ECLI:NL:TADRSGR:2025:10 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-820/DH/RO 24-821/DH/RO 24-822/DH/RO 24-824/DH/RO 24-825/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:10
Datum uitspraak: 22-01-2025
Datum publicatie: 22-01-2025
Zaaknummer(s):
  • 24-820/DH/RO
  • 24-821/DH/RO
  • 24-822/DH/RO
  • 24-824/DH/RO
  • 24-825/DH/RO
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaten in hun hoedanigheid van respectievelijk medewerker en leden van de CBE van een universiteit. Klager meent dat hij van de opleiding en campus wordt geweigerd omdat sprake zou zijn van institutioneel racisme en een complot om hem ervan te weerhouden een opleiding te volgen. Daarvoor kan hij zich wenden tot de civiele rechter in een procedure tegen de universiteit. Klager maakt zijn klachten tegen verweerders verder weinig concreet en heeft nog geen begin van een onderbouwing daarvan gegeven. Niet gebleken dat verweerders het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. Klachten alle vijf kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 januari 2025
in de zaken 24-820/DH/RO; 24-821/DH/RO; 24-822/DH/RO; 24-824/DH/RO; en 24-825/DH/RO;

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder 1
zaaknummer: 24-820/DH/RO

verweerster 2
zaaknummer: 24-821/DH/RO

verweerster 3
zaaknummer: 24-822/DH/RO

verweerder 4
zaaknummer: 24-824/DH/RO

verweerster 5
zaaknummer: 24-825/DH/RO

gezamenlijk te noemen: verweerders
gemachtigde: mr. R.M. Bertens

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 november 2024 met de respectievelijke kenmerken R 2024/96, R 2024/97, R 2024/98, R 2024/99 en R 2024/100, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 45 (zaaknummer 24-820/DH/RO), bijlagen 1 tot en met 27 (zaaknummers 24-821/DH/RO, 24-822/DH/RO en 24-825/DH/RO) en bijlagen 1 tot en met 26 (zaaknummer 24-824/DH/RO).

