ECLI:NL:TADRSGR:2025:109 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-938/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:109
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 28-05-2025
Zaaknummer(s): 24-938/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder heeft niet voldaan aan de zware zorgplicht die op hem als gemeenschappelijk echtscheidingsadvocaat rust. Beperkt per e-mail gecorrespondeerd en vrijwel niets vastgelegd. Hij heeft klaagster en de man alleen gezamenlijk in persoon gespreken in verband met de ondertekening van het verzoekschrift. Van het informeren, laat staan adviseren, van klaagster iet niet gebleken. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 mei 2025 in de zaak 24-938/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/115 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 april 2025. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 34.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar man (hierna: de man) zijn in 2006 getrouwd. Zij hebben samen drie (minderjarige) kinderen.
2.3 Verweerder heeft vanaf augustus 2021 opgetreden als gezamenlijk advocaat van klaagster en de man.
2.4 Op 17 augustus 2021 wordt er een e-mail vanaf het e-mailadres van klaagster naar verweerder gestuurd, waarin staat:
“In overleg zijn [de man] en ik tot het besluit te komen om helaas te scheiden.
Ik geef u hier dan ook toestemming om helaas de echtscheidings-papieren op te stellen inclusief een vriendelijke ouderschapsplan en in te dienen bij de rechtbank.”
2.5 Op 18 augustus 2021 worden vanaf het e-mailadres van klaagster ‘de gevraagde documenten’ naar verweerder gestuurd, zodat uittreksels en akten kunnen worden opgevraagd.
2.6 Op 3 september 2021 heeft verweerder het concept echtscheidingsverzoek naar klaagster en de man gestuurd, onder meer inhoudende:
“Ik verzoek jullie deze goed door te nemen en mij te voorzien van jullie eventuele op- en aanmerkingen. Indien jullie andere zaken geregeld wensen te hebben, die er niet in staan, kunnen jullie dat uiteraard ook doorgeven.
Ik heb het eigenlijk, zoals jullie wilden, alles globaal gehouden, met uitzondering van de schulden, die door [klaagster] worden gedragen, de woning die het volledige eigendom van [klaagster] zal worden en de kinderen die bij [de man] zullen wonen in Marokko.”
2.7 Op 13 september 2021 heeft verweerder het definitieve echtscheidingsverzoek naar klaagster en de man gestuurd, waarbij verweerder klaagster en de man verzoekt het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant ondertekend aan hem retour te sturen.
2.8 Op 17 september 2021 hebben klaagster en de man op het kantoor van verweerder het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan ondertekend. Diezelfde dag heeft verweerder een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank.
2.9 Op 1 november 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klaagster en de man uitgesproken, waarbij het convenant en het ouderschapsplan aan de beschikking zijn gehecht.
2.10 Het dossier bevat een ondertekende akte van berusting op naam van klaagster, gedateerd op 8 november 2021.
2.11 Het huwelijk tussen klaagster en de man is op 11 januari 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 1 november 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.12 Op 31 oktober 2022 heeft het secretariaat van verweerders kantoor de grosse van de echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant naar klaagster gestuurd.
2.13 In november 2022 is klaagster bij bijstand van een andere advocaat een verzoekschriftprocedure tot wijziging van het gezag over en verblijfplaats van de kinderen gestart.
2.14 Bij beschikking van 18 juli 2023 heeft de rechtbank Rotterdam het gezamenlijk gezag over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen aan klaagster toekomt. De man heeft in deze procedure geen verweer gevoerd.
2.15 De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
2.16 Bij beschikking van 12 maart 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag de beschikking van 18 juli 2023 vernietigd en verklaard dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de verzoeken van partijen kennis te nemen, omdat de kinderen al sinds juli 2021 in Marokko verblijven.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich had moeten terugtrekken tijdens de echtscheidingsprocedure en zich onpartijdig had moeten opstellen. Verweerder heeft het ouderschapsplan en het convenant volledig op aanwijzingen van de man opgesteld. Klaagster is rechtstreeks in haar belangen getroffen, want door de handelingen van verweerder is zij haar kinderen kwijt.
