ECLI:NL:TADRSGR:2025:101 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-874/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:101
Datum uitspraak: 19-05-2025
Datum publicatie: 21-05-2025
Zaaknummer(s): 24-874/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiekwestie. Klacht is deels niet-ontvankelijk, vanwege gebrek aan belang. Klacht voor het overige ongegrond omdat de juistheid van de verwijten niet kan worden vastgesteld.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 mei 2025 in de zaak 24-874/DH/RO
naar aanleiding van de door:

klager

ingediende klacht over:

verweerder
gemachtigde: mr. P. Salim


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 augustus 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 27 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/107 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij waren klager en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de door klager op 24 maart 2025 nagezonden stukken.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is verwikkeld in een procedure tegen zijn ex-partner, de moeder van zijn dochter. Verweerder staat de ex-partner in die procedure bij.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij de gedragsregels 1 en 2 heeft geschonden doordat hij:
a) de school van de dochter van klager heeft benaderd zonder klager in te lichten;
b) regelmatig bij conflicten/gesprekken bij Jeugdbescherming Brabant aanwezig is zonder dat daarvoor aanleiding bestaat;
c) zijn cliënte ophaalt en thuisbrengt zowel op zittingsdagen als daarbuiten;
d) bij alle klachtprocedures – tegen Jeugdbescherming, Raad voor de Kinderbescherming, IKO en zelfs tegen rechters – aanwezig is;
e) een strafbaar feit heeft begaan door zich op zijn verschoningsrecht te beroepen terwijl klagers dochter ontvoerd was; verweerder heeft gelogen en hij wist waar klagers dochter verbleef;
f) de zaak blijft ‘frustreren voor alle betrokkenen. Door zijn handelen heeft hij [de dochter van klager] beschadigd.’
3.2 Klager stelt ter onderbouwing van deze klachtonderdelen dat er naar zijn idee een te nauwe persoonlijke betrokkenheid is van verweerder bij zijn cliënte. Deze betrokkenheid brengt schade toe in de procedures en aan alle betrokkenen, waaronder de rechters en de hulpverlening.
Klager weet dat de school van zijn dochter en Jeugdbescherming het gedrag van verweerder ook vreemd vinden en heeft geprobeerd om dat op schrift te krijgen. Dat is niet gelukt omdat de juristen van school en Jeugdbescherming dat tegenhouden.
Klager vraagt zich voorts af of ‘de toetsing ivm toevoeging wel correct is’ gezien de nauwe betrokkenheid van verweerder.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsten aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen gezien het open karakter van de wettelijke normen in artikel 46 van de Advocatenwet ter invulling van deze normen wel van belang zijn.
5.2 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.3 In familiekwesties geldt daarbij in het bijzonder dat advocaten in het algemeen dienen te waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem of haar mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen. Met name wanneer er kinderen bij betrokken zijn.
5.4 De raad zal de diverse klachtonderdelen – die zich voor het overgrote deel lenen voor gezamenlijke bespreking - aan de hand van bovenstaande uitgangspunten beoordelen.
5.5 Het verwijt dat c.q. de stelling die aan de klachtonderdelen a) tot en met f) ten grondslag ligt, is dat verweerder te veel meegaat met zijn cliënte en daardoor niet zoekt naar oplossingen. Verweerders te nauwe betrokkenheid bij de zaken van zijn cliënte draagt volgens klager bovendien bij aan polarisering van het conflict tussen haar en klager. Verweerder heeft dat verwijt en de stellingen die klager daaromtrent heeft ingenomen, gemotiveerd betwist, waarbij hij ten aanzien van klachtonderdeel e) ook nader heeft uitgelegd waarom hij op zijn verschoningsrecht een beroep kon en moest doen. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager naar het oordeel van de raad onvoldoende gesteld. Hierdoor kan de raad de juistheid van klagers verwijten/stellingen niet vaststellen. Ook kunnen klagers stellingen niet worden gestaafd door de zich in het dossier bevindende stukken. De klachtonderdelen a) tot en met f) zullen derhalve ongegrond worden verklaard.
5.6 Met betrekking tot de klacht dat de toevoeging niet correct is getoetst, geldt dat klager daarin niet ontvankelijk is. Het klachtrecht komt immers slechts toe aan degene die door het handelen of nalaten van de advocaat in kwestie rechtstreeks in zijn of haar belang is geschaad. Daarvan is geen sprake.
5.7 Gelet op het voorgaande zal de raad de klacht deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht voor zover die de toevoeging betreft niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A.N. Kampherbeek en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 19 mei 2025