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 [Verweerder 1] is directeur Juridische Zaken binnen [een onderwijsinstelling] (hierna: de [onderwijsinstelling]). [Verweerders 2 tot en met 5] zijn, naast hun beroep van advocaat, leden van het College van Beroep voor de Examens van de [onderwijsinstelling] (hierna: CBE).
1.2 Sinds begin 2021 heeft klager een conflict met (medewerkers van) de [onderwijsinstelling].
1.3 Op 8 april 2021 heeft de secretaris van het college van bestuur van de [onderwijsinstelling] aan klager medegedeeld dat hij één aanspreekpunt krijgt voor klachten over medewerkers en opleidingen van de [onderwijsinstelling], ‘gezien de klachten die [klager] reeds heeft ingediend en de aankondiging van [klagers] voornemen meerdere klachten in te dienen’.
1.4 Op 22 juli 2021 heeft de [onderwijsinstelling] de e-mailcommunicatie met klager stopgezet en hem medegedeeld enkel zijn communicatie in behandeling te nemen die wordt gericht aan één postbus.
1.5 Op 30 maart 2022, 14 maart 2023, 31 juli 2023 en 24 december 2023 heeft klager zich tevergeefs proberen in te schrijven voor een masteropleiding aan de [onderwijsinstelling]. Klager is in dat verband diverse bestuursrechtelijke procedures tegen het college van bestuur van de [onderwijsinstelling] gestart, over onder meer de weigering hem in te schrijven voor de masteropleiding, het hanteren van het (hogere) instellingsgeld dan het (lagere) wettelijke collegegeld en een aan klager op 12 september 2022 opgelegd civielrechtelijk campusverbod.
1.6 Op 24 januari 2024 heeft klager aan [verweerder 1] voorgesteld om zich vrijwillig te schrappen van het Tableau, terug te treden als directeur Juridische Zaken en een bekentenis af te leggen aan de autoriteiten via een door klager geleid verhoor, omdat [verweerder 1] volgens klager betrokken is in een racistisch complot om te verhinderen dat klager onderwijs kan volgen aan de [onderwijsinstelling].
1.7 Op 7 april 2024 heeft klager leden van de CBE, waaronder [verweerders 2 tot en met 5], aangeschreven. Daarin heeft hij onder meer geschreven:
“[…] Hier zijn verschillende redenen waarom de leden van deze bezwaarcommissies verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de handelingen van de medewerkers van de universiteit: […]
Kortom, hoewel individuele medewerkers van de universiteit direct betrokken zijn bij het afhandelen van bezwaarschriften, hebben de bezwaarcommissies zoals de CBE of GAS een overkoepelende verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de procedures correct worden gevolgd en dat studenten eerlijk worden behandeld. Als zij falen in deze verantwoordelijkheid, kunnen zij worden aangesproken op hun rol in het waarborgen van de rechten van studenten en het naleven van de wetgeving.
Een advocaat kan een tuchtklacht ontvangen indien deze persoon niet gedraagt conform de gedragsregels advocatuur in een andere hoedanigheid.
Vragen
[…] 2) Sinds 1 januari 2022 heb ik een aantal bezwaarschriften ingediend bij de [onderwijsinstelling]. Kunt u aanduiden, waarom u deze bezwaarschriften niet heeft behandeld? Indien u geen kennis van deze bezwaarschriften, verwijs ik nogmaals naar de verantwoordelijkheid van uw functie.
[…] 5) Volgens de AWGB geldt een omgekeerde bewijslastregeling omtrent discriminatie. De Raad van State heeft in diverse zaken mijn discriminatiegronden gegrond verklaard. De [onderwijsinstelling]-medewerkers van de juridische afdeling zijn dus al een tijd geleden verklaard als racisten, aangezien verzoeken van personen met een andere ras wel zijn behandeld. Ondanks deze grondverklaringen van de Raad van State heeft dit niet geholpen, aangezien de [onderwijsinstelling]-medewerkers, tezamen met hun [onderwijsinstelling]-gemachtigde ([de gemachtigde van verweerders]) hun gedrag continueren.
Vanwege uw [onderwijsinstelling]-functie komt u in aanraking met deze zaken. Ik wil graag een motivatie ontvangen, waarom u niet dient te betrokken worden geraakt in de diverse strafrechtelijke onderzoeken.
6) Ik wil graag een complete lijst ontvangen van de [onderwijsinstelling]-medewerkers van de juridische afdeling, die mij jarenlang op een structurele, racistische wijze hebben benadeeld. Tegen hen zal een rechtsmiddel worden ingezet. […]
De volgende personen hebben minimaal bijgedragen aan het racistisch complot
[…]
7) Bent u bekend met het feit, onder de naam van [naam] (voorzitter van de CBE) tal van documenten (brieven, CBE-uitspraak, vertegenwoordigingsbevoegdheid, etc.) zijn opgesteld door de [onderwijsinstelling]-medewerkers zonder haar goedkeuring? Beseft u, dat het voorgaande onder valsheid in geschrifte valt?
8) Het is goed mogelijk, dat er een onderzoek wordt gestart naar het strafrechtelijk/racistisch gedrag van de [onderwijsinstelling]-medewerkers van de juridisch afdeling. Bent u bereid om uw medewerking te verlenen? Zo nee, waarom niet?
9) Ik wil graag tevens vernemen of u bereid bent om in gesprek te treden met een deken. Vanwege de spoedeisendheid wens ik dit gesprek binnen 2 weken te voeren, waarbij tevens rekening dient te worden met de agenda van deze deken. Ik wil nog wijzen op de medewerkingsplicht bij de deken.
10) Tijdens het gesprek met de deken wens ik tevens een gesprek te voeren met [naam] (voorzitter van de CBE). Kunt u ervoor zorgen, dat deze persoon aanwezig is tijdens het gesprek?
