ECLI:NL:TADRSGR:2025:100 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-1007/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:100
Datum uitspraak: 19-05-2025
Datum publicatie: 21-05-2025
Zaaknummer(s): 22-1007/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar tegen advocaat als bestuurder van twee stichtingen (ten behoeve van een kasteel) gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden (financiële) integriteit en onafhankelijkheid. Schorsing van 8 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 mei 2025 in zaak 22-1007/DH/DH
naar aanleiding van het door:

de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
de deken

ingediende dekenbezwaar over:

verweerder
gemachtigde: mr. D.A. Beck


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 december 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend over verweerder.
Diezelfde datum heeft de raad het dossier met kenmerk K249 2022 ia/jh van de deken ontvangen.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij waren de deken, vergezeld van haar stafjurist en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 24 januari 2023 door verweerder nagezonden stukken, van het door verweerder op 9 mei 2023 ingediende verweerschrift, van de door de deken op 11 januari 2024 nagezonden stukken en van de op 18 november 2024 en 24 maart 2025 door verweerder nagezonden stukken.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In 1974 heeft verweerder, samen met anderen, de Stichting Kasteel […] (‘de oude Stichting’) opgericht. Verweerder is daarvan sinds de oprichting bestuurder.
2.3 Het voornaamste statutaire doel van de oude Stichting was ‘het bevorderen van de instandhouding van het kasteel […] (hierna: het Kasteel) als kultuurmonument’. Om dit doel te kunnen verwezenlijken heeft verweerder in 1974 de B.V. Exploitatie Kasteel […] (‘de Exploitatie BV’) opgericht. Verweerder is sinds de oprichting enig bestuurder van deze vennootschap.
2.4 De activiteiten van de Exploitatie BV kunnen in hoofdzaak worden omschreven als het organiseren van evenementen en het aanbieden van maaltijd- en andere (facilitaire) diensten in het bijzonder ten behoeve van de bewoners van het park […]. Het was de bedoeling dat het Kasteel, dat een openbare horecabestemming had, ook maaltijden zou gaan leveren aan de parkflat-bewoners op Park […].
2.5 In de periode 1975-1977 heeft verweerder gelden geleend aan de oude Stichting teneinde het Kasteel geschikt te maken voor de hiervoor genoemde dienstverlening.
2.6 Het Kasteel is gelegen op landgoed Park […]. Sinds 1978 bevinden zich op dat landgoed vier appartementsgebouwen met 60 appartementen en een parkeerterrein. Na realisatie daarvan bleek dat de bewoners geen gebruik maakten van de maaltijdservice van het Kasteel. De voorziene vaste inkomsten zijn daarom uitgebleven, met als gevolg dat de oude Stichting niet in staat was de hiervoor genoemde lening aan verweerder terug te betalen.
2.7 In mei 1979 heeft de oude Stichting het Kasteel in eigendom verkregen.
2.8 Op 30 juni 1983 is in een notariële akte vastgelegd dat de oude Stichting ƒ 450.000,- verschuldigd is aan verweerder, waarbij onder meer de volgende voorwaarden gelden:
- er zijn geen periodieke aflossingen verschuldigd;
- de oude Stichting zal de hoofdsom (gedeeltelijk) aflossen zodra zij daartoe in staat is;
- de oude Stichting is een rente verschuldigd van 10% per jaar;
- de oude Stichting is op eerste verzoek van verweerder verplicht om hypotheek te verstrekken op onroerende goederen van de oude Stichting.
2.9 Verweerder heeft op 7 oktober 1987 Monumentenstichting Kasteel […] (“MKOW”) opgericht. Het doel van MKOW is volgens de statuten – kort gezegd – de instandhouding van monumenten, beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 (in feite: de instandhouding van het Kasteel). Op grond van de statuten van MKOW bestaat uit het bestuur uit ten hoogste drie leden. Tot 22 augustus 2019 zat verweerder samen met anderen in het bestuur van MKOW. Van 22 augustus 2019 tot 27 augustus 2021 was verweerder enig bestuurder. Met ingang van 27 augustus 2021 is de heer Van H. tot mede-bestuurslid benoemd.
2.10 Op 11 november 1987 is de heer Van H. toegetreden tot het bestuur van de oude Stichting.
2.11 Op 23 november 1987 heeft MKOW het Kasteel voor ƒ 1,- overgenomen van de oude Stichting. Hierbij gold als voorwaarde dat de schuld die de oude Stichting had aan verweerder uit hoofde van de uitgeleende gelden ook werd overgenomen. Een en ander is in een notariële akte ‘hoofdelijke aansprakelijkstelling’ geformaliseerd, welke akte is opgemaakt tussen MKOW (vertegenwoordigd door een driekoppig bestuur, waaronder verweerder) als hoofdelijk medeschuldenaar enerzijds en verweerder als schuldeiser anderzijds.
