ECLI:NL:TADRSGR:2025:107 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-782/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:107
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 28-05-2025
Zaaknummer(s): 24-782/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder heeft opgetreden als advocaat van een coördinerend deelnemen in een consortium. In dat kader heeft hij ook de belangen van het consortium als geheel behartigd. Naderhand heeft hij opgetreden voor dezelfde cliënt tegen een andere deelnemer in het (nieuwe) consortium. Klacht over belangenverstrengeling ongegrond. Geen sprake van tegenstrijdige belangen omdat verweerder nooit als advocaat heeft opgetreden voor (alleen) klaagster.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 mei 2025 in de zaak 24-782/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

Stichting […]
klaagster
gemachtigde: mr. W.D.M. van Tuyll van Serooskerken

over

verweerder
gemachtigde: H.J. Breeman


1 SAMENVATTING
1.1 Verweerder heeft opgetreden als advocaat van een coördinerend deelnemer in een consortium. In dat kader heeft hij ook de belangen van het consortium als geheel behartigd. Naderhand heeft hij opgetreden voor dezelfde cliënt tegen een andere deelnemer in het consortium. De raad verklaart de klacht ongegrond omdat geen sprake is van tegenstrijdige belangen nu verweerder nooit als advocaat heeft opgetreden voor (alleen) klaagster.

2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Op 23 mei 2024 heeft [D], namens klaagster, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
2.2 Op 29 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/93 van de deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 maart 2025. Daarbij waren aanwezig [D] (voorzitter van klaagster) en de gemachtigde, alsmede verweerder en zijn gemachtigde.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 25 november 2024 van de gemachtigde van klaagster.