11) Op 30 maart 2022 had ik mijzelf aangemeld voor een masteropleiding en was ik in feite een aanstaande student en voormalige student. Op 12 september 2022 heb ik per direct een campusverbod van de [onderwijsinstelling] ontvangen om te verhinderen, dat ik werd ingeschreven voor de masteropleiding en zodoende voor het wettelijk collegegeld. Het campusverbod heb ik ontvangen op een bijzonder agressieve wijze door de [onderwijsinstelling]-beveiliging te midden van een drukke stilteruimte. Nadien op dezelfde dag op 12 september 2022 volgde een uitspraak van de voorlopige voorziening. Achteraf achterhaalde ik, dat de [onderwijsinstelling]-directeur [verweerder 1] en de [onderwijsinstelling]advocaat [de gemachtigde van verweerders] hebben bijgedragen aan dit racistisch complot. Heeft u kennis over dit voorval? 12) Heeft u kennis, dat de [onderwijsinstelling]-afdeling van de Juridische Zaken al jarenlang tracht te verhinderen om een discriminatieklacht te laten behandelen en verhinderde deze discriminatieklacht te verzenden naar de Commissie Ongewenst Gedrag (COG)? […]
Ik wil hierbij herinneren, dat deze e-mail onder mijn persoonsgegevens valt. Helaas heeft uw collega in het verleden mijn e-mail, zonder enige AVG-grondslag doorverzonden naar de [onderwijsinstelling]. Oftewel naar de [onderwijsinstelling]-medewerkers, die mij systematisch racistisch hebben benadeeld. Hierover was/wordt een afzonderlijk tuchtklacht ingediend. Als het nog niet duidelijk is: AVG-schendingen kunnen door de tuchtrechter worden behandeld. Ik dien tevens beroep op uw geheimhoudingsplicht omtrent deze e-mail. Oftewel de racistische [onderwijsinstelling]-medewerkers, tegen wie diverse zaken lopen, hoeven hierover geen kennis te hebben.
Vanwege de spoedeisendheid verzoek ik u om uiterlijk vrijdag 12 april 2024 om 23:59 uur de bovenstaande vragen te beantwoorden.
Uiteraard betreur ik het, dat een bepaalde toonzetting in dit document dient te worden geplaatst, maar het institutionele racistisch gedrag van de [onderwijsinstelling]-medewerkers behoort er bepaalde terminologie te worden gehanteerd. Voornamelijk vanwege het feit, dat dit document onderdeel is van een langlopende zaak, die zal worden onderzocht en waarbij specifiek is vereist om aan te duiden welke soort gedragingen als discriminerend worden ervaren. Deze e-mail wordt tevens naar de deken verzonden.”
1.8 Op 7 april 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over [verweerder 1].
1.9 [Verweerder 1] heeft zich nadien op eigen verzoek van het Tableau laten schrappen.
1.10 Op 11 april 2024 heeft mr. Bertens namens het college van bestuur van de [onderwijsinstelling] gereageerd op het bericht van klager van 7 april 2024:
“[…] Nu is gebleken dat u de afgelopen dagen per e-mail contact heeft gezocht met individuele (externe) leden van verscheidene commissies en colleges van de [onderwijsinstelling]. U handelt hiermee in strijd met de aan u opgelegde communicatiebeperking. Ook blijkt dat u deze personen onder oneigenlijke druk zet om informatie te geven en vragen te beantwoorden. Dit in het kader van bezwaarprocedures die u kennelijk aanhangig heeft gemaakt tegen de [onderwijsinstelling], maar die niet in behandeling zijn genomen omdat ze niet op de aangewezen weg zijn binnengekomen bij de universiteit.
Langs deze weg laat ik u nogmaals weten dat communicatie die de universiteit op andere wijze bereikt dan via het aan u opgegeven postbusadres, níet in behandeling zal worden genomen. […]
Los daarvan wil ik u er echter op wijzen dat op de [onderwijsinstelling] een plicht van goed werkgeverschap rust. De wijze waarop u in uw communicatie nu oneigenlijke druk uitoefent op personen werkzaam voor of in opdracht van de [onderwijsinstelling] – onder meer door het dreigen met klachten indien deze personen niet voldoen aan uw verzoeken – wordt door cliënte onacceptabel geacht. Wij zullen ons op korte termijn beraden op concrete juridische acties om uw aanhoudend intimiderend gedrag richting (personen werkzaam voor) de [onderwijsinstelling] een halt toe te roepen.”
1.11 Op 12 april 2024 heeft klager gereageerd op de brief van 11 april 2024:
“Rechtsorganen
• De e-mailcommunicatie naar bepaalde personen is een onderdeel van een onderzoek. De e-mails waren tevens verzonden naar de deken en was hiervan op de hoogte.
• Het andere doel is, dat het bezwaarschrift dient te worden behandeld, waaronder een minnelijke schikking. De Raad van State heeft in voorgaande uitspraken aangeduid, dat dit wettelijk verplicht is. Desondanks vertraagt u wederom de zaak door de stukken niet naar de bezwaarcommissie te verzenden. Uiteraard deel ik wederom nog mee, dat de brief van 29 maart 2024 niet als een rechtsgeldige besluit dient te worden aangemerkt, aangezien een onbevoegde [onderwijsinstelling]-secretaresse de brief heeft opgesteld. Deze persoon heeft geen bevoegdheid om te oordelen over inschrijvingsverzoeken.
Houding van de [onderwijsinstelling]
• Het staat een burger vrij om te communiceren met welk persoon hij wenst. Hij staat een ieder vrij om niet te reageren, tenzij deze persoon een wettelijke verplichting heeft om te reageren om basis van zijn functie.
• In de nabije toekomst kunnen desbetreffende personen, of andere personen, wederom worden benaderd. Het is aan de keuze om te reageren zoals ze wensen.
