ECLI:NL:TADRSGR:2025:110 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-217/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:110
Datum uitspraak: 28-05-2025
Datum publicatie: 28-05-2025
Zaaknummer(s): 25-217/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een erfrechtelijk geschil kennelijk ongegrond. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 mei 2025
in de zaak 25-217/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde c.q. theonomisch raadsman: [T]

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 2 april 2025 met kenmerk R 2025/036 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 28. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van e-mail met bijlage van de gemachtigde van klaagster van 21 april 2025 en de reactie daarop van verweerster van 21 april 2025.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 10 november 2020 is de moeder van klaagster (hierna ook: erflaatster) overleden. Erflaatster heeft bij testament van 22 maart 2010 over haar nalatenschap beschikt. De kinderen (klaagster, haar zus (G) en twee broers (J en M)) zijn de erfgenamen: ingevolgde het testament zijn de kinderen ieder voor een vierde deel gerechtigd in haar nalatenschap. Tot de nalatenschap behoort onder meer een (met hypotheek belaste) woning (hierna: de woning).
1.2 Tussen de kinderen zijn geschillen gerezen over de nalatenschap.
1.3 Op 21 mei 2022 stuurt verweerster een brief aan klaagster waarin zij onder meer schrijft:
“Tot mij wendde zich uw broer de heer [M], woonachtig te [plaats 1], met het verzoek zijn belangen te behartigen inzake het navolgende. (…)
Naar ik heb begrepen is het belangrijkste bestanddeel uit de nalatenschap de woning aan de [straat] te [plaats 2). Geen van de erfgenamen heeft de woning overgenomen. Het is cliënt ook niet bekend dat één van de erven interesse heeft in het overnemen van de woning tegen de getaxeerde marktwaarde. Verder is de woning nog niet in de verkoop geplaatst. Hierdoor kan de nalatenschap niet worden afgewikkeld en blijven de ervan in een onverdeelde boedel. Cliënt wil de nalatenschap afwikkelen.
Cliënt wenst de woning (…) in de verkoop te zetten tegen de marktwaarde waarvoor de woning opnieuw moet worden getaxeerd. Nu geen van de erflaters het pand wil/kan overnemen, of kan aantonen cliënt te kunnen uitkopen, dient er tot verkoop te worden overgegaan.
Cliënt verzoekt u hierbij om binnen twee weken na dagtekening uw toestemming te verlenen om de woning in de verkoop te plaatsen (…) ofwel u kun aantonen cliënt te kunnen en ook daadwerkelijk uit te zullen kopen, hetgeen dient te worden vastgelegd in een document, zulks binnen een termijn van 4 weken. (…)
Verder stelt cliënt voor om een boedelbeschrijving te laten opstellen door een notaris, voor zover dat nog niet is gebeurd.”
1.4 In de reactie van klaagster van 16 juni 2022 staat onder meer:
“Omdat notaris [X] er, zonder uitleg te geven waarom, dit testament niet wilde opnemen heeft mijn moeder de andere rechtsgeldige manier benut: Het schrijven en ondertekenen van een laatste wil op papier in bijzijn van drie volwassen getuigen. Die actie staat juridisch gelijk aan die van een notariële akte opmaken. Daarna overleed mijn moeder. (…)
Omdat nog steeds geen notaris of fiscaal medewerker, of zelfs een KNB mediator of een Geschillencommissie is opgedoken die dit testament wil eerbiedigen, heb ik helemaal geen andere gegevens.”
1.5 Op 5 juli 2022 reageert verweerster en schrijft in een e-mail aan klaagster onder meer:
“Naar ik begrijp wenst u, alsook de andere erven de woning niet te verkopen. Cliënt kan echter niet in een onverdeelde boedel blijven. Reden waarom het zoals u zelf voorstelt inderdaad een optie is om cliënt als het ware uit te kopen, althans zijn erfdeel aan hem uit te keren. (…)
Indien de waarde van de nalatenschap vaststaat kan het erfdeel van cliënt berekend worden en tot afwikkeling worden overgegaan. (…)
Graag verneem ik binnen twee weken een reactie op het voorgaande, bij gebreke waarvan cliënt een procedure zal opstarten, teneinde de woning te kunnen verkopen via een verdelingsprocedure.”