3.2 Klaagster heeft toegelicht dat zij met de man bij verweerder op kantoor is geweest om het convenant en het ouderschapsplan te ondertekenen. Eerder hebben er geen gesprekken plaatsgevonden. Al het contact vond plaats via de e-mail. Klaagster stelt dat de e-mailcorrespondentie vanaf haar e-mailadres door de man is gedaan. Klaagster heeft geen inbreng gehad bij het opstellen van de stukken. Zij is door verweerder nooit op de hoogte gebracht van de gevolgen. Klaagster stelt dat verweerder en de man jeugdvrienden zijn en dat er sprake is van een oneerlijk gang van zaken op het kantoor. Zij is onder druk gezet om het convenant en ouderschapsplan te ondertekenen. Er was sprake van huiselijk geweld. Klaagster stelt dat verweerder dit had moeten opmerken en daarnaar onderzoek had moeten doen. Klaagster stelt dat zij de akte van berusting niet heeft ondertekend en dat ze de echtscheidingsbeschikking pas op 31 oktober 2022 heeft ontvangen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt primair dat klaagster niet-ontvankelijk is voor zover zij hem verwijt dat zij door zijn toedoen haar kinderen kwijt is. Verweerder heeft daarbij gewezen op de beschikking van 12 maart 2024 van het Gerechtshof Den Haag, waaruit volgt dat de kinderen al in juli 2021 naar Marokko zijn gegaan, dat klaagster niet binnen een jaar een verzoek tot terugkeer heeft ingediend en dat de Nederlandse rechter inmiddels niet meer bevoegd is. Verweerder stelt dat als het echtscheidingsconvenant anders was opgesteld, dit de feitelijke situatie niet anders had gemaakt.
4.2 Verweerder heeft verder gesteld dat de klacht ongegrond is, waarbij hij erop wijst dat de stellingen van klaagster over het verloop van de gang van zaken berust op onjuistheden en niet onderbouwde stellingen. Klaagster heeft kennelijk achteraf spijt gekregen en verwijt verweerder nu dat hij haar geen goede rechtsbijstand heeft gegeven.
4.3 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij achteraf inziet dat hij belangrijke zaken schriftelijk aan klaagster en de man (afzonderlijk) had moeten bevestigen en dat de onderhavige klachtzaak gemaakt heeft dat hij nooit meer echtscheidingen op gezamenlijk verzoek zal behandelen.
4.4 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
5.1 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is voor zover zij hem verwijt dat zij door verweerders toedoen haar kinderen kwijt is. De raad verwerpt dit verweer. De beslissingen in de familierechtelijke procedure staan los van de mogelijkheid van klaagster om een klacht tegen verweerder in te stellen. Mocht de stelling van verweerder doel treffen, zal dat wellicht leiden tot ongegrondverklaring van de klacht, maar niet tot niet-ontvankelijkheid.
Beoordeling klacht
5.2 Op de advocaat die optreedt als enige advocaat van twee partijen om een echtscheiding tot stand te brengen rust volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline een zware zorgplicht. De advocaat dient zich ervan te vergewissen dat beide partijen de regeling zoals in een convenant opgesteld begrijpen en indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken, deze partij die concessie welbewust aanvaardt. Die verplichting bestaat ook indien de advocaat dat convenant niet heeft opgesteld en hij daartoe geen opdracht heeft gekregen. De advocaat draagt immers verantwoordelijkheid voor de inhoud van de stukken die hij bij de rechtbank indient (zie HvD 13 januari 2025, ECLI:NL:TADRSGR:2025:1, waarin ook wordt verwezen naar HvD 9 april 2018, 170327, HvD 7 januari 2013, 6375 en HvD 7 december 2012, 6363).
5.3 Het hiervoor geformuleerde uitgangspunt raakt de kernwaarde van de partijdigheid, die uitzondering lijdt in het geval een advocaat in een echtscheidingskwestie voor beide partijen optreedt. Juist omdat het optreden voor beide partijen een uitzonderingssituatie is, dient dat optreden met bijzondere waarborgen te worden omkleed.
