ECLI:NL:TADRSGR:2025:102 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-877/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-05-2025 |
Datum publicatie: | 21-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-877/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de advocaat van de wederpartij in een echtscheidingsprocedure niet-ontvankelijk: deels vanwege termijnoverschrijding, deels vanwege gebrek een rechtstreeks belang. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 mei 2025 in de
zaak 24-877/DH/DH
naar aanleiding van de door:
klager
ingediende klacht over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 27 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K035 2024
mh/jh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij
waren klager en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (Inventaris inhoudelijk)
en 1. Tot en met 29. (Inventaris procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in de echtscheidingsprocedure
in eerste aanleg en hoger beroep.
2.3 Bij beschikking d.d. 6 januari 2020 heeft de rechtbank Den Haag over het
door verweerster ingediende echtscheidingsverzoek met nevenverzoeken d.d. 25 april
2018 beslist en daarbij onder meer de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
2.4 Tegen deze beschikking is door verweerster hoger beroep ingesteld. Lopende
deze procedure hebben zowel de advocaat van klager als verweerster beslag doen leggen
op de verkoopopbrengst van de echtelijke woning.
2.5 Bij beschikking d.d. 23 december 2020 heeft het gerechtshof Den Haag op het
ingestelde hoger beroep beslist.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) gedurende de procedures bij de rechtbank en het gerechtshof geen bereidheid
heeft gehad om een minnelijke oplossing te beproeven;
b) de advocaatkosten geheel of gedeeltelijk heeft gefinancierd vanuit één of
meerdere B.V.’s, hetgeen niet is toegestaan ‘althans niet zonder dat uit de declaraties
blijkt wie de cliënte is, welke werkzaamheden voor de cliënt zijn verricht en op welke
grond aan de derde wordt gedeclareerd.’
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Uit artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet volgt dat een klacht niet-ontvankelijk
wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag
waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijze kennis heeft kunnen nemen
van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op
grond van artikel 46g lid 2 advocatenwet blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege
indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn
geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar
na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad stelt vast dat het in klachtonderdeel a) gemaakte verwijt betrekking
heeft op de periode dat klager met zijn ex-echtgenote in de echtscheidingsprocedure
verwikkeld was, te weten van 25 april 2018 tot 23 december 2020. De klacht is ingediend
op 22 januari 2024. Daarmee heeft klager de termijn van drie jaar als neergelegd in
artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet overschreden. Bijzondere omstandigheden om deze
termijnoverschrijding ten aanzien van dit klachtonderdeel verschoonbaar te achten,
zijn de raad niet gebleken. Dat klager pas recent op de hoogte raakte van het feit
dat de facturen van verweerster niet door zijn ex-echtgenote maar door een B.V. zouden
zijn betaald wat volgens klager een verklaring geeft voor het nodeloos procederen
door verweerster zonder een minnelijke regeling te beproeven, is niet een dergelijke
bijzondere omstandigheid. Indien klager van mening was dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelde door nodeloos te procederen zonder een minnelijke regeling te
beproeven, had hij daar destijds een klacht over kunnen indienen. Hiervoor is de eventuele
omstandigheid dat facturen door een B.V. worden betaald niet relevant. Klachtonderdeel
a) is dan ook niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klager stelt er, kort voor indiening van zijn klacht, achter te zijn gekomen
dat de declaraties van verweerster niet op naam van verweersters cliënte maar op de
naam van één of meer rechtspersonen zouden zijn gesteld dan wel dat de facturen van
verweerster door B.V.’s zijn betaald. Dit klachtonderdeel is gelet hierop binnen de
hiervoor bedoelde termijn van drie jaar ingediend. Dit klachtonderdeel is evenwel
om een andere reden niet ontvankelijk. Hieronder legt de raad dat uit.
5.4 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een
advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden
getroffen. Dat dit het geval is, is de raad niet gebleken. Dat klager – zoals hij
stelt – door toedoen van verweerster op hoge(re) kosten is gejaagd, kan daarbij niet
worden vastgesteld.
5.5 Tot slot merkt de raad nog op dat voor zover verweerster de deken inzage
in haar declaraties zou hebben gegeven, dat klager nog niet het recht geeft deze ook
in te zien. De geheimhoudingsplicht van verweerster staat daar aan in de weg. De raad
ziet ook daarom geen aanleiding om de deken hierover nader te bevragen. De raad zal
de zaak dan ook niet terug verwijzen naar de deken om hier nader onderzoek naar te
laten doen, zoals klager subsidiair heeft verzocht.
5.6 Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht ten aanzien van beide klachtonderdelen
niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A.N. Kampherbeek en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.
Griffier Voorzitter