ECLI:NL:TADRSGR:2025:1 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-348/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 15-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-348/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat die beide partners heeft bijgestaan in een echtscheiding. Verweerder heeft bij die bijstand niet voldaan aan de zware zorgplicht die op hem als gemeenschappelijk echtscheidingsadvocaat rust. Hij heeft niet/nauwelijks met klaagster gecommuniceerd, de (enige) inhoudelijke bespreking niet schriftelijk bevestigd en geen onderliggende stukken opgevraagd. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 januari 2025
in de zaak 24-348/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 januari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R2024/52 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van verweerder van 14 juni 2024 en de e-mail met bijlagen
van klaagster van 18 juni 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar man (hierna ook: de man) zijn in 2016 met elkaar getrouwd.
2.3 Op 23 augustus 2023 vragen klaagster en de man in een e-mail (afkomstig van
het e-mailadres van de man) aan verweerder of hij bereid is een gemeenschappelijk
verzoekschrift tot echtscheiding in te dienen, waarbij zij een echtscheidingsconvenant
en ouderschapsplan als bijlage bij de mail voegen.
2.4 De verdere correspondentie met verweerder is steeds via het e-mailadres van
de man gevoerd.
2.5 Op 24 augustus 2023 reageert verweerder en schrijft dat hij klaagster en
de man kan bijstaan inzake een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding voor een
vaste vergoeding van € 750,- exclusief BTW en griffierecht.
2.6 Op 29 augustus 2023 schrijft verweerder in een e-mail aan de man:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek bevestig ik u hierdoor dat ik op uw verzoek
u en uw echtgenote als advocaat zal bijstaan inzake echtscheiding onder de eerder
aan u geoffreerde tariefafspraak.
Ik heb inmiddels de door u opgestelde stukken bestudeerd en bijgaand verzoekschrift
tot echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek opgesteld. (…)
Aangaande het verdere verloop van de procedure hebben wij afgesproken dat wij morgen
om 11.00 uur via het internet een videobespreking zullen hebben.”
2.7 Verweerder heeft vervolgens op 30 augustus 2023 een telefonische bespreking
met klaagster en de man gevoerd.
2.8 Verweerder heeft het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank ingediend, waarna
de rechtbank bij beschikking van 26 september 2023 de echtscheiding tussen klaagster
en de man heeft uitgesproken.
2.9 Bij brief van 2 oktober 2023 heeft verweerder de beschikking en twee akten
van berusting aan klaagster en de man gestuurd, met het verzoek de akten te ondertekenen
en terug te sturen, zodat verweerder daarna kan zorgen voor inschrijving van de echtscheiding.
2.10 Op 8 en 16 november 2023 schrijft verweerder per e-mail aan klaagster en
de man dat hij nog geen ondertekende akte van berusting heeft ontvangen. Op 22 november
2023 reageren klaagster en de man en geven aan hier midden december op terug te komen.
2.11 Op 17 januari 2024 vraagt verweerder in een e-mail aan klaagster en de man
nogmaals om de ondertekende akten en om hun telefoonnummers.
2.12 Op 18 januari 2024 vraagt verweerder per e-mail om de telefoonnummers van
klaagster en de man en verzoekt hen vanwege de inhoud van de gevoerde correspondentie
om een verificatie op kantoor.
2.13 Op 22 januari 2024 schrijft de man in een e-mail aan verweerder dat er een
verschil van mening is ontstaan en verzoekt hij verweerder zich terug te trekken als
advocaat.
2.14 Op 25 januari 2024 schrijft verweerder in een e-mail aan klaagster onder
meer:
“Naar aanleiding van het deze week eerst met uw zuster [naam] en daarna ook met
u gevoerde telefoongesprek kan ik u bevestigen dat ik geen verdere werkzaamheden inzake
de echtscheiding zal verrichten. (…)
Naar aanleiding van uw vraag hoe uit deze impasse te komen kan ik u slechts adviseren
om zo snel mogelijk een andere familierechtadvocaat te benaderen die u mogelijk kan
bijstaan in ene procedure tot herroeping (…) of tot vernietiging op grond van dwaling/bedrog/dwang.
Nu u van mening bent dat de echtelijke woning tenminste € 300.000,- waard is zal er
gezien de inhoud van het convenant wel sprake kunnen zijn van een benadeling van meer
dan 25% zodat in dat geval dwaling wordt aangenomen, tenzij het tegendeel wordt bewezen.
Ook het feit dat [de man], zo u mij nu telefonisch verstelde, u heeft overgehaald
om uw medewerking aan de ondertekening van het convenant te verlenen omdat dit voor
u beiden fiscaal gunstiger zou zijn duidt op dwaling, waarbij het door u aangehaalde
feit dat u daarbij ook onder dwang werd gezet mede een reden kan zijn tot vernietiging
van het convenant.”