2.12 MKOW vormde vervolgens samen met de bewoners van het flatpark de VvE ‘Park […]’. De verstandhouding tussen MKOW en de parkflat-bewoners liet te wensen over, hetgeen vanaf 2005 heeft geleid tot een aanzienlijk aantal gerechtelijke procedures. Verweerder behartigde in die procedures als advocaat(-gemachtigde) de belangen van MKOW. Het ging hierbij om civiele procedures tegen de VVE als ook individuele parkflat-bewoners, maar ook om bestuursrechtelijke procedures in het kader van vergunningaanvragen. Ook is verweerder in meerdere Wet Bibob/Wet Woo-procedures tegen de gemeente [W] als gemachtigde van MKOW opgetreden.
2.13 MKOW is op 13 oktober 2009 ook eigenaar geworden van het parkeerterrein op het landgoed. De koopsom bedroeg EURO 15.000,-. Dit bedrag is door verweerder gefinancierd.
2.14 Op 20 december 2011 is MKOW – daarbij vertegenwoordigd door verweerder en een ander toenmalig bestuurslid – een koopoptieovereenkomst aangegaan met verweerder. Op grond van deze koopoptieovereenkomst heeft verweerder het recht om het Kasteel te kopen tegen de WOZ-waarde. De koopoptie is voor onbepaalde tijd aangegaan en niet opzegbaar voor 1 januari 2017. In de considerans van de overeenkomst staat – zakelijk weergegeven - vermeld dat MKOW door het wegvallen van inkomsten niet (meer) beschikt over de middelen om het Kasteel en te restaureren.
2.15 Op 19 mei 2017 heeft MKOW het eigendom van het parkeerterrein voor EURO 15.000,- overgedragen aan verweerder.
2.16 Op 14 juli 2021 zijn MKOW en verweerder als verkopers en [CRE] B.V. (‘CRE’) als koper een overeenkomst aangegaan op grond waarvan CRE het Kasteel, de zich in het Kasteel bevindende inventaris en het parkeerterrein, heeft gekocht voor € 3.500.000,- (‘de B-C-transactie’). MKOW werd hierbij vertegenwoordigd door verweerder, die op dat moment enig bestuurder was van MKOW. De overeenkomst is aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat CRE voor 31 december 2022 een omgevingsvergunning zou krijgen voor de beoogde herontwikkeling van het Kasteel tot zorg- en/of seniorenappartementen.
2.17 Op 25 augustus 2021 is het Kasteel door MKOW overgedragen aan verweerder voor een koopsom van € 825.000,- (‘de A-B-transactie’ en gezamenlijk met de B-C-transactie hierna aangeduid als ‘de A-B-C-transactie’). De WOZ-waarde bedroeg op dat moment € 824.000,- De koopsom is niet daadwerkelijk betaald. MKOW heeft in plaats daarvan aan verweerder een aflossingsvrije lening verstrekt van € 825.000,- voor de duur van vijf jaar, tegen 3% rente, waar tegenover verweerder op 25 augustus 2021 een eerste recht van hypotheek aan MKOW op het Kasteel heeft verleend.
2.18 Zowel bij de notariële akte van levering van het Kasteel, als bij de notariële akte waarbij het hypotheekrecht is gevestigd, heeft verweerder gehandeld als privépersoon en als enig bestuurder van MKOW.
2.19 Daags na de overdracht van het Kasteel aan verweerder heeft hij de heer Van H., die een persoonlijke kennis van hem is, als bestuurder van MKOW benoemd.
2.20 De koopovereenkomst betreffende de B-C-transactie is op 26 oktober 2021 ingeschreven in het Kadaster. Uit de akte van inschrijving blijkt dat verweerder als enig verkoper van het Kasteel c.a. optrad.
2.21 Het Openbaar Ministerie heeft bij verzoekschrift van 19 januari 2022 de rechtbank verzocht om – samengevat – verweerder en Van H. te ontslaan als bestuurders van MKOW en hen bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen als bestuurders en mr. U. als tijdelijk bestuurder te benoemen.
2.22 De rechtbank heeft bij beschikking van 21 januari 2022 de verzochte voorlopige voorzieningen toegewezen en mr. U daarbij (onder meer) als opdracht gegeven “een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken van [MKOW] en daarvan schriftelijk verslag op te stellen”.