1.6 Op 16 november 2022 schrijft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer:
“Helaas worden er geen concrete stappen gezet met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. (…)
Nu geen van de erfgenamen de woning wenst aan te kopen en er geen makelaar is aangesteld om de woning te kunnen verkopen, zodat cliënt en de overige erfgenamen aanspraak kunnen maken op hun erfdeel, ziet cliënt geen andere uitweg dan een procedure te entameren. Gezien het feit dat onder andere de waarde van onroerend goed dalende is, zal ik namens cliënt een kort geding procedure aanhangig maken.”
1.7 Op 23 november 2022 heeft verweerster klaagster, zus G en broer J op de hoogte gesteld van de geplande zitting in kort geding op 5 januari 2023, waarbij zij ook de conceptdagvaarding heeft meegezonden.
1.8 Bij vonnis in kort geding van 20 februari 2023 zijn de vorderingen afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen bestaan die rechtvaardigen dat een machtiging aan M wordt verleend om de woning te gelde te maken. De voorzieningenrechter heeft daarbij wel opgemerkt dat deze uitkomst er niet aan afdoet dat in beginsel van M niet kan worden gevergd dat hij in een overdeelde boedel blijft en dat, zodra helder is wat de omvang van de nalatenschap is, de woning zal moeten worden verdeeld.
In het vonnis staat verder onder meer:
“4.8 Voor zover [klaagster] met haar stelling dat de oproeping voor de zitting niet correct is gebeurd en dat zij de dagvaarding niet heeft ontvangen een beroep doet op nietigheid van de dagvaarding omdat deze niet juist is betekend, wordt dat beroep verworpen op grond van artikel 122 Rv. [Klaagster] is immers ter zitting verschenen en zij stelt dat zij de dagvaarding wel heeft vernomen. Uit haar conclusie van antwoord en uit haar verweer tijdens de zitting blijkt dat zij kennis heeft genomen van de inhoud van de dagvaarding en in staat is geweest om daartegen verweer te voeren. Voor zover de betekening van de dagvaarding niet in orde is geweest, moet geoordeeld worden dat [klaagster] hierdoor niet onredelijk in haar belangen is geschaad.”
1.9 Op 6 februari 2023 schrijft verweerster in een e-mail aan de andere erven onder meer:
“Tijdens de zitting van 5 januari jl. heeft cliënt een voorstel gedaan tot afwikkeling van de onderhavige zaak. (…)
Graag verneem ik of u kunt instemming met het voorstel, zodat één en ander in een proces-verbaal kan worden opgenomen.”
1.10 Op 23 maart 2023 heeft klaagster gereageerd en onder meer geschreven dat “Alvorens daarop in te kunnen gaan moeten er eerst nog zaken worden uitgezocht”
1.11 Op 28 september 2023 schrijft verweerster in een e-mail aan onder meer klaagster:
“Helaas is er tot op heden nog geen concreet voorstel gekomen om de kwestie alsnog in der minne op te lossen om cliënt uit te kopen. Het is bij u bekend dat cliënt niet om de tafel wenst. (…)
Per mail communiceren of anderszins via mij was en is uiteraard wel mogelijk (geweest). (…)
Bijgevoegd treft u de conceptdagvaarding aan, welke op korte termijn vertaald zal worden en zal worden betekend. (…)
Uiteraard staat het u vrij om alsnog een voorstel te doen. Dat kunt u aan mij richten, welke ik zal voorleggen aan cliënt.”
1.12 Op 18 oktober 2023 schrijft verweerster in een e-mail aan klaagster en G onder meer:
“Zoals eerder aangegeven is cliënt niet bereid om met u en de andere erfgenamen om de tafel te gaan om een minnelijke afwikkeling te bereiken. Tijdens de kort geding zitting is duidelijk ter sprake gekomen welk voorstel tot uitkoop is gedaan. Op 6 februari jl. is het voorstel nogmaals per e-mail bevestigd.
[G] heeft toen aangegeven dat zij in principe akkoord was met het voorstel. Daarna is er nimmer een inhoudelijke reactie op het voorstel gekomen.
Zoals aangegeven zal cliënt niet veel langer meer wachten. Het concept is inmiddels vertaald en na enkele aanpassingen zal de dagvaarding betekent worden. Ik verwacht dat dit in de loop van volgende week zal geschieden. Tot die tijd kunt u alsnog een concreet voorstel doen.
De vertaalde dagvaarding van destijds is rechtsgeldig betekent en zal ik niet aan u mailen. Het is ook niet de dagvaarding die voor u bestemd is.”