2.15 Diezelfde dag schrijft verweerder in een e-mail aan de man onder meer:
“Naar aanleiding van uw e-mailberichten van de afgelopen periode kan ik u berichten
dat uw echtgenote, [klaagster], mij erover informeerde dat er over de echtscheiding
en haar gevolgen tussen u en haar geen consensus bestaat.
Nu u mijn beider opdrachtgevers bent heeft dit tot consequentie dat ik niet langer
uw belangen verder kan behartigen.”
2.16 Het dossier bevat een deel van het door klaagster en de man ondertekende
echtscheidingsconvenant. Daarin is onder meer opgenomen:
“De woning aan de [adres] vertegenwoordigt een waarde van € 240.000 (tweehonderd
veertig duizend euro) (…)
De vrouw heeft van de man een bedrag van € 59.000 (negenenvijftig duizend euro)
ontvangen. Dit bedrag is inmiddels volledig betaald en ontvangen door de vrouw.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft klaagster benadeeld in de gezamenlijke echtscheidingsprocedure.
Klaagster heeft toegelicht dat verweerder het echtscheidingsconvenant in orde heeft
gemaakt samen met de man, zonder klaagster op de hoogte te stellen van de stand van
zaken. Verweerder heeft klaagster alleen één keer telefonisch gesproken, alle mailverkeer
verliep via de man. Klaagster stond compleet buiten spel. Verweerder heeft het door
de man opgestelde convenant klakkeloos overgenomen, zonder enig onderzoek. Klaagster
stelt dat zij thuis door de man is mishandeld en bedreigd om het convenant te ondertekenen.
Klaagster is door het convenant erg benadeeld. In het convenant staat dat de man
klaagster een bedrag van € 59.000,- contant had betaald. Dat geld heeft klaagster
nooit ontvangen. Klaagster stelt dat verweerder daarop had moeten doorvragen en meer
moeite had mogen doen om te verifiëren of zij dat bedrag daadwerkelijk had ontvangen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Hij stelt dat hij klaagster en de man beiden als advocaat heeft bijgestaan inzake
de echtscheiding. Verweerder heeft de opdracht bevestigd, de van partijen ontvangen
stukken aangepast en aan het door partijen opgegeven e-mailadres gezonden en hen telefonisch
uitgenodigd de verdere procedure en stukken op kantoor te bespreken. Dit is op verzoek
van partijen omgezet naar een videobespreking. Op 30 augustus 2023 heeft er een telefonische
conferentie plaatsgevonden, waarbij het door verweerder aangepaste ouderschapsplan
en convenant inhoudelijk is doorgenomen. Hij heeft ook de afspraak over de verdeling
en afrekening van de onverdeelde helft van de echtelijke woning ter sprake gebracht.
Verweerder heeft – door de harmonieuze sfeer waarin het gesprek plaatsvond – geen
moment getwijfeld aan de intenties en instemming van partijen. Verweerder heeft het
ouderschapsplan en convenant na het gesprek ter ondertekening per post aan partijen
gezonden. Nadat verweerder de stukken ondertekend retour ontving, heeft hij het gezamenlijk
verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft de beschikking
van de rechtbank tezamen met een tweetal akten van berusting per post aan partijen
gestuurd. Na een herinnering ontving verweerder alleen van de man een akte van berusting
retour. Na een herhaald verzoek om de akten heeft verweerder partijen uitgenodigd
om op kantoor de akten van berusting te ondertekenen. De man drong vervolgens aan
op inschrijving van de echtscheiding. Vervolgens gaf klaagster aan dat zij de echtelijke
woning had verlaten en dat zij bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant
had gedwaald. Verweerder heeft hierop aan partijen bericht dat hij zich als advocaat
uit de zaak terugtrok.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Op de advocaat die optreedt als enige advocaat van twee partijen om een echtscheiding
tot stand te brengen rust volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline
een zware zorgplicht. Hij dient zich ervan te vergewissen dat beide partijen de regeling
zoals in een convenant opgesteld begrijpen en indien een partij met minder genoegen
neemt dan waarop deze aanspraak kan maken, deze partij die concessie welbewust aanvaardt.
Die verplichting bestaat ook indien hij dat convenant niet heeft opgesteld en hij
daartoe geen opdracht heeft gekregen. De advocaat draagt immers verantwoordelijkheid
voor de inhoud van de stukken die hij bij de rechtbank indient (zie bijvoorbeeld HvD
9 april 2018, 170327, HvD 7 januari 2013, 6375 en HvD 7 december 2012, 6363).
5.2 Het hiervoor geformuleerde uitgangspunt raakt de kernwaarde van de partijdigheid,
die uitzondering lijdt in het geval een advocaat in een echtscheidingskwestie voor
beide partijen optreedt. Juist omdat het optreden voor beide partijen een uitzonderingssituatie
is, dient dat optreden met bijzondere waarborgen te worden omkleed. Verweerder is
daarin naar het oordeel van de raad tekort geschoten. De raad overweegt ter zake als