• In de brief van 11 april 2024 benoemt u wederom onjuiste opvattingen. De zogenaamde elektronische communicatiebeperking is wettelijk niet mogelijk. Dit soort onderscheid levert verboden onderscheid op grond van ras op. De Raad van State heeft al in meerdere uitspraken geoordeeld, dat elektronische communicatiebeperking niet mogelijk is voor individuele personen. Dit sluit aan met de wetgeving. Hierover had u mij en de rechtbank voor 1,5 jaar lang weten te misleiden. Wederom tracht u de rechtsorganen te misleiden. Nota bene heb ik op zondag 7 april 2024 hierover al een reactie verstuurd naar de rechtbank. Deze e-mail is tevens direct naar de gemachtigde van de [onderwijsinstelling] verstuurd. Hij had hierover al kennis. Op basis van uw brief van 11 april 2024 respecteert u niet de uitspraken van de Raad van State.
• U hebt een motief, dat ik niet ‘spreek’ met de bezwaarcommissieleden. Dat blijkt uit de voorgaande tuchtklachten, waarbij u op naam van een CBE-voorzitter diverse documenten heeft vervalst. Ik hoop, dat u realiseert, dat u door middel van de brief van 11 april 2024 hiermee het onderzoek belemmert.
Tuchtrecht
• Ik verzoek u voortaan om mij op een communicatieve wijze te benaderen en dit soort (dreig)brieven achterwege te laten. Het staat u open om over dit onderwerp een gesprek te voeren, zoals ik dit voorheen altijd heb aangedragen, waarbij echter de gemachtigde en de [onderwijsinstelling] dit continue hebben geweigerd. Ondanks de meerdere verzoeken van de rechtbanken en Raad van State dit wel te doen. Ik verwijs hierbij naar gedragsregel 5 (minnelijke oplossing) en gedragsregel 6 (doelmatigheid). Hierover zijn al tuchtklachten ingediend.
Deze e-mail wordt tevens naar de deken verzonden.”
1.12 Op 22 april 2024 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Namens de [onderwijsinstelling] is niemand verschenen.
1.13 Op 29 april 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over [verweerders 2 tot en met 5].
1.14 Op 17 juli 2024 heeft de Afdeling uitspraak gedaan (ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2897). Daarin heeft de Afdeling onder meer overwogen:
“4. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] in dit geval misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om beroep in te stellen. De Afdeling legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
4.1. Op 12 september 2022 heeft het CvB [appellant] een campusverbod opgelegd. Tegen deze beslissing heeft hij bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702, geoordeeld dat het bezwaar tegen het campusverbod niet anders dan niet-ontvankelijk kon worden verklaard, omdat het campusverbod geen bestuursrechtelijke beslissing is. [appellant] studeerde ten tijde van het opleggen van het campusverbod niet aan de [onderwijsinstelling], waardoor deze situatie niet binnen de werkingssfeer van artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek valt.
4.2. [appellant] heeft sinds het campusverbod van kracht is meerdere aanvragen ingediend om te worden toegelaten tot een van de door de [onderwijsinstelling] aangeboden masteropleidingen. Deze zijn telkens afgewezen, omdat [appellant], zolang het campusverbod van kracht is, geen gebruik kan maken van het onderwijs of andere faciliteiten waar hij op basis van de inschrijving recht op zou hebben. Daarover heeft [appellant] ook verschillende procedures bij de Afdeling gevoerd waarin hij het CvB in gebreke heeft gesteld en vervolgens beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het CvB op zijn rechtsmiddel (ECLI:NL:RVS:2024:1101, ECLI:NL:RVS:2024:1102, ECLI:NL:RVS:2023:2701, ECLI:NL:RVS:2023:675, 202303635/1/A2) of procedures die daarmee samenhangen (ECLI:NL:RVS:2024:1103, ECLI:NL:RVS:2023:3433, 202305512/2/A2, 202303635/2/A2, 202300540/2/A2). In geen van deze procedures heeft dit tot het voor [appellant] gewenste resultaat geleid dat hij is ingeschreven bij een masteropleiding of heeft het CvB dwangsommen verbeurd.
4.3. De Afdeling stelt vast dat sprake is van een patroon van veelvuldig procederen in zaken, waarbij voor [appellant] op voorhand duidelijk was of zou moeten zijn dat die kansloos zijn. In al die procedures stelt hij steeds opnieuw het campusverbod aan de orde, terwijl de Afdeling daarover al eerder heeft geoordeeld dat dit civielrechtelijk van aard is. Ook op de zitting bij de Afdeling in voorliggende procedure heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij via het verzoek tot inschrijving het civielrechtelijk campusverbod aan de orde wil stellen. Hij stelt zich hierbij opnieuw op het standpunt dat de bestuursrechtelijke weg daarvoor open zou moet staan.
4.4. Uit het samenstel van de uitspraken van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702, waarin zij heeft bevestigd dat het campusverbod civielrechtelijk van aard is, en die van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1101, waarin onder meer is geoordeeld dat zolang dat campusverbod van kracht is [appellant] niet kan studeren aan de [onderwijsinstelling], wordt [appellant] geacht te weten dat ook dit beroep evident geen kans van slagen heeft. Desondanks stelt hij consequent rechtsmiddelen in tegen het niet tijdig nemen van een beslissing en het ongegrond verklaren van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van die beslissingen.
4.5. De Afdeling begrijpt dat [appellant] graag zou willen studeren aan de [onderwijsinstelling] en dat hij het campusverbod aan de orde wil kunnen stellen dat daaraan in de weg staat. Zij stelt echter ook vast dat zij al meerdere keren heeft geoordeeld dat de bestuursrechtelijke weg hiervoor niet open staat. Gelet op wat onder 4.3 is overwogen heeft [appellant] de bevoegdheid om beroep in te stellen zonder redelijk doel aangewend. De Afdeling zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht. […]”

