ECLI:NL:TADRSGR:2025:112 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-225/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:112
Datum uitspraak: 04-06-2025
Datum publicatie: 10-06-2025
Zaaknummer(s): 25-225/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen (voormalig) advocaat. Verweerder heeft na de procedure bij de rechtbank laten weten dat hij klager in de hoger beroepsprocedure niet kon en wilde bijstaan. Verweerder was niet gehouden te voldoen aan klagers daaropvolgende verzoeken, oa dat verweerder een stuk van klager zou ondertekenen en bij de rechtbank zou indienen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 juni 2025
in de zaak 25-225/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 april 2025 met kenmerk K212 2024 en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is met zijn broers verwikkeld (geweest) in een geschil over de nalatenschap van zijn overleden moeder. Verweerder heeft klager vanaf mei 2021 bijgestaan in een door de wederpartij gestarte dagvaardingsprocedure.
1.2 Op 17 maart 2022 stuurt verweerder het vonnis in die zaak aan klager. Op 22 maart 2022 stuurt verweerder zijn analyse van het vonnis aan klager. Verweerder schrijft daarbij:
“…zie ik geen mogelijkheden om jou goed bij te staan in een eventuele appelprocedure. Mocht je in appel willen, dan is het verstandig om zoek te gaan naar een advocaat die wel mogelijkheden in een appelprocedure ziet. Als je wil dat ik nog schriftelijk reageer op de brief van [H] van de 18e laat het me weten, dan doe ik dat nog als laatste aktiviteit in dit dossier.”
1.3 Op 10 november 2022 mailt klager verweerder met de vraag of verweerder een bijgevoegd stuk wil lezen en juridisch gezien wil aangeven welke vragen het oproept en welke wijzigingen er eventueel aangebracht kunnen worden.
1.4 Op 23 november 2022 reageert verweerder en schrijft dat klagers stuk niet eenvoudig te lezen is, dat het verweerder aan tijd ontbreekt om er wel chocola van te maken en dat het verweerder beter lijkt dat een verse advocaat naar het dossier kijkt.
1.5 Het dossier bevat een ‘verzoekschrift tot nietigverklaring van verdeling’ van klager van 30 november 2022.
1.6 Op 10 juli 2023 bevestigt de rechtbank de ontvangst van klagers verzoekschrift (ontvangen op 1 december 2022). Daarbij is gemeld dat het verzoekschrift niet in behandeling kan worden genomen, nu een dergelijk verzoekschrift door tussenkomt van een advocaat bij de rechtbank moet worden ingediend.
1.7 Op 14 juli 2023 verzoekt klager verweerder het door klager opgestelde en ingediende verzoekschrift te ondertekenen.
1.8 Op 17 juli 2023 reageert verweerder als volgt:
“Ik ben niet bereid mijn handtekening onder het stuk van een ander te zetten en aldus het in te dienen als processtuk van mij, in de hoedanigheid van advocaat.”
1.9 Klager reageert diezelfde dag en verzoekt verweerder onder meer zelf contact op te nemen met de rechtbank. Op 20 juli 2023 vraagt klager naar verweerders bevindingen.
1.10 Op 24 juli 2023 reageert verweerder en schrijft onder meer:
“Voor de rechtbank zal ik als ondertekenaar van het processtuk gezien worden als de contactpersoon en vertegenwoordiger van de klant. Bij een eventueel tegenverzoek zal dan ook gecorrespondeerd worden met mij. Los daarvan verzetten de gedragsregels zich tegen het enkel ondertekenen van een processtuk zonder de inhoud te kennen. Zowel om inhoudelijke redenen als gezondheidsredenen ben ik niet bereid het stuk in te dienen namens jou.”
1.11 Bij beschikking van 24 augustus 2023 heeft de rechtbank klager niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek (van 30 november 2022).
1.12 Op 30 augustus 2023 verzoekt klager verweerder om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.
1.13 Op 31 augustus 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.14 Op 6 september 2023 reageert verweerder en laat hij klager weten dat hij niets voor klager kan betekenen. Hij schrijft daarbij:
“Wellicht verstandig een andere advocaat te zoeken, die wel bereid is zijn handtekening onder jouw stuk te zetten dan wel in appel te gaan.”
1.15 Op 10 november 2023 stuurt klager een herinnering aan verweerder, waarbij hij schrijft dat verweerder nog 14 dagen heeft om ‘al hetgeen te doen wat een advocaat betaamt te doen om rechtens te voorkomen dat artikel 339, lid 1 Rv mogelijkerwijs in het nadeel van mij als procespartij kan gaan werken’.
1.16 Op 13 november 2023 reageert verweerder als volgt:
“Op 6 september en 24 juli 2023 heb ik je al kenbaar gemaakt dat ik helaas niets voor je kan betekenen. Dat standpunt is niet gewijzigd. Ik wens je succes bij je zoektocht naar een advocaat die jou wel verder kan helpen.”

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft geweigerd een verzoekschrift tot nietigverklaring van een verdeling te ondertekenen, terwijl klager dat verzoekschrift niet zelf kon indienen.
b) Verweerder heeft niet tijdig beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring.
2.2 Klager heeft toegelicht dat het verzoekschrift uitsluitend door tussenkomst van een advocaat kon worden ingediend. Verweerder heeft op klagers verzoek ook geen contact opgenomen met de rechtbank. Klager heeft de weigering van verweerder doorgezonden aan de rechtbank, maar hij is desondanks niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft de hele procedure in eerste aanleg gevoerd en was dus bekend met de zaak. Verweerder heeft geen inhoudelijke argumenten kenbaar gemaakt op basis waarvan hij het verzoek heeft geweigerd. Klager stelt dat verweerder in strijd handelt met artikel 10a Advocatenwet.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij heeft aangegeven de kernwaarde onafhankelijkheid te respecteren. In dit geval betekent het dat verweerder niet bereid was en is om zijn handtekening onder klagers processtuk te zetten. Al op 22 maart 2022 had het klager duidelijk kunnen zijn dat verweerders juridische bijstand geen verder gevolg zou krijgen. Het stond klager vrij om – overeenkomstig het veelvuldig door verweerder herhaald advies – een andere advocaat om bijstand te vragen.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 De klacht ziet er in de kern op dat verweerder klager niet heeft willen bijstaan en niet is ingegaan op klagers herhaalde verzoeken om bijstand, zowel in de door klager gestarte procedure bij de rechtbank als inzake het hoger beroep tegen de daaropvolgende beschikking van de rechtbank.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrij stond om niet in te gaan op klagers verzoeken. Verweerder heeft klager in 2021 en (begin) 2022 bijgestaan in een procedure. Op 22 maart 2022 heeft hij klager laten weten dat hij geen mogelijkheden zag klager goed bij te staan in een eventuele appelprocedure en dat klager daarvoor op zoek diende te gaan naar een andere advocaat. De opdracht was daarmee afgerond en klager was niet langer zijn cliënt. Verweerder was niet verplicht in te gaan op klagers daaropvolgende verzoeken. Hij heeft dat steeds duidelijk gemaakt aan klager. Verweerder was daarbij niet gehouden om tot in detail in te gaan op de (inhoudelijke en/of andere) redenen waarom hij klager niet langer kon of wilde bijstaan. Verweerder heeft klager ook meermaals gewezen op de mogelijkheid een andere advocaat te zoeken. Klager heeft echter geen andere advocaat gezocht om hem bij te staan. Daarvan kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is geen sprake. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 4 juni 2025