ECLI:NL:TADRSGR:2025:114 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-239/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-06-2025 |
Datum publicatie: | 30-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-239/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Niet gebleken dat verweerder ten aanzien van het voorlopig getuigenverhoor de belangen van klaagster uit het oog heeft verloren. De voorzitter begrijpt dat klaagster teleurgesteld is in de verklaringen van de getuigen en in de conclusie van verweerder dat er geen redelijke kans is om de aansprakelijkheid voor de klachten en schade van klaagster erkend te krijgen, maar dat betekent niet dat verweerder ten aanzien van het voorlopig getuigenverhoor steken heeft laten vallen. Klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
18 juni 2025
in de zaak 25-239/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 april 2025 met kenmerk K063 2024 ia/cw, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, van de op de inventarislijst inhoudelijk genoemde bijlagen 03 tot en met 07 en van de op de inventarislijst procedureel genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is in december 2016 door een fysiotherapeut behandeld voor rugklachten.
Na deze behandeling heeft klaagster op andere plekken klachten gekregen. Om de fysiotherapeut
die haar heeft behandeld aansprakelijk te stellen voor haar klachten en de daaruit
voortvloeiende schade heeft klaagster in 2018/2019 DAS Rechtsbijstand (hierna: DAS)
ingeschakeld.
1.2 In 2021 heeft DAS klaagster bericht dat haar schade niet verhaald kan worden
op de fysiotherapeut, omdat niet aannemelijk gemaakt kan worden dat de klachten van
klaagster een gevolg zijn van verwijtbaar handelen van de fysiotherapeut. Daarop heeft
klaagster een beroep gedaan op de geschillenregeling van DAS.
1.3 In het kader van de geschillenregeling heeft mr. S. geadviseerd dat het standpunt
van DAS niet definitief kan worden ingenomen, omdat verwijtbaar handelen van de fysiotherapeut
wel aangetoond zou kunnen worden. Naar aanleiding van dit advies is DAS akkoord gegaan
met het starten van een procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor
ten behoeve van het kunnen vaststellen van het verwijtbaar handelen, de aansprakelijkheid
en het causaal verband.
1.4 Op 11 februari 2022 heeft DAS verweerder de opdracht gegeven om namens klaagster
te verzoeken om een voorlopig getuigenverhoor.
1.5 Op 16 februari 2022 heeft verweerder de zaak met klaagster besproken en op
21 april 2022 heeft verweerder een eerste concept verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor
(hierna: het verzoekschrift) aan klaagster gemaild. Het concept is diverse keren aangepast
en naar klaagster verstuurd.
1.6 Op 10 mei 2022 heeft verweerder het verzoekschrift bij de rechtbank ingediend.
1.7 Op 8 maart 2023 hebben verweerder en klaagster elkaar gesproken op het kantoor
van verweerder ter voorbereiding op het voorlopig getuigenverhoor.
1.8 Op 20 maart 2023 heeft het voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden.
1.9 Op 23 maart 2023 heeft verweerder de processen-verbaal van de getuigenverhoren
aan klaagster gemaild en opgemerkt dat zijn opdracht van DAS hiermee eindigt. Ook
heeft verweerder in zijn e-mail, op verzoek van klaagster, zijn visie op de zaak gegeven
en gemeld dat hij op basis van de getuigenverklaringen ‘geen redelijke kans op succes
aanwezig acht om in rechte de aansprakelijkheid van de fysiotherapeut erkend te krijgen’.
1.10 Op 24 en 30 maart 2023 heeft klaagster op het bericht van verweerder van
23 maart 2023 gereageerd. In haar e-mails heeft klaagster onder meer opgemerkt dat
verweerder niet de juiste vragen aan de getuigen heeft gesteld en dat hij niet de
vragen heeft gesteld die klaagster tijdens het getuigenverhoor op papier had gezet
en aan verweerder heeft gegeven.
1.11 Op 6 april 2023 heeft verweerder klaagster bericht dat het niet is gelukt
bewijs te leveren voor de stelling dat tijdens de fysiobehandeling in december 2016
onzorgvuldig is gehandeld. Verweerder heeft deze conclusie vervolgens uitgebreid toegelicht.
1.12 Op 24 april 2023 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder haar onvrede
geuit over de gang van zaken tijdens het voorlopig getuigenverhoor.
