ECLI:NL:TADRSGR:2025:105 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-405/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:105
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 28-05-2025
Zaaknummer(s): 24-405/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder heeft klager, wederpartij en curator, ter zitting oplichter genoemd. Dat is onnodig grievend. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 mei 2025 in de zaak 24-405/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. C. de Bres

over

verweerder
gemachtigde: mr. H.G.D. Hoek


1 SAMENVATTING
1.1 De raad legt een waarschuwing op voor het ter zitting van oplichting beschuldigen van de wederpartij, een faillissementscurator.

2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Op 29 februari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
2.2 Op 3 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/61 van de deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 maart 2025. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.2 Klager is curator van de op 18 maart 2021 gefailleerde B[…] N.V. ([B]).
3.3 [A] (hierna: A) heeft op de executieveiling van 2 december 2021 bij [B] opgeslagen olie gekocht.
3.4 Tussen A en de curator is een geschil ontstaan over onder meer de opslagkosten en afgifte van de olie. Verweerder staat sinds oktober 2022 A en haar gemachtigde (dhr. R) bij.
3.5 Op 18 december 2023 heeft verweerder, namens A, klager (in persoon en in zijn hoedanigheid van curator), dhr. X en de Staat gedagvaard voor de rechtbank in Den Haag in verband met – kort gezegd – een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad.
3.6 Op 20 februari 2024 is er een zitting geweest bij het gerecht in eerste aanleg van Bonaire in een procedure tussen A en de curator. In de door verweerder voorgedragen pleitnota is onder meer opgenomen:
“8. Eerlijk gezegd denk ik dat de curator zich schuldig maakt aan oplichting (een hele tank doorbelasten terwijl hij deze ook voor andere olie gebruikt) waarbij hij er niet voor schroomt in het kader daarvan de olie van [A] te verkopen op een executieveiling. Hij doet dit bovendien in de wetenschap dat een executieveiling veel minder opbrengt dan een onderhandse verkoop. De curator is gewezen op uitlatingen van de Minister van Justitie dat executieveilingen minder opbrengen dan onderhandse verkoop. De curator legt dat naast zich neer.”

4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) Overtreding gedragsregel 7: verweerder heeft klager tijdens de zitting van 20 februari 2024 een oplichter genoemd.
Klager stelt dat de rechter op het moment dat voornoemde alinea van de pleitnota werd voorgedragen, ingreep en een punt van orde maakte. Zij wees verweerder erop dat ze dit soort taalgebruik in haar rechtszaal niet accepteert en zeker niet van advocaten. Klager stelt dat dit incident past in een patroon van verdachtmakingen en (ernstige) beschuldigingen van verweerder tegen hem. In diverse processtukken wordt klager beticht van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, liegen en/of opzettelijke sabotage en het vertragen van reparaties aan de terminal. Verweerder en zijn cliënt proberen klager op deze manier op de knieën te dwingen.
Klager acht de ongepaste uitlatingen van verweerder, in onderlinge samenhang bezien en met de dreigementen van diens cliënt richting klager, nog kwalijker. Verweerder moet weten dat hij hiermee bijdraagt aan een onveilige (werk)sfeer voor klager en dat valt hem aan te rekenen.
b) Overtreding gedragsregel 6: verweerder handelt ondoelmatig door klager te dagvaarden voor de Nederlandse rechter, terwijl niet valt in de te zien waarom niet gewoon voor het Gerecht Bonaire is gekozen.
c) Overtreding gedragsregel 4 (voorwaardelijk): in de dagvaarding in de bodemzaak en de bijbehorende productie 64 wordt verwezen naar een gespreksverslag met mr. D, de advocaat van klager. De producties zijn nog niet overgelegd.
4.2 Op de zitting van 31 maart 2025 heeft klager de klachtonderdelen b) en c) ingetrokken, zodat de raad alleen nog op klachtonderdeel a) zal beslissen.

5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij heeft toegelicht dat hij zich, gezien de situatie, in zeer sterke bewoordingen heeft uitgelaten om de rechter van een en ander te doordringen. Hij stelt dat zich ten tijde van de zitting een noodtoestand voordeed. Verweerder stelt dat hij de kwalificatie ‘oplichting’/‘oplichter’ achteraf bezien beter achterwege had kunnen laten en biedt daarvoor zijn verontschuldigingen aan.
5.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

6 BEOORDELING
Toetsingskader
6.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
6.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
6.3 Het verwijt is dat verweerder klager op de zitting ‘oplichter’ heeft genoemd. De raad stelt vast dat in verweerders pleitnota ‘oplichting’ is opgenomen, maar tussen partijen staat vast dat verweerder op de desbetreffende zitting het woord ‘oplichter’ heeft genoemd. De raad is van oordeel dat verweerder zich hiermee onnodig grievend heeft uitgelaten over klager als curator. Dit klemt te meer nu geen sprake kan zijn van een slip of the tongue, omdat verweerder de gewraakte beschuldiging heeft opgenomen in zijn (vooraf opgestelde) pleitnota en ter zitting, in het bijzijn van alle procesdeelnemers, heeft herhaald. De context waarin volgens verweerder de uitlating is gedaan, maakt dat niet anders. Hoewel verweerder een ruime mate van vrijheid heeft, is hij met deze uitlating die vrijheid te buiten gegaan, zeker nu een advocaat wordt geacht zijn zaak op een zitting met enige distantie te bepleiten. Dit geldt nog sterker in een procedure tegen een faillissementscurator, die zijn bijzondere functie veilig en in vrijheid moet kunnen uitoefenen, en daarbij behoort te kunnen rekenen op beschaafde omgangsvormen. De klacht is daarom gegrond.

7 MAATREGEL
7.1 Verweerder heeft klager, zijn wederpartij en in hoedanigheid van curator, ter zitting oplichter genoemd. Dat is onnodig grievend voor klager en daarmee klachtwaardig. De raad is van oordeel dat sprake is van een fout die van voldoende gewicht is om een zakelijke terechtwijzing te geven. Verweerder heeft, hoewel pas na kennisneming van de klacht, inzicht getoond en aangegeven dat hij deze kwalificatie beter achterwege had kunnen laten en daarvoor zijn verontschuldigingen aangeboden. De raad legt daarom slechts de maatregel van waarschuwing op.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
8.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
8.3 Verweerder moet het bedrag van 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
8.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, M.P. de Klerk, M. van Eck en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 26 mei 2025