2 KLACHTEN
2.1 De klacht houdt, verkort en zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Klager verwijt [verweerder 1], als directeur Juridische Zaken van de [onderwijsinstelling], onrechtmatig te hebben gehandeld jegens klager, door deel te nemen aan een racistisch complot dat tot doel had te verhinderen dat klager de toegang zou krijgen tot het volgen van een opleiding aan de [onderwijsinstelling]. [Verweerder 1] heeft niet ingezien dat bepaalde handelingen onrechtmatig waren, waarbij onder meer klagers privacy is geschonden, zijn [onderwijsinstelling]-e-mailaccount is geblokkeerd en hem beperkingen in (de wijze van) zijn communicatie zijn opgelegd. Alle verwijten die klager heeft gericht aan het adres van mr. Bertens, komen voor rekening van [verweerder 1] omdat hij als cliënt en directeur Juridische Zaken daarvoor de verantwoordelijkheid draagt.
2.3 Klager verwijt [verweerders 2 tot en met 5], als leden van de CBE, de vertrouwelijkheid van zijn e-mail van 7 april 2024 te hebben geschonden, zich aan te sluiten bij de aan klager opgelegde beperkingen in de communicatie, klagers bezwaarschriften jarenlang niet te hebben behandeld en niet te hebben meegewerkt aan klagers onderzoek naar vervalsing van documenten en racisme door [onderwijsinstelling]-medewerkers. Het handelen van de [onderwijsinstelling]-medewerkers kan hen op basis van medeplichtigheid en het leerstuk van functioneel daderschap worden toegerekend.
2.4 Klager uit daarnaast nog een veelheid aan klachten aan het adres van de [onderwijsinstelling] en andere medewerkers van de [onderwijsinstelling], die geen advocaat zijn.