1.13 Op 13 november 2023 schrijft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer:
“Cliënt heeft lange tijd geduld betracht, in de hoop dat er een (concreet) voorstel van de erfgenamen zou komen. Helaas is dit tot op heden niet gebeurd, alsook geen bereidheid om cliënt daadwerkelijk uit te willen kopen. Het is dan ook zijn goed recht om een bodemprocedure te starten, teneinde uit de onverdeelde boedel te geraken. (…)
U stelt de voorwaarde dat de laatste wil van erflaatster wordt eerbiedigd. Naar ik heb begrepen tijdens de kort geding zitting zou volgens u haar laatste wil zijn dat alleen de naam zou worden geërfd en de woning zou niet verkocht mogen worden. Dat betekent dat u uw medewerking niet zal verlenen, omdat de ervan van mening verschillen over de laatste wil. (…)
Dat neemt overigens niet weg dat tot aan het moment dat vonnis wordt gewezen geprobeerd kan worden om een regeling in der minne overeen te komen.”
1.14 Op 1 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.15 Op 24 september 2024 heeft de gemachtigde van klaagster een e-mail aan verweerster gestuurd over een te plannen bespreking.
1.16 Op 30 september 2024 reageert verweerster en schrijft onder meer:
“Ik verzoek u uw toonzetting aan te passen. Het is aan u om een advocaat te consulteren, danwel een concreet schikkingsvoorstel te doen. Uw beschuldigende toon werkt niet mee in het vinden van een oplossing en daar ben ik niet van gediend.
Aangezien u zelf heeft aangegeven dat u naar aanleiding van de dagvaarding een reactie naar de rechtbank te hebben gestuurd en telefonisch contact te hebben gehad met de rechtbank, had het in de lijn der verwachtingen gelegen dat u hier zelf contact over zou opnemen met de rechtbank. Ik wijs u er nogmaals op dat u zich dient te realiseren dat ik niet de advocaat van [klaagster] en/of [J] ben.
Er zijn al schikkingsonderhandelingen geweest per mail en telefonisch. In ons telefoongesprek gaf u uiteindelijk aan welk bedrag u destijds aan cliënt heeft aangeboden. (…) U maakt het dan ook erg moeilijk om tot een mogelijke schikking te komen.
Mede gezien de visie van cliënten ben ik uiterst coulant geweest om een bespreking in te plannen, maar dan niet op uw voorwaarde dat u het gesprek opneemt. U heeft daar tot op heden niet op gereageerd. Zonder uw bevestiging daartoe zal er sowieso geen bespreking plaatsvinden.”
1.17 De gemachtigde van klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en daarbij ook geschreven dat hij verweerster op 9 oktober 2024 hoopt te zien.
1.18 Op 8 oktober 2024 heeft verweerster aan de gemachtigde laten weten dat zij op 9 oktober 2024 langs zal komen. Zij heeft hem daarbij gevraagd te bevestigen dat hij de bespreking niet zal opnemen. Na een e-mailwisseling tussen de gemachtigde van klaagster en verweerster, heeft de gemachtigde op 8 oktober 2024 bevestigd geen opname van het gesprek te zullen maken.
1.19 Op 9 oktober 2024 heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, de gemachtigd van klaagster, J en verweerster.
1.20 Op 16 oktober 2024 schrijft verweerster in een e-mail aan de gemachtigde van klaagster:
“Inmiddels heb ik na onze bespreking van vorige week overleg gehad met [M] en [G]. Zij zijn bereid om te delen in de kosten, teneinde de woning opnieuw te laten taxeren. [J] dient dan uiteraard ook zijn deel van de kosten te dragen?
Welke taxateur hebben jullie in gedachten?”
1.21 Op 17 oktober 2024 meldt mr. S per e-mail aan verweerster dat klaagster en J zich tot hem gewend hebben en dat hij graag de stukken in de lopende procedure ontvangt.
1.22 Op 18 november 2024 heeft verweerster, namens M, klaagster gedagvaard.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij de advocatenrichtlijnen schendt en de tegenpartij zonder goede redenen op kosten drijft.
2.2 Klaagster stelt dat verweerster in januari 2023 begint met dagvaarden voor een volstrekt ongepast en onzinnig kort geding, met hoge kosten voor klaagster tot gevolg. In feite wordt misbruik gemaakt van het rechtssysteem. Het gaat sindsdien door omdat verweerster niet in overleg gaat of wenst te gaan met de andere partij(en). Verweerster tracht rechtszaken in te zetten in plaats van minnelijk overleg. Zij traineert de zaak al jarenlang. Zij brengt bovendien welbewust leugens en laster in over klaagster in haar dagvaarding, onder meer over de woonplaats van klaagster. Verweerster maakt misbruik van de onmachtsituatie van klaagster en schaadt daarmee heel bewust klaagster.
