 oktober 2021 van klagers pensioenconsultant
aan klager, waarbij onder meer een pensioenbrief van 4 juli 1990 is gevoegd. Het dossier
bevat daarnaast een pensioenbrief uit 1995.
2.6 Op 10 december 2021 heeft verweerster, namens de vrouw, klager en B B.V.
gedagvaard en afstorting van het pensioen van de vrouw gevorderd.
2.7 Klager is op 31 mei 2023 een procedure over (wijziging van de) alimentatie
gestart. Verweerster heeft in die procedure namens de vrouw een verweerschrift ingediend.
In het verweerschrift is onder meer opgenomen:
“13. (…) Overigens heeft de man daarna – op grond van een “opgedoken” oudere pensioenbrief
en een andere berekening – de pensioenuitkering aan de vrouw verlaagd. (…)
29. De vrouw zal een zelfstandig tegenverzoek formuleren om de man – met toepassing
van art. 843a Rv – de juiste aangiften 2019 tot en met 2022 en de van de belastingdienst
afkomstige aanslagen ter zake in het geding te brengen, zowel voor wat betreft de
vennootschapsbelasting als inkomstenbelasting. Immers de door de man gepresenteerde
zijn op geen enkele wijze objectief verifieerbaar, nu de aanslagen zijn opgesteld
door de accountant als onderdeel van de aangifte/het rapport. (…)
31. De man verwijst voor een onderbouwing van zijn stellingen (…) ook nog naar een
geactualiseerd rapport van de accountant [mr. B] RA RV van 25 mei 2023. Hij vermeldt
daarbij dat deze accountant “een – gerespecteerde – deskundige is die vaak door rechtelijke
instanties als zodanig wordt aangewezen teneinde financiële kwesties waarover zij
moeten beslissen, te duiden”. De vrouw heeft over deze accountant een andere mening.
Tegen deze accountant is door de Accountantskamer bij uitspraak van 31 maart 2023
een klacht van een andere cliënte van de advocaat van de vrouw gedeeltelijk gegrond
verklaard, waarbij een maatregel is opgelegd van – kort gezegd – tijdelijke doorhaling
voor de duur van een maand (uitspraak, zie prod.8). Voor de goede orde vermeldt de
vrouw dat de accountant in beroep is gegaan bij het CBB, waar de behandeling nog moet
plaatsvinden.
47. (…) De vrouw heeft wel een pensioenuitkering uit [B] Pensioen BV, maar die is
lager dan € 12.000,- bruto per jaar (de man heeft, na het vinden van nog een pensioenbrief
de uitkering voor de vrouw omlaag bijgesteld)”
2.8 Op 28 september 2023 heeft de deurwaarder, op verzoek van verweersters cliënte,
de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 4 februari 2020 aan klager betekend
met daarbij de volgende aanzegging aan klager:
“Dat in gevolge de wettelijke indexering, telkens per vooruitbetaling, € 25.337,00,-
per maand dient te betalen aan rekwirante zonder enige verrekening hierop toe te passen.”
2.9 Op 17 oktober 2023 heeft de vrouw (derden)beslag doen leggen onder een bank
op de effectenportefeuille van klager.
2.10 Klager heeft in kort geding opheffing van het gelegde beslag gevorderd en
daarbij ook gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld om te gehengen en te gedogen
dat klager de aan haar verschuldigde alimentatie tot aan de voor haar geldende beslagvrije
voet verrekent met door de vrouw verbeurde en/of nog te verbeuren dwangsommen.
2.11 Bij vonnis van 3 november 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld
dat niet aannemelijk is geworden dat klager een opeisbare vordering heeft in de vorm
van door de vrouw verbeurde dwangsommen, waarmee hij de verschuldigde partneralimentatie
mocht verrekenen. De vorderingen zijn daarom afgewezen.
2.12 In haar reactie op de klacht van 1 november 2023 heeft verweerster onder
meer geschreven:
“Dit nadat ik had moeten constateren dat de man al zijn banktegoeden bij de ABN
AMRO Bank (waar hij al jaren bankiert) had weggehaald.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende:
a) Verweerster heeft herhaaldelijk geprobeerd klager in diskrediet te brengen
met tendentieuze ongefundeerde beschuldigingen en grievende opmerkingen. Klager wijst
op de volgende voorbeelden:
1. Verweerster heeft klager in een procedure zwart gemaakt door te stellen dat
de pensioenuitkering aan de vrouw is verlaagd op grond van een “opgedoken” oudere
brief en een andere berekening en dat klager de uitkering voor de vrouw omlaag heeft
gesteld na het “vinden” van nog een pensioenbrief.
2. Verweerster heeft opnieuw gesuggereerd dat klager en zijn accountant niet
te vertrouwen zijn door te verzoeken ‘de “juiste” aangiften 2019 tot en met 2022 en
de van belastingdienst afkomstige aanslagen ter zake in het geding te brengen.
3. Verweerster heeft bestreden dat de door klager ingeschakelde partijdeskundige
een gerespecteerde deskundige is, nu zij (in een andere zaak) tegen deze deskundige
een klacht heeft ingediend bij de Accountantskamer en een maatregel is opgelegd. Verweerster
heeft daarbij vermeld dat het door de deskundige ingestelde hoger beroep nog behandeld
moet worden, maar dat het rapport niet bruikbaar is voor het trekken van enige conclusie
over de draagkracht van klager.