1.13 Op 8 mei 2023 heeft verweerder inhoudelijk uitvoerig gereageerd op de e-mail
van klaagster van 24 april 2023.
1.14 Op 13 maart 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. In dat kader verwijt
klaagster verweerder dat hij haar belangen in de procedure van het voorlopig getuigenverhoor
onvoldoende heeft behartigd. Volgens klaagster heeft verweerder tijdens het getuigenverhoor
alleen wat simpele, irrelevante vragen aan de getuigen gesteld die vooraf niet besproken
waren en is verweerder de discussie niet met hen aangegaan, terwijl de getuigen tijdens
het verhoor hebben ‘gelogen’. Verweerder heeft klaagster en de vragen van klaagster
die op papier stonden tijdens het getuigenverhoor volledig genegeerd en hij heeft
geen enkele moeite gedaan om informatie van de wederpartij boven tafel te krijgen.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen
en stukken van klaagster ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband merkt verweerder op dat hij tijdens het
getuigenverhoor op vele manieren heeft geprobeerd om duidelijkheid te krijgen, maar
dat dit niet is gelukt. Daarbij merkt verweerder op dat de rechter hem er een aantal
keer op heeft gewezen dat hij moest luisteren naar de verklaring van de getuigen en
alles wat er werd gezegd, maar dat hij geen twijfel mocht uiten. Volgens verweerder
heeft hij zijn uiterste best gedaan om tijdens het getuigenverhoor de onderste steen
boven te krijgen, maar konden klaagster en de getuigen zich niet goed, of helemaal
niet, herinneren hoe de fysiobehandeling in december 2016 was verlopen. In zijn verweer
heeft verweerder de gang van zaken tijdens het getuigenverhoor per verklaring toegelicht.
Verder voert verweerder aan dat hij voor en tijdens het getuigenverhoor overleg
heeft gehad met klaagster en haar echtgenoot. Ook merkt verweerder op dat hij aan
de getuigen alle vragen heeft gesteld die er te stellen waren en dat hij zich daarbij
moest houden aan het verzoekschrift en het doel van het voorlopig getuigenverhoor.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder aan
klaagster. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit
duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening
met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt.
Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling
van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt
begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als
algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van
een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Klacht is kennelijk ongegrond
4.2 De voorzitter kan op grond van de stukken in het klachtdossier niet vaststellen
dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder aan klaagster in het kader
van het voorlopig getuigenverhoor onder de maat is geweest. Verweerder heeft in zijn
verweer uitvoerig uiteengezet hoe het voorlopig getuigenverhoor en de voorbereiding
daarvan is verlopen. Deze toelichting wordt grotendeels ondersteund door de overgelegde
stukken, waaronder het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor van 20 maart
2023. Zo blijkt uit de verklaring van klaagster dat zij ter voorbereiding op het verhoor
een gesprek heeft gehad met verweerder en dat zij uitgebreid heeft verklaard over
de fysiobehandeling in december 2016 en de klachten die zij sindsdien ervaart.
Verder blijkt uit de verklaringen van de andere getuigen dat verweerder hen heeft
gevraagd naar de behandelingen van klaagster en ook heeft doorgevraagd toen zij verklaarden
geen herinneringen te hebben aan de behandelingen van klaagster anders dan de gegevens
die zij in het dossier van klaagster hebben gelezen. Daarbij was verweerder gebonden
aan het (beperkte) doel van het voorlopig getuigenverhoor – duidelijkheid verkrijgen
over de feiten voor het bepalen van de rechtspositie van klaagster in een eventuele
rechtszaak tegen de fysiotherapeut – en aan de aanwijzingen die de rechter hem gaf
bij het stellen van vragen aan de getuigen. Het is de voorzitter niet gebleken dat
verweerder ten aanzien van het voorlopig getuigenverhoor de belangen van klaagster
uit het oog heeft verloren.
4.3 De voorzitter begrijpt dat klaagster teleurgesteld is in de verklaringen
van de getuigen en in de conclusie van verweerder dat er geen redelijke kans is om
de aansprakelijkheid van de fysiotherapeut voor de klachten en schade van klaagster
erkend te krijgen, maar dat betekent niet dat verweerder ten aanzien van het voorlopig
getuigenverhoor steken heeft laten vallen.
4.4 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal
verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c
Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan
door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op
18 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 18 juni 2025