ECLI:NL:TADRSGR:2025:116 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-247/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:116
Datum uitspraak: 18-06-2025
Datum publicatie: 30-06-2025
Zaaknummer(s): 25-247/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verder kan de voorzitter uit de overgelegde stukken niet afleiden dat verweerder klaagster voor een leugenaar heeft uitgemaakt ten aanzien van haar afkomst en dat verweerder klaagster in zijn processtukken heeft neergezet als iemand met een laag IQ. Verweerder verwoordt tijdens een zitting en in zijn processtukken de standpunten van zijn cliënten en niet zijn persoonlijke opvattingen. De omstandigheid dat klaagster deze standpunten als beledigend, kleinerend en discriminerend ervaart, betekent niet dat de door verweerder verwoorde standpunten ook onnodig kwetsend zijn of op een andere wijze als onbetamelijk kunnen worden gekwalificeerd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 juni 2025
in de zaak 25-247/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 april 2025 met kenmerk K144 2024 ia/jh, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, van de op de inventarislijst inhoudelijk genoemde bijlagen 03 tot en met 08 en van de op de inventarislijst procedureel genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 1986 is klaagster met D. geadopteerd door een Nederlands echtpaar bij wie zij al sinds 1984 woonden. Volgens de Haïtiaanse adoptiepapieren was klaagster zes jaar toen zij in Nederland arriveerde en was D. het zusje van klaagster. Die gegevens zijn niet juist, klaagster was in 1986 elf jaar oud en D. is het achternichtje van klaagster.
1.2 Klaagster heeft veel leed ondervonden van de adoptie en zij wil dat de Nederlandse Staat (hierna: de Staat) en/of de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) haar leed en de tekortschietende overheidsbemoeienis erkent en de door haar geleden schade vergoedt. Om die reden is klaagster procedures gestart tegen de Staat en de RvdK. Verweerder heeft in deze procedures de Staat en de RvdK bijgestaan.
1.3 Op 14 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden.
1.4 In de procedure tegen de Staat heeft de rechtbank Den Haag op 12 april 2023 een tussenvonnis gewezen en partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over het verwijt van klaagster dat de Staat de Haïtiaanse gegevens die hebben geleid tot haar adoptie niet voldoende kritisch heeft beoordeeld.
1.5 De rechtbank Den Haag heeft de vorderingen van klaagster tegen de RvdK en de Staat op 30 augustus 2023 respectievelijk 20 september 2023 afgewezen. Klaagster heeft tegen deze vonnissen op 15 december 2023 hoger beroep ingesteld.
1.6 Op 2 april 2024 heeft de advocaat van klaagster in het hoger beroep een memorie van grieven genomen.
1.7 Op 2 juli 2024 heeft verweerder in het hoger beroep namens de Staat een memorie van antwoord bij het gerechtshof Den Haag ingediend.
1.8 Op 17 juli 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Op
8 augustus 2024 heeft klaagster haar klacht verder toegelicht.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. In dat kader verwijt klaagster verweerder dat hij onethisch ten opzichte van haar heeft gehandeld. Volgens klaagster heeft verweerder een feitelijke vaststelling in een vonnis van 1999 misbruikt en heeft hij ten onrechte beweerd dat zij in 1986 in beroep had moeten gaan tegen de adoptie.
Verder stelt klaagster dat verweerder in de procedures ten onrechte heeft gesteld dat zij moet bewijzen dat zij in 1986 tegen de rechter heeft gezegd dat zij niet geadopteerd wilde worden. Volgens klaagster baseert verweerder zich niet op feiten.
Daarnaast stelt klaagster dat verweerder haar heeft uitgemaakt voor leugenaar ten aanzien van haar afkomst. Klaagster vindt dat beledigend en kleinerend. Tot slot merkt klaagster op dat verweerder haar in het hele dossier heeft neergezet als iemand met een laag IQ, omdat zij als kind voortgezet speciaal onderwijs heeft gevolgd. Volgens klaagster maakt verweerder zich daarmee schuldig aan discriminatie en is hij daardoor niet geschikt als overheidsadvocaat.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband merkt verweerder op dat de verwijten die klaagster hem maakt over stellingen die hij volgens klaagster zou hebben ingenomen in de twee procedures tegen de Staat en de RvdK niet zijn onderbouwd en ook geen steun vinden in de twee vonnissen van de rechtbank Den Haag noch in de memorie van antwoord van 2 juli 2024.
Ook benadrukt verweerder dat hij tijdens de procedures stellingen namens zijn cliënten heeft ingenomen en dat een klachtprocedure niet bedoeld is om het verweer van zijn cliënten ter discussie te stellen. Daarbij wijst verweerder erop dat de stellingen die hij namens zijn cliënten heeft ingenomen zijn beoordeeld door de rechtbank Den Haag en nu ter beoordeling voorliggen bij het gerechtshof Den Haag.
Tot slot voert verweerder aan dat hij zich niet herkent in het beeld dat klaagster van hem schetst en betwist verweerder dat hij zich op enig moment onbetamelijk ten opzichte van klaagster heeft gedragen of zich grievend heeft uitgelaten.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartijen van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Klacht is kennelijk ongegrond
4.2 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder als advocaat van de wederpartijen van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de overgelegde stukken, waaronder de memorie van antwoord van verweerder, het tussenvonnis van 12 april 2023 en de twee vonnissen van de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2023 en 20 september 2023 kan de voorzitter niet afleiden dat verweerder een feitelijke vaststelling uit een vonnis van 1999 heeft misbruikt, dat verweerder heeft beweerd dat klaagster in 1986 tegen haar adoptie in beroep had moeten gaan en dat verweerder heeft gesteld dat klaagster moet bewijzen dat zij in 1986 tegen de rechter heeft gezegd dat zij niet geadopteerd wilde worden. Verweerder heeft ook betwist dat hij deze stellingen namens zijn cliënten heeft ingenomen en klaagster heeft daar niets tegenover gesteld op grond waarvan de voorzitter de juistheid van de klacht op deze punten wel zou kunnen vaststellen.
4.3 Verder kan de voorzitter uit de overgelegde stukken niet afleiden dat verweerder klaagster voor een leugenaar heeft uitgemaakt ten aanzien van haar afkomst en dat verweerder klaagster in zijn processtukken heeft neergezet als iemand met een laag IQ. Verweerder verwoordt tijdens een zitting en in zijn processtukken de standpunten van zijn cliënten en niet zijn persoonlijke opvattingen. De omstandigheid dat klaagster deze standpunten als beledigend, kleinerend en discriminerend ervaart, betekent niet dat de door verweerder verwoorde standpunten ook onnodig kwetsend zijn of op een andere wijze als onbetamelijk kunnen worden gekwalificeerd.
4.4 Voor zover klaagster ook bedoeld heeft te klagen over de inhoud van de stellingen die verweerder namens zijn cliënten heeft ingenomen ten aanzien van de adoptie van klaagster en de periode daarna kan de voorzitter daar in het kader van deze klachtprocedure niet over oordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
4.5 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden 18 juni 2025