2.23 Op 27 januari 2022 heeft mr. U. aan verweerder en de heer Van H. laten weten de koopovereenkomst betreffende de A-B-transactie te vernietigen op grond van artikel 2:7 juncto 3:49 BW.
2.24 Verweerder heeft op verzoek van MKOW op 18 februari 2022 een verklaring van waardeloosheid ondertekend ten aanzien van de akte van 19 mei 2017, de akten van 25 augustus 2021 en de inschrijving van de koopovereenkomst betreffende de B-C-transactie.
2.25 Uiteindelijk is MKOW in het Kadaster wederom geregistreerd als eigenaar van het Kasteel en het parkeerterrein.
2.26 Bij beschikking van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank verweerder en de heer Van H. ontslagen als bestuurders van MKOW en in hun plaats mr. U. benoemd als bestuurder.
2.27 Verweerder en de heer Van H, zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. Bij beschikking d.d. 19 december 2023 heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking van de rechtbank d.d. 25 oktober 2022 bekrachtigd. Daartoe is ten aanzien van verweerder – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“6.6 Het OM heeft aan zijn verzoek tot ontslag, voor zover gericht tegen [verweerder], onder meer ten grondslag gelegd dat [verweerder] zijn taak als bestuurder heeft verwaarloosd door geen deugdelijke administratie bij te houden en dat hij door middel van de A-B-C transactie MKOW ernstig heeft benadeeld en daarmee zowel de wet als de statuten van MKOW heeft overtreden. (…)
6.9 In de eerste plaats heeft [verweerder] zijn taak als bestuurder verwaarloosd door het aangaan en realiseren van de A-B-C transactie. Daarbij is relevant dat er sprake was van een tegenstrijdig belang en dat de verkoop van het Kasteel op de wijze overeengekomen in de A-B-C transactie niet in het belang van MKOW was. Het hof licht dit toe.
6.10 Gezien de omstandigheden dat [verweerder] enig bestuurder was van MKOW, het Kasteel (eerst) aan zichzelf wilde overdragen, en dat hij van MKOW een bedrag van - naar eigen zeggen - meer dan € 7 miljoen te vorderen had, mocht [verweerder] zich niet in staat achten het belang van MKOW bij verkoop van het Kasteel, met de vereiste objectiviteit en integriteit te behartigen. [Verweerder] mocht een dergelijk besluit ook op grond van de wet (artikel 2:291 lid 6 BW) niet nemen zonder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag lagen, hetgeen hij niet gedaan heeft (nog los van het feit dat de verkoop van het Kasteel op grond van artikel 2:291 lid 2 überhaupt niet geoorloofd was).
6.11 Daarnaast geldt dat, wat er ook zij van de vraag of een verkoop van het Kasteel aan CRE in het belang van MKOW was, de A-B transactie dat in elk geval niet was. Het verschil tussen de verschuldigde koopprijs voor het Kasteel in de A-B transactie en een directe verkoop aan CRE zou volgens het OM € 2.650.000,- hebben bedragen. [Verweerder] c.s. hebben dat niet betwist. Indien de A-B-C transactie doorgang zouden hebben gevonden, was dat bedrag aan [verweerder] toegekomen, ten koste van MKOW. (…) Bij directe verkoop had MKOW immers voor het Kasteel een aanmerkelijk hoger bedrag ontvangen en kon zij daaruit de (gestelde) vorderingen van [verweerder] uit hoofde van de Lening en de rekening-courant verhouding gedeeltelijk terugbetalen. Na uitvoering van de A-B-C transactie zou MKOW slechts een vordering op [verweerder] van € 825.000,- hebben gekregen, die [verweerder] ook nog kon verrekenen met de aan hem verschuldigde bedragen. Ook indien [verweerder] aan MKOW een rente van - volgens [verweerder] - € 75.000,- over de geleende aankoopsom verschuldigd zou zijn, zou de restschuld aan verweerder veel hoger zijn geweest dan bij een directe verkoop. Dit leidt ertoe dat de indirecte verkoop in het nadeel van MKOW was. Dat MKOW niet in staat was al haar schulden te voldoen, maakt dat niet anders.
6.12 Daarbij is er sprake van aanmerkelijk voordeel voor [verweerder]: door het Kasteel voor € 825.000,- te kopen en, met het Parkeerterrein en de inventaris, voor € 3.500.000,- te verkopen, zou hij, naar hij niet of onvoldoende heeft betwist, € 2.650.000,- hebben verdiend en daarnaast het aankoopbedrag hebben kunnen verrekenen met zijn (gestelde) vorderingen uit hoofde van de rekening-courant verhouding en de Lening. [Verweerder] heeft steeds verklaard dat het verkrijgen van extra zekerheid voor de gedeeltelijke terugbetaling van zijn vorderingen op MKOW een van de redenen was voor de A-B-C transactie.