3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.2 Per 1 april 2006 is het ESLHO-Euroflow Consortium (hierna: Consortium) van start gegaan als een door de EU gefinancierd Specifiek Gericht Onderzoeksproject (‘STREP’). Het Erasmus University Medical Center Rotterdam (hierna: EMC) was één van de deelnemers in het Consortium. In de consortiumovereenkomst is onder meer opgenomen dat het EMC de coördinator is van het Consortium (art. 3.1). [D] is voorzitter van het ‘coordinating committee’ (day-to-day management).
3.3 De samenwerking is in 2010 verlengd met een aangepaste consortiumovereenkomst. In 2012 is eveneens een nieuwe consortiumovereenkomst aangegaan, met een wijziging in onder meer de participanten. Ook in de nieuwe opzet bleef het EMC deelnemer en coördinator van het Consortium.
3.4 Het Consortium heeft meerdere nieuwe onderzoeks- en diagnostiekmethoden ontwikkeld. Daarmee corresponderende intellectuele eigendomsrechten (hoofdzakelijk octrooien) zijn collectief eigendom van het Consortium (de zogenaamde EuroFlow IP). In de consortiumovereenkomsten uit 2010 en 2012 is daarover verder opgenomen:
“Since the EuroFlow Consortium is not a legal entity and for practical purposes, Erasmus MC will be the registered applicant of registered owners of the respective Knowledge. It is expressly understood that in this respect Erasmus MC will act in good faith on behalf of the EuroFlow Consortium, taking into account the interests of the entire EuroFlow Consortium as further to be discusses and agreed by all Parties”
3.5 In de praktijk betekende dit dat uit het Consortium voortkomende en aan het Consortium toebehorende intellectuele eigendomsrechten op naam van het EMC werden geregistreerd ten behoeve van alle deelnemers in het Consortium. Het beheer van EuroFlow IP en de opvolging van de octrooiaanvragen werden en worden verzorgd door het Consortium.
3.6 Het dossier bevat twee licentieovereenkomsten betreffende Euroflow IP, een uit 2015 en een uit 2016. In beide overeenkomsten is opgenomen dat het EMC optreedt namens het ESLHO-EuroFlow Consortium. In beide overeenkomsten is aan onderneming C het recht verleend om gebruik te maken van de betreffende EuroFlow IP.
3.7 Deze werkwijze is gevolgd tot juli 2017, toen de rechtspersoon [klaagster] (klaagster) werd opgericht. Vanaf dat moment werden alle aanvragen met betrekking tot EuroFlow IP ingediend door en op naam van de Stichting, ten behoeve van het Consortium.
3.8 In juni 2021 werd duidelijk dat onderneming C zou worden overgenomen door de Amerikaanse onderneming BD. In het kader van deze overname was het noodzakelijk om afspraken te maken over drie licenties met betrekking tot specifieke EuroFlow IP. Het betrof een licentieovereenkomst uit 2014 en de hiervoor genoemde licentieovereenkomsten uit 2015 en 2016.
3.9 In het kader van de overname is in de zomer van 2021 door het bestuur van [klaagster] (vertegenwoordigd door voorzitter [D]), samen met een jurist (Van O) onderhandeld met BD.
3.10 In oktober/november 2021 werd het resultaat van deze onderhandelingen ter beoordeling en accordering voorgelegd aan het EMC. Het ECM gaf daarop aan niet akkoord te gaan en eiste dat over alle te maken afspraken opnieuw door het EMC zou worden onderhandeld. Ter onderbouwing stelde het EMC – in besprekingen met [D] – onder meer “dat zij als coördinator van het Euroflow Consortium de eindverantwoordelijkheid had voor dergelijke onderhandelingen”.
3.11 In december 2021 werd een begin gemaakt met de hernieuwde onderhandelingen met de onderneming. Het EMC heeft daarbij verweerder betrokken. Verweerder had in dat kader regelmatig overleg met [D].
3.12 Op 22 december 2021 schrijft [D] in een e-mail aan onder meer vertegenwoordigers van het EMC en BD:
“Please find attached a version with all Track Changes and remarks by both [verweerder] ([kantoornaam]) and myself”
3.13 Op 27 december 2021 schrijft H (van het EMC) aan een vertegenwoordiger van BD, met vermelding van [D] in de cc, onder meer:
“It is our estimation that [verweerder] (our attorney in law) will be able to send you the Consent letter and Annex 2”
3.14 Op 27 december 2021 schrijft verweerder in een e-mail aan een vertegenwoordiger en de advocaat van BD, met cc aan [D] en twee medewerkers van het EMC, onder meer:
“At Erasmus University Medical Center (“EMC”) acting in its capacity of coordinator of the EuroFlow Consortium we have taken the time over last couple of days to consider how we can best facilitate the Transaction between BD and [C]. In close consultation with the ESLHO Foundation (…) we have come up with the following”
3.15 Op 28 december 2021 stuurt verweerder, opnieuw met cc aan [D] en twee medewerkers van het EMC, gewijzigde documenten aan een vertegenwoordiger en de advocaat van BD, waarbij hij onder meer schrijft:
“Unless we hear from you before 10.00 am tomorrow morning we intend to send out these documents to the EuroFlow Consortium for approval by the General Assembly.”
3.16 Op 29 december mailt [D] zijn opmerkingen/aanvullingen voor drie documenten aan verweerder (met een cc aan drie medewerkers van het EMC). In reactie daarop schrijft verweerder onder meer:
“I have seen the suggested changes. I cannot express approval to the amendment of the POA. That is an issue for Erasmus MC. (…)
Erasmus MC must express itself on this though. As external counsel I advise Erasmus MC and Erasmus MC makes the decisions.”
3.17 Op 29 december 2021 stuurt de advocaat van BD finale documenten aan verweerder, met een cc aan onder meer [D] en twee medewerkers van het EMC. Verweerder reageert kort daarop (om 21:54 uur) in een reply all met “Received. I will go over them. If we see anomalies I will let you know.” Om 22:16 uur mailt verweerder aan dezelfde personen:
“No anomalies, Just minor typos. (…) I propose that you accept all changes and stop tracking and then sent the document to the EuroFlow Consortium participants as promised last week.”
3.18 De onderhandelingen hebben eind januari 2022 geleid tot schriftelijke afspraken met betrekking tot de toestemming voor het overdragen van de licenties.
3.19 Vanwege de steeds terugkerende discussies tussen de deelnemers van het Consortium over het coördinatorschap en de managementstructuur hebben vanaf mei 2022 besprekingen plaatsgehad over een nieuwe managementstructuur. Die besprekingen hebben geleid tot een nieuwe consortiumovereenkomst in mei 2023 door (toen) vijftien van de voormalige negentien deelnemers van het Consortium. EMC heeft deze nieuwe consortiumovereenkomst niet ondertekend. Verweerder is niet bij de nieuwe consortiumovereenkomst betrokken geweest, noch bij de onderhandelingen die daaraan vooraf zijn gegaan.
3.20 Bij brief van 6 februari 2024 aan de (huidige en voormalige) leden van het bestuur van [klaagster] heeft verweerder namens het EMC de rechtsgeldigheid betwist van de nieuwe consortiumovereenkomst en het bestuur van [klaagster] aansprakelijk gesteld voor het niet-nakomen van de eerdere consortiumovereenkomsten.

4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder treedt op tegen klaagster, haar bestuurders en deelnemers van het Consortium, terwijl verweerder eerder als advocaat de collectieve belangen van deze partijen heeft behartigd.
Verweerder maakt daarmee inbreuk op de kernwaarden vertrouwelijkheid en partijdigheid en op de norm van gedragsregels 15, 1, 2 en 3.
b) Uitbreiding in repliek: verweerder handelde al vanaf half december 2021 actief en in het geheim in strijd met de belangen van klaagster en het Consortium, terwijl hij zich tegelijkertijd presenteerde als belangenbehartiger van het Consortium en nauw samenwerkte met klaagster.
4.2 Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. Verweerder heeft tijdens de onderhandelingen met BD intensief samengewerkt met klaagster. Hij presenteerde zich bij BD als de vertegenwoordiger (van alle leden) van het Consortium, dus ook van klaagster. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat verweerder (mede) in haar belang acteerde, waardoor verweerder ook inzage kreeg in (vertrouwelijke) documenten. Uit de aansprakelijkstelling van 6 februari 2024 blijkt echter dat verweerder alleen voor het EMC optrad en al die tijd heimelijk alleen de belangen heeft behartigd van het EMC, zulks ten nadele van klaagster en de overige deelnemers van het Consortium. Hij heeft dat nimmer aan klaagster medegedeeld. Dat is ook in strijd met de gedragsregels 9 en 16.