5.4 Verweerder, die is opgetreden als gezamenlijk echtscheidingsadvocaat voor klaagster en de man, is daarin naar het oordeel van de raad tekortgeschoten. Verweerder heeft in zijn bijstand niet voldaan aan de zware zorgplicht die op hem rustte. Hij heeft (vrijwel) niets schriftelijk vastgelegd en heeft klaagster en de man slechts éénmaal in persoon gesproken, pas bij de ondertekening van de stukken. Dat er vaker contact is geweest, bijvoorbeeld via videobellen, is niet komen vast te staan. Voorts blijkt nergens uit dat verweerder vooraf met klaagster en de man heeft gesproken over hun wensen in verhouding tot hun rechten. Gelet op de inhoud van het verzoekschrift had verweerder voor ondertekening daarvan ten minste eenmaal alleen en in persoon met klaagster moeten spreken over haar rechten, de inhoud van het verzoekschrift en de gevolgen daarvan, én die bespreking schriftelijk moeten vastleggen. Verweerder heeft dat nagelaten en daarvan valt hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.5 De raad heeft de indruk dat verweerder bovendien in het geheel geen navraag heeft gedaan over de schulden, die voor rekening van klaagster kwamen als gevolg van het verzoekschrift, de waarde van de woning en de hoogte van het daarop gevestigde recht van het hypotheek. Een advies daarover kan dan ook niet gegeven zijn.
5.6 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder op meerdere momenten niet heeft voldaan aan de op hem rustende zware zorgplicht. De klacht is in zoverre gegrond.
5.7 Het is niet vast komen te staan dat verweerder een jeugdvriend van de man was en verweerder (daarom) niet onpartijdig was. Van partijdigheid is ook niet automatisch sprake omdat verweerder de man eerder in een bestuursrechtelijke zaak heeft bijgestaan. Daargelaten dat verweerder deze omstandigheid wel onderdeel van gesprek met klaagster had moeten maken en hij dat ook schriftelijk had moeten vastleggen, kan uit het nalaten van verweerder niet worden afgeleid dat hij zich voor de inhoud van het verzoekschrift volledig en bewust heeft laten leiden door uitsluitend de belangen van de man. Daaraan draagt bij dat verweerder meende met klaagster te communiceren via e-mail en hij er geen rekening mee hoefde te houden dat die correspondentie feitelijk niet van klaagster maar van de man afkomstig was. Verweerder was ook niet verplicht om het door klaagster bepleite ‘vooronderzoek’ naar haar leefomstandigheden te doen. Dat klaagster onder druk werd gezet door de man en/of zich in een benarde positie bevond, was verweerder niet bekend en verweerder had daar ook geen aanwijzingen voor. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.8 Ten slotte wordt nog opgemerkt dat het niet aan de raad, maar aan de civiele rechter, is om te beoordelen of klaagster haar kinderen kwijt is als gevolg van verweerders handelen en/of nalaten.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft niet voldaan aan de zware zorgplicht die op hem als gemeenschappelijk echtscheidingsadvocaat rust. Hij heeft uitsluitend en maar beperkt per e-mail gecorrespondeerd, en vrijwel niets schriftelijk vastgelegd. Hij heeft klaagster en de man alleen gezamenlijk in persoon op kantoor gesproken in verband met de ondertekening van het verzoekschrift. Van het informeren van klaagster, laat staan een advies aan klaagster, is de raad niet gebleken. Daardoor heeft verweerder laakbaar gehandeld. Het baart de raad ook zorgen dat verweerder niet of nauwelijks lijkt in te zien wat de op hem rustende zorgplicht inhoudt in geval hij bijstand verleent bij een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding. Het stelt enigszins gerust dat verweerder heeft besloten om geen gezamenlijke echtscheidingsverzoeken meer te behandelen.
6.2 De raad is van oordeel dat sprake is van schending van de betamelijkheidsnorm met een ernstig verwijtbaar karakter. De raad legt daarom de maatregel van berisping op.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haart rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht deels gegrond (zie hierboven onder 5.4 t/m 5.6) en voor het overige ongegrond (zie hierboven onder 5.7 en 5.8);
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 26 mei 2025