6.13 Voor de volledigheid merkt het hof op dat ook indien het standpunt van het OM dat de Lening niet opeisbaar is wordt gevolgd, de A-B-C transactie niet in het belang van MKOW is geweest. Dan zou [verweerder] immers, ten koste van MKOW, € 2.650.000,- hebben overgehouden aan die transactie.
6.14 De stelling van [verweerder] c.s. dat door de onvoorwaardelijke aankoop van het Kasteel door hen, het risico van de verkoop onder ontbindende voorwaarden aan CRE geheel bij verweerder is komen te liggen, maakt het bovenstaande niet anders. Dat het volgens verweerder daaruit voortvloeiende voordeel voor MKOW, namelijk dat - totdat de verkoop onvoorwaardelijk zou zijn geworden - de financiële verplichtingen zoals de opstalverzekeringen en de aanslag OZB door zouden zijn gelopen, opweegt tegen het hiervoor vastgestelde nadeel voor MKOW, is niet gebleken. Bovendien doet het aan het tegenstrijdig belang niet af.
6.15 De tweede - naast de in 6.12 genoemde extra zekerheid voor terugbetaling van zijn vorderingen - door [verweerder] aangevoerde reden voor het aangaan van de A-B transactie rechtvaardigt die evenmin. Wat er ook zij van de door hem gestelde pogingen van derden om hem weg te krijgen als bestuurder van MKOW, niet is gebleken dat zijn aanblijven noodzakelijk was en het belang van MKOW niet net zo zeer, of mogelijk beter, zou zijn gediend bij een of meer andere bestuurders.
6.16 [Verweerder] heeft nog aangevoerd dat hij heeft vertrouwd op de notarissen, die de betreffende akten in de A-B-C transactie hebben gepasseerd. Het hof oordeelt dat enig onjuist handelen van die notarissen [verweerder] niet ontslaat van zijn verplichtingen als bestuurder. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij bekend is met de statuten en de relevante wetgeving. Dit geldt terneer indien de bestuurder, zoals [verweerder], advocaat is.
6.17 Ten tweede heeft [verweerder] zijn taak als bestuurder verwaarloosd en in strijd met artikel 2:10 BW gehandeld door geen behoorlijke administratie te voeren. De constateringen van [U.], opgenomen in het Verslag, dat de onderbouwing van de rekening-courantverhouding tussen MKOW en [verweerder] en de balans en winst en verliesrekening over de jaren 2020 en 2021 ontbreken, en dat de vordering uit hoofde van de Lening niet in de jaarrekeningen is opgenomen, heeft hij niet betwist. Ook, of zelfs juist, indien - zoals [verweerder] c.s. stellen - de administratie uiterst simpel was, doet dat niet af aan de verwaarlozing van hun taken als bestuurders. Artikel 2:10 BW vereist immers dat een zodanig administratie wordt gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Daarvan was geen sprake over de jaren 2020 en 2021. Anders dan [verweerder] c.s. lijken te stellen, wordt die verwaarlozing ook niet hersteld door het feit dat [U.] bij de uitvoering van zijn onderzoek niet heeft gevraagd naar bepaalde stukken.
6.18 Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gestelde vordering in rekening-courant aanzienlijk is (volgens [verweerder] c.s. beloopt deze bijna € 100.000). Doordat de (gestelde) vordering uit hoofde van de Lening, zeker nu die was opgelopen tot meer dan € 7,7 miljoen, niet in de jaarrekeningen was opgenomen, is daarin een zeer vertekend beeld gegeven van de vermogenspositie van MKOW. De verklaring van [verweerder], dat de vordering niet in de boeken van MKOW is opgenomen omdat hij de notariële akte waaruit de vordering volgt, niet aan de administrateur van MKOW kon tonen, is geen rechtvaardiging. Zoals [verweerder] op de zitting in hoger beroep heeft bevestigd, had hij te allen tijde een afschrift van die akte bij de notaris kunnen opvragen.”

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder als bestuurder van de oude Stichting en van MKOW heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Hij heeft zijn taak als bestuurder niet naar behoren uitgeoefend. Zo heeft hij zijn privébelang gediend in plaats van het belang van MKOW en heeft hij een “dubbele pet” opgehad waardoor hij onvoldoende distantie tot MKOW kon hebben. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de kernwaarden (financiële) integriteit (artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet) en onafhankelijkheid (artikel 10a lid 1 sub a Advocatenwet).