5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat klaagster of [D] niet eerder zijn cliënten zijn geweest. Klaagster heeft in het verleden ook geen opdracht verstrekt. Het EMC en klaagster hadden een verschil van inzicht over de rol van het EMC binnen het Consortium en in dat verband is verweerder door (alleen) het EMC om advies gevraagd. Omdat het EMC de coördinator was van het Consortium heeft het EMC verweerder vervolgens ook bij de onderhandelingen met BD betrokken.
5.2 De raad zal hierna, waar nodig, nader op het verweer ingaan.

6 BEOORDELING
6.1 Voorop staat dat verweerder eind 2021 betrokken is geraakt bij de onderhandelingen met BD over de over te nemen licenties, die eerder werden gevoerd door klaagster. Verweerder had daartoe de opdracht gekregen van het EMC, die coördinator was van het Consortium en zich niet kon vinden in het door klaagster bereikte onderhandelingsresultaat. In zijn correspondentie naar BD heeft verweerder uitdrukkelijk aangegeven op te treden voor het EMC “in its capacity of coordinator of the EuroFlow Consortium”. Klaagster was hiervan op de hoogte, want verweerder heeft haar in zijn correspondentie naar BD telkens in de cc meegenomen.
6.2 Uit het feit dat het EMC zich niet in het onderhandelingsresultaat van klaagster kon vinden en vervolgens met verweerder de onderhandelingen met BD namens het Consortium van klaagster overnam, blijkt reeds dat de belangen van het Consortium en die van klaagster niet parallel liepen. Klaagster kon alleen hierdoor al weten dat verweerder in zijn onderhandelingen met BD niet voor klaagster, maar voor (het EMC als coördinator van) het Consortium als geheel optrad. Uit het dossier blijkt niet dat en hoe de rol van klaagster ten opzichte van het Consortium is vastgelegd. Duidelijk is wel dat klaagster zelf geen deelnemer was in dit Consortium.
6.3 Dat alleen het EMC en (dus) niet klaagster namens het Consortium kon optreden in de onderhandelingen met BD volgt reeds uit art. 3.1 van de consortiumovereenkomst. Het was ook niet voor niets dat klaagster het door haar behaalde onderhandelingsresultaat met BD eind 2021 ter accordering aan het EMC heeft voorgelegd.
6.4 Verweerder trad in de onderhandelingen met BD dus op als advocaat voor het EMC, die als coördinator het Consortium vertegenwoordigde. Daarmee kan het gehele Consortium, als één samenwerkingsverband tussen de negentien deelnemers, aangemerkt worden als de (indirecte) cliënt van verweerder, zowel in formele als in materiële zin. In die hoedanigheid had verweerder inzage in en kennis van alle binnen het Consortium geldende overeenkomsten en bestaande (vertrouwelijke) documenten.
6.5 In mei 2023 heeft een groot aantal van de deelnemers een nieuwe consortiumovereenkomst gesloten, waarbij klaagster wel en het EMC geen partij was. Verweerder heeft bij de oprichting van het nieuwe consortium geen betrokkenheid gehad.
6.6 Zonder nadere toelichting, die klaagster niet heeft verstrekt, valt niet in te zien waarom verweerder, als de door de coördinator van het oude Consortium aangezochte advocaat, klaagster niet zou mogen aanspreken wegens het niet nakomen van de oude consortiumovereenkomsten. Verweerder is nimmer de advocaat geweest van klaagster. In het kader van de onderhandelingen met BD heeft verweerder, op instructie van het EMC als coördinator, de belangen behartigd van het Consortium als geheel. Dat hij misbruik maakt of zou hebben gemaakt van vertrouwelijke informatie die hij in dat kader zou hebben ontvangen van of over klaagster is de raad niet gebleken. Het staat verweerder vrij om namens het EMC op te treden tegen klaagster, voor wie hij immers niet eerder de advocaat is geweest. Dat kan niet gelden als tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Voor zover klaagster meent dat de overeenkomsten waarop verweerder namens het EMC een beroep doet, niet (meer) tegen haar kunnen worden ingeroepen, kan zij met een daartoe strekkend verweer bij de civiele rechter terecht.
6.7 Klaagster voert nog aan dat het optreden van verweerder ook ten opzichte van de overige deelnemers van het Consortium klachtwaardig zou zijn, maar in dat klachtonderdeel kan zij niet worden ontvangen. De overige deelnemers van het Consortium hebben zich immers niet mede als klager in dit geding gevoegd, terwijl de aansprakelijkstelling van verweerder van 6 februari 2024 bovendien alleen aan (de bestuursleden van) klaagster is gericht. Van belangenverstrengeling is hier dus geen sprake.
6.8 De klacht is daarmee in beide onderdelen ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, M.P. de Klerk, M. van Eck en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 26 mei 2025