ECLI:NL:TADRSGR:2025:104 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-200/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:104 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-05-2025 |
Datum publicatie: | 21-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-200/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat c.q. eigen zoon. Klacht deels te laat en daarom niet-ontvankelijk, voor zover de klacht ziet op bijstand bij de echtscheiding. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond. Het gaat om handelen van verweerder in een privé kwestie. Niet gebleken dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
21 mei 2025
in de zaak 25-200/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 maart 2025 met kenmerk K145 2024 en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is gehuwd geweest. Klaagster en haar man (hierna: de man) zijn
de ouders van verweerder.
1.2 Klaagster en de man zijn in 2014 gescheiden. In 2015 is de echtscheidingsbeschikking
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Er heeft op dat moment geen
verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap plaatsgevonden.
1.3 Op 6 november 2020 is de man overleden. Verweerder en zijn twee zussen zijn
erfgenaam van de man. Vervolgens is een geschil ontstaan over de echtelijke woning.
1.4 Op 5 april 2023 is door/namens klaagster een e-mail aan mr. S gestuurd. In
die e-mail is een bericht van klaagsters advocaat mr. J opgenomen, waarin staat dat
klaagster wenst dat zij de woning toebedeeld wil krijgen en dat verweerder daar vooralsnog
niet aan meewerkt. Ook staat in het bericht dat mr. S de naam is van de advocaat die
de echtscheiding heeft geregeld.
1.5 Op 22 juli 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft in de scheiding uit eigen belang gehandeld, door de echtelijke
woning niet mee te nemen in de scheiding.
b) Verweerder weigert te communiceren over een oplossing van het probleem met
betrekking tot de woning
2.2 Klaagster stelt dat verweerder en mr. S tekort zijn geschoten, omdat de woning
van klaagster en de man ten tijde van de echtscheiding niet goederenrechtelijk is
verdeeld. Na het overlijden van de man kwam klaagster tot de ontdekking dat de woning
voor 50% door de drie kinderen (waaronder verweerder) is geërfd. Zij wenst de woning
alsnog goederenrechtelijk toebedeeld te krijgen, maar krijgt geen medewerking van
verweerder. Verweerder weigert mee te werken aan een oplossing waarbij klaagster de
woning weer in eigendom kan krijgen.
2.3 Klaagster stelt dat verweerder de enige persoon is waarmee zij heeft gesproken
inzake de scheiding. Verweerder heeft verzuimd te vermelden dat hij een andere advocaat
heeft ingezet om de scheiding te regelen. Verweerder is nalatig geweest door geen
volledige situatie te schetsen aan mr. S, waardoor mr. S de rechter niet heeft kunnen
voorzien van de juiste informatie voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Mr. S heeft aangegeven dat hij niks kan doen en dat het dossier vernietigd is. Mr.
S herinnert zich niks van de scheiding, gezien verweerder alles heeft geregeld, aldus
klaagster.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2 Ad klachtonderdeel a): Verweerder stelt dat klaagster hem begin 2014 heeft
gevraagd of hij de echtscheiding tussen klaagster en verweerders vader kon regelen.
Zij heeft daarbij meegedeeld dat zij geen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
wenste. Aangezien het verweerders ouders betrof, heeft verweerder aan klaagster meegedeeld
dat hij de kwestie niet in behandeling zou nemen. Hij heeft klaagster verwezen naar
mr. S, die de echtscheidingsprocedure is gestart. Als het klaagsters bedoeling was
dat de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld zou worden, had zij dit behoren voor
te leggen aan mr. S. Niet valt in te zien waarom klaagster niet eerder de verdeling
heeft verzocht en nu na ruim 8 jaar een klacht indient. Ook dit impliceert dat de
klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3 Ad klachtonderdeel b): Verweerder stelt dat het een privé aangelegenheid
betreft en dit klachtonderdeel daarom niet-ontvankelijk is. Circa twee jaar na het
overlijden van verweerders vader heeft klaagster (voor het eerst) aan verweerder te
kennen gegeven dat zij verdeling wenst van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
Aan verweerder is gevraagd om mee te werken aan de verdeling in de zin dat hij geen
aanspraak zal maken op de nalatenschap van zijn vader. De nalatenschap betreft in
beginsel de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, waarbij thans sprake
is van een aanzienlijke overwaarde. Deze overwaarde kan klaagster hoogst waarschijnlijk
niet financieren. Verweerder heeft aan klaagsters advocaat meegedeeld dat het niet
zijn wens is om de woning thans te verdelen, dat klaagster de rest van haar leven
in de woning mag blijven wonen en dat verweerder, indien tot verdeling wordt overgegaan,
wel aanspraak zal maken op de nalatenschap.
3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Dit klachtonderdeel ziet op handelen en/of nalaten van verweerder ten tijde
van de echtscheiding in 2014/2015. Daarvoor geldt het volgende.
4.2 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat
de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt
geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de
klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen
zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te
klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt
(en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen
of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één
jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).
4.3 De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in
lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten
uit het verleden.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat klaagster haar klacht op dit punt te laat
heeft ingediend. Als verweerder al heeft geadviseerd bij de echtscheiding, dan is
dat (bijna) tien jaar geleden. Een klacht daarover is niet binnen de vervaltermijn
van drie jaar ingediend. Voor zover klaagster stelt dat zij pas later, na het overlijden
van haar man, erachter kwam dat de echtelijke woning niet verdeeld was, geldt dat
zij in dat geval binnen een jaar had moeten klagen. Dat heeft zij niet gedaan. Uit
de e-mail van 5 april 2023 blijkt dat klaagster wist dat de echtelijke woning destijds
niet verdeeld was. Zij heeft echter pas op 22 juli 2024 een klacht ingediend. Dat
is te laat. De klacht is daarom niet-ontvankelijk.
4.5 Overigens kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder klaagster heeft
bijgestaan in de echtscheiding. Klaagster stelt dit, maar laat na dit met stukken
te onderbouwen. Verweerder heeft het uitdrukkelijk betwist en toegelicht dat hij de
zaak niet in behandeling heeft genomen en klaagster heeft verwezen naar mr. S. Uit
de e-mail van 5 april 2023 lijkt ook te volgen dat mr. S de echtscheiding heeft behandeld.
Klachtonderdeel b)
4.6 Dit klachtonderdeel ziet op het ontstane conflict over de woning en verweerders
handelen en/of nalaten daarin. Daarvoor geldt het volgende.
4.7 Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk
uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat.
Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat
en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het advocatentuchtrecht volledig
van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn, dan beperkt de tuchtrechter
de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.8 Het gaat in dit geval om het handelen van verweerder in een privé kwestie.
De voorzitter is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten tussen verweerders
optreden in die privé kwestie en zijn beroep als advocaat. De voorzitter beperkt zich
daarom tot de vraag of verweerder met zijn handelen en/of nalaten het vertrouwen in
de advocatuur heeft geschaad. Daarvan is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is dan
ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 mei 2025