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Beoordelingskader
5.1 Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid.
5.2 Naar het oordeel van de raad zijn er in het onderhavige geval voldoende aanknopingspunten tussen het beroep van verweerder als advocaat en zijn doen en laten als bestuurder van – in ieder geval – MKOW. Niet alleen stond hij MKOW jarenlang in diverse procedures bij als advocaat en is hij naar buiten toe als haar advocaat-gemachtigde opgetreden; ook heeft hij heeft ter zitting verklaard dat MKOW al enige tijd zijn enige cliënte is en is en hij geen andere cliënten heeft.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 De eerste kernwaarde die volgens de deken door verweerder geschonden is, is de onafhankelijkheid. De raad volgt de deken daarin. Verweerder was bestuurder van MKOW. Vanaf 2019 was hij zelfs geruime tijd de enig bestuurder. Uit de verklaringen van verweerder ter zitting blijkt ook dat hij geen stappen heeft ondernomen om tot benoeming van, ten opzichte van hem onafhankelijke, personen in het bestuur van MKOW te komen. Daarnaast is hij sinds 2005 ook als advocaat en/of gemachtigde voor MKOW opgetreden. Dat hij hiervoor nimmer advocaatkosten in rekening heeft gebracht, is in dat verband niet relevant. Wel is relevant dat hij als bestuurder van MKOW een belang had bij het effect van zijn eigen optreden als advocaat. Daar komt bij dat verweerder vanwege de in privé gedane geldlening een aanzienlijke vordering had op de oude Stichting en – vervolgens – MKOW. Hiermee had verweerder ook nog eens een persoonlijk belang bij zijn optreden als advocaat voor MKOW. Een dergelijke “dubbele pet” tast de onafhankelijkheid van een advocaat aan nu verondersteld kan worden dat de belangen van MKOW niet, althans niet steeds, overeenkwamen met de belangen van verweerder als bestuurder en in privé. Verweerder heeft zich hier geen rekenschap van gegeven. De raad ziet hiervoor bevestiging in het oordeel van het hof van 19 december 2023, waarbij het hof overweegt dat verweerder bij het aangaan van de A-B-C transactie zijn eigen belang voorop heeft gesteld in plaats van het belang van MKOW. Het dekenbezwaar is in zoverre dan ook gegrond.
5.4 Ook ten aanzien van de schending van de kernwaarde integriteit is het dekenbezwaar gegrond. De hiervoor geciteerde overwegingen van het hof in de beschikking d.d. 19 december 2023 spreken wat dat betreft voor zich. Het hof oordeelt – kort gezegd - dat verweerder zichzelf met de A-B-C-transactie financieel bevoordeeld heeft. Voorts oordeelt het hof dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen als bestuurder door – onder meer – geldstromen niet inzichtelijk te maken en geen deugdelijke administratie te voeren. Het door verweerder in onderhavige klachtprocedure gevoerde verweer brengt de raad niet tot een andere oordeel dan het hof. Dat verweer is door hem nog altijd niet met bescheiden onderbouwd terwijl dat – zeker in het licht van de expliciete overwegingen van het hof – wel op zijn weg gelegen.
5.5 Het voorgaande leidt tot gegrondverklaring van het dekenbezwaar.

6 MAATREGEL
6.1 Door als advocaat op te treden voor MKOW, terwijl hij bestuurder was van MKOW en in privé een forse lening aan MKOW had openstaan, heeft verweerder in strijd gehandeld met de kernwaarde onafhankelijkheid. Door verweerders betrokkenheid bij de verkoop van het Kasteel heeft verweerder daarnaast zijn eigen belang voorop gesteld en niet het belang van MKOW waarmee de kernwaarde integriteit is geschonden. Door de A-B-C-constructie werd immers bewerkstelligd dat zijn aanzienlijke vordering op MKOW – die wegens gebrek aan inkomsten al jarenlang oninbaar was – zou worden voldaan. Verweerder had zich minst genomen toetsbaar moeten opstellen door zich over de beoogde constructie en gevolgen daarvan te laten adviseren door een onafhankelijke derde. Bovendien heeft hij als bestuurder– zo is in rechte onherroepelijk komen vast te staan – onbehoorlijk gehandeld door geen deugdelijke administratie te voeren. Deze schending van de kernwaarden onafhankelijkheid en (financiële) integriteit rekent de raad verweerder zwaar aan, zodat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een schorsing.
6.2 Al met al acht de raad een schorsing voor de duur van acht weken passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen, A.N. Kampherbeek, D.M. de Knijff en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 19 mei 2025