3 VERWEER
3.1 Verweerders hebben verweer gevoerd tegen de klachten.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De voorzitter van de raad hanteert als uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval als medewerker van een universiteit of als lid van een CBE, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Beoordeling
4.2 Klager heeft een langdurig geschil met de [onderwijsinstelling]. Dit heeft er onder meer toe geleid dat aan hem een campusverbod is opgelegd, de [onderwijsinstelling] noodzaak heeft gezien om hem in zijn (wijze van) communiceren met de [onderwijsinstelling] te beperken en de [onderwijsinstelling] hem (herhaaldelijk) niet heeft toegelaten tot de masteropleiding. Daarover heeft klager veelvuldig geprocedeerd bij de bestuursrechter. Het gevolg daarvan is dat de Afdeling hem op 17 juli 2024 niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege misbruik van recht, waarmee de Afdeling de deur heeft gesloten voor klager om nog bestuursrechtelijk te procederen tegen, samengevat, het campusverbod en het weigeren om hem in te schrijven voor de masteropleiding.
4.3 Klager probeert diezelfde onderwerpen nu nogmaals ter discussie te stellen, deze keer bij de tuchtrechter. Ook het tuchtrecht is daarvoor echter niet de geëigende weg. Als klager meent dat hij van de opleiding en campus geweigerd wordt omdat volgens hem sprake is van institutioneel racisme en een complot om hem ervan te weerhouden een opleiding te volgen, dan dient hij zich daarmee te wenden tot de civiele rechter in een procedure tegen de [onderwijsinstelling]. De Afdeling heeft klager daar eerder al op gewezen. Daar komt bij dat als klager meent dat sprake is van strafbare feiten, hij daarvan aangifte kan doen bij de politie. Het tuchtrecht is ook daarvoor niet de juiste route.
4.4 Klager maakt zijn klachten tegen verweerders verder weinig concreet en doet met name uitlatingen over medewerkers van de [onderwijsinstelling] in het algemeen. Kennelijk vereenzelvigt klager verweerders met de [onderwijsinstelling]. Klager maakt hen in dat kader ernstige verwijten, waarvoor hij nog geen begin van onderbouwing heeft geven. Wat betreft mr. Rijsdijk verwijt klager hem (nagenoeg) een-op-een wat hij de [onderwijsinstelling] aanrekent. Zoals gezegd, kan klager zijn ongenoegen daarover aan de orde stellen in een civielrechtelijke procedure. Klager heeft de (overige) verweerders, zelfs onder dreiging van een tuchtklacht, proberen te bewegen om zich tegen de [onderwijsinstelling] te keren en zich achter klager te scharen. Omdat verweerders dat niet hebben gedaan, meent klager kennelijk dat zij daarmee deel uitmaken van een racistisch complot tegen hem. Niet valt in te zien dat en hoe deze omstandigheid kan meebrengen dat verweerders een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.5 Het door klager geschetste optreden van verweerders in hun hoedanigheid van medewerkers van de [onderwijsinstelling] kan, ook met inachtneming van zijn toelichting, niet meebrengen dat de in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde zorgplicht hier op enigerlei wijze in het geding is. Aangezien de voorzitter ook overigens niet gebleken is van enig door artikel 46 van de Advocatenwet bestreken handelen of nalaten van verweerders dat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, kan de conclusie geen andere zijn dan dat de door klager ingediende klacht jegens elk van de verweerders kennelijk ongegrond is.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht tegen [verweerder 1] (zaaknummer 24-820/DH/RO) kennelijk ongegrond;
- de klacht tegen [verweerster 2] (zaaknummer 24-821/DH/RO) kennelijk ongegrond;
- de klacht tegen [verweerster 3] (zaaknummer 24-822/DH/RO) kennelijk ongegrond;
- de klacht tegen [verweerder 4] (zaaknummer 24-824/DH/RO) kennelijk ongegrond;
- de klacht tegen [verweerster 5] (zaaknummer 24-825/DH/RO) kennelijk ongegrond;

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 22 januari 2025