4. In repliek: Verweerster is in haar reactie op de klacht onnodig grievend:
ze suggereert dat klager zijn banktegoed bij ABN-AMRO heeft ‘weggehaald’, terwijl
dit banktegoed is verdwenen na het betalen van meer dan € 1.335.000 aan alimentatie
in 3,5 jaar.
b) Verweerster schuwt het niet om (bewust) onjuistheden als waarheden te debiteren.
Dit heeft ervoor gezorgd dat er ten onrechte beslag is gelegd op klagers privé bankrekening
en sprake is van een grote inbreuk op klagers privacy. Klager wijst op het volgende:
Verweerster heeft de alimentatiebeschikking van het gerechtshof van 4 februari 2020
laten betekenen en de deurwaarder laten aanzeggen: ‘telkens per vooruitbetaling €
25.337,- per maand dient te betalen aan rekwirant “zonder enige verrekening hierop
toe te passen”, terwijl dit laatste niet in de beschikking staat. Verweerster heeft
de deurwaarder foutief geïnstrueerd.
Klager stelt dat uit het arrest van het gerechtshof en het kortgedingvonnis volgt
dat verrekening juist wel is toegestaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Ad klachtonderdeel a) onder 1: Bij de behandeling van het verzoekschrift
echtscheiding in 2018 is de pensioenbrief van klager van 5 december 1995 aan de orde
geweest. Na de echtscheiding bleef een actuariële berekening van de pensioenuitkering
aanvankelijk uit. Na inschakeling van wederzijdse pensioendeskundigen is door klagers
pensioendeskundige op 12 oktober 2021 een berekening gegeven. Bij dat bericht is een
pensioenbrief van klager van 4 juli 1990 gevoegd. Pas in de discussie over de pensioenafstorting
dook deze pensioenbrief van eerdere datum op.
4.3 Ad klachtonderdeel a) onder 2: Verweerster vraagt om jaarstukken c.q. aangiften
van de accountant, omdat zij in de procedures telkens door klager zelf opgestelde
stukken en aangiften ontvangt. Zij wil de officiële en originele stukken van accountants
en de Belastingdienst.
4.4 Ad klachtonderdeel a) onder 3: Klager heeft de deskundige een gerespecteerd
accountant genoemd en verweerster heeft daarop gereageerd door aan te geven dat zij
die mening niet deelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Accountantskamer.
4.5 Ad klachtonderdeel a) onder 4: Verweerster betwist klagers stellingname,
omdat hij nalaat aan te tonen dat zijn vermogen is verdwenen door het betalen van
alimentatie.
4.6 Ad klachtonderdeel b): Klager meende dat de vrouw dwangsommen had verbeurd
en heeft daarop de door hem aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie op 1 oktober
2023 gekort. Verweerster heeft de beschikking van de rechtbank van 4 februari 2020
aan klager laten betekenen. De toevoeging waar klager op wijst staat niet in het vonnis,
maar is door de deurwaarder, op verzoek van verweerster, toegevoegd.
4.7 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle
advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen
cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang
van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen
van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen
zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten
niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel
van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is.
Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie
te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij
aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat
de verhoudingen tussen partijen niet nodeloos escaleren. Van de advocaat mag een zekere
terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die
deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures.
De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
- het verloop van het geschil tot dan toe,
- en de kans op succes van een procedure.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager verwijt verweerster dat zij onnodig grievend is, zowel in de door
haar gekozen bewoordingen, als in het steeds herhalen van die bewoordingen. Klager
heeft daarbij gewezen op een aantal concrete voorbeelden.
5.4 De raad stelt voorop dat verweerster als partijdig belangenbehartiger de
belangen van de vrouw behartigt. Zij brengt in dat kader de standpunten van de vrouw
naar voren en mag daarbij ook kritisch zijn op de door of namens klager ingenomen
stellingen en standpunten. De inhoudelijk discussie tussen partijen wordt bij de civiele
rechter gevoerd. Klager en zijn advocaat hebben in de betreffende procedures op verweersters
standpunten kunnen reageren. Het is niet aan de tuchtrechter om over de juistheid
van over en weer in de civiele procedure naar voren gebrachte standpunten te oordelen,
tenzij verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij klagers belangen
daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is geen sprake. Het
is de raad niet gebleken dat verweerster evident ongefundeerde beschuldigingen heeft
geuit. Evenmin is de raad gebleken dat zij onnodig grievend is geweest.
5.5 Met betrekking tot de door klager genoemde voorbeelden overweegt de raad
als volgt:
5.6 Ad 1) Vaststaat dat aanvankelijk is uitgegaan van een pensioenbrief uit 1995.
In 2021 is een pensioenbrief van eerdere datum, uit 1990, overgelegd, op basis waarvan
het door klager aan de aan de vrouw te betalen pensioenbedrag naar beneden is bijgesteld.