2.3 Klaagster heeft toegelicht dat er door erflaatster een testament is opgemaakt. De notaris wilde de stervende erflaatster niet helpen bij het opschrijven van haar uiterste wens. Erflaatster heeft haar testament toen, met drie meerderjarige getuigen en op video vastgelegd, beschreven. Ondanks dat overal ter wereld zo’n testament rechtsgeldig is, miskent de Nederlandse Trias Politica de geldendheid ervan. Voor het opmaken van een eerlijke akte van erfrecht door een notaris is deze uiterste wil een probleem. Voor het eerlijk behandelen van deze nalatenschap door een rechtbank idem. Verweerster negeert dit testamentaire gegeven. Tevens negeert verweerster de status als inheemse mens en als rechtmatig nutsgebruik genieter van de nalatenschap. Tal van negeer, uitsluit en ‘oproep’ trucjes worden er ten koste van klaagster door verweerster gebruikt, naast een scala van leugens en laster.
2.4 Klaagster stelt dat sprake is van onder meer schending van gedragsregels 5, 6, 7 en 8. Door het totale niet communiceren van verweerster worden alleen maar onnodige kosten gemaakt. Er wordt door verweerster geen enkele doelmatige behandeling aangeboden, noch wordt enig voorstel ondersteund. De dagvaarding staat vol met leugens en grievende uitlatingen. Tijdens en na het kort geding heeft verweerster zich onophoudelijk grievend uitgelaten naar klaagster. De dagvaarding heeft klaagster bovendien nooit officieel bereikt.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Verder geldt dat in familierechtkwesties, zoals deze erfrechtkwestie, de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
- het verloop van het geschil tot dan toe en
- de kans op succes van de procedure.
Overweging vooraf
4.3 De klacht en de daaropvolgende stukken van klaagster bevatten een veelheid van verwijten aan verweerster. Getracht is onder punt 2 de klacht zo exact mogelijk samen te vatten. Een zakelijke en feitelijke chronologie ontbreekt in klaagsters stukken en is op basis van het klachtdossier beperkt vast te stellen. Klaagster maakt in haar stukken bovendien niet alleen verwijten aan verweerster, maar ook aan anderen, waaronder haar eigen advocaat, een notaris, een deken en het hele juridische veld. De voorzitter laat die verwijten buiten beschouwing. De voorzitter laat ook de verhandelingen over de Ur-Friezen en aanverwante kwesties buiten beschouwing, omdat deze niet relevant zijn voor de tuchtrechtelijke beoordeling van de gedragingen van verweerster. Dit alles maakt echter dat de klacht lastig te doorgronden is waarbij niet duidelijk is welke verwijten klaagster verweerster precies maakt en het vergt dat de voorzitter de klacht op punten interpreteert.
Beoordeling klacht
4.4 De klacht ziet in de kern op verweersters bijstand aan M in het geschil met onder meer klaagster. Kern van de klacht lijkt dat verweerster niet heeft gestreefd naar een minnelijke oplossing, maar een onnodig kort geding en vervolgens ook een onnodige bodemprocedure is gestart. Verweerster heeft dat gemotiveerd en met stukken onderbouwd betwist. Uit de door haar verweerster overgelegde stukken blijkt dat verweerster meermaals heeft geprobeerd tot een minnelijke oplossing te komen en dat zij klaagster daarvoor ook ruimschoots de gelegenheid heeft geboden. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat verweerster op enig moment, namens haar cliënt, een kort geding is gestart en, veel later, een bodemprocedure. Dat verweerster heeft gelogen en/of (onnodig) grievend is geweest, is de voorzitter niet gebleken. De voorzitter is evenmin gebleken dat verweerster klaagsters belangen anderszins onnodig heeft geschaad of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.5 Voor zover klaagster in haar aanvulling van 21 april 2025 nieuwe klachten indient, zoals over recente rechtbankstukken van verweerster van april 2025, het volgende. Deze klachten gaan over gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden na afronding van het onderzoek door de deken. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. De voorzitter laat deze nieuwe klachten daarom buiten beschouwing.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 28 mei 2025