Verweerster heeft zich daar kritisch over uitgelaten en gesproken over een “opgedoken”
pensioenbrief. Dat stond haar vrij. Klager stelt dat verweerster daarmee ten onrechte
heeft gesuggereerd dat sprake zou zijn van onregelmatigheden ten aanzien van deze
brief. Dat is echter niet wat verweerster heeft gesteld.
5.7 Ad 2) Verweerster heeft om ‘juiste aangiften’ verzocht. Klager stelt dat
dit impliceert dat de eerdere aangiften onjuist waren, terwijl daar geen aanleiding
voor is. Verweerster heeft toegelicht dat zij dit verzoek heeft gedaan omdat zij in
de procedures telkens door klager zelf opgestelde stukken ontving, maar geen (officiële/originele)
stukken van accountants en de Belastingdienst. De raad is van oordeel dat verweerster
als partijdig belangenbehartiger mocht verzoeken om originele c.q. officiële stukken.
Haar uitlating op dit punt is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.8 Ad 3) Verweerster heeft zich uitgelaten over de betrouwbaarheid van de door
klager ingeschakelde accountant, onder verwijzing naar een tuchtuitspraak. De raad
ziet niet in waarom zij dat niet mocht doen. Zij heeft dat zakelijk en correct gedaan.
Dat zij alleen dit punt heeft aangedragen en niet inhoudelijk op het rapport van de
accountant heeft gereageerd, maakt dat niet anders.
5.9 Ad 4) Verweerster heeft in haar antwoord op de klacht geschreven dat zij
heeft geconstateerd dat klager al zijn banktegoeden bij ABN AMRO heeft weggehaald.
Klager acht dit onnodig grievend en stelt dat daar een verklaring voor is, namelijk
dat hij inmiddels meer dan € 1.335.000,- alimentatie in 3,5 jaar tijd heeft betaald,
waardoor zijn vermogen is verdwenen en de rekeningen leeg zijn. De raad is van oordeel
dat verweerster met haar uitlating niet onnodig grievend is geweest. Zij heeft geconstateerd
dat de betreffende rekening leeg is en het is voor haar niet inzichtelijk wat daarvan
de reden is en waar het geld gebleven. Zij mag zich daar namens haar cliënt over
uitlaten.
5.10 Verweerster heeft bepaalde standpunten, zoals de ‘opgedoken’ pensioenbrief,
op meerdere momenten c.q. in verschillende procedures herhaald. Klager wijst er daarbij
op dat vaststaat dat – getuige zijn klacht – de uitlatingen door hem als kwetsend
worden ervaren. Het is echter niet aan klager om verweerster te beknotten in wat zij
namens de vrouw aanvoert. De raad is van oordeel dat de door verweerster ingenomen
standpunten niet onnodig grievend zijn. Dat verweerster die standpunten herhaalt,
is dan evenmin onnodig grievend. De raad is niet gebleken van een structureel polariserende
communicatiestijl, zoals klager stelt.
5.11 In de aanvulling van 24 mei 2024 is een nieuw verwijt opgenomen, namelijk
dat verweerster in haar conclusie van antwoord van 11 mei 2022 klagers standpunten
keer op keer afdoet als onzin. Dit verwijt is na afronding van het dekenonderzoek
ingediend. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin
wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar
onderzoek instelt. Klager had dit verwijt, gezien de datum van de conclusie van antwoord,
ook al eerder kunnen indienen. De raad laat dit nieuwe verwijt daarom buiten beschouwing.
5.12 Klager heeft ook naar voren gebracht dat het hier een familierechtkwestie
betreft hetgeen in de beoordeling moet worden betrokken. Hoewel onder verwijzing naar
het onder 5.2 geschetste toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht
dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij
niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld
apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat.
Dit is de raad niet gebleken.
5.13 De raad verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.14 Klager verwijt verweerster in de kern dat zij in het exploot van betekening
heeft laten opnemen dat er niet verrekend mocht worden, terwijl dit niet in de beschikking
staat.
5.15 Vaststaat dat de toevoeging ‘zonder enige verrekening hierop toe te passen’
door verweerster is toegevoegd en niet in het dictum van de betekende beschikking
staat. Dat maakt echter niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Op grond van artikel 430 lid 3 Rv moet de grosse van een beschikking worden betekend
voordat zij kan worden tenuitvoergelegd. Van de betekening moet worden onderscheiden
het bevel tot betaling dat voor sommige vormen van tenuitvoerlegging is voorgeschreven.
Dat bevel dient ertoe de schuldenaar met de neus op de feiten te drukken. In het exploot
mag dan ook worden vermeld dat tenuitvoerlegging zal plaatsvinden indien – om welke
reden dan ook, bijvoorbeeld met een (mogelijk ongefundeerd) beroep op verrekening
– niet wordt betaald. Gelet op het feit dat over het beroep op verrekening – dat later
ongefundeerd bleek te zijn – al discussie was tussen klager en zijn ex-partner, komt
de vermelding dat moest worden betaald zonder enige verrekening de duidelijkheid ten
goede. Ook deze klacht is daarom ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg, D.M. de Knijff, H. Warendorp Torringa en D. Rijpma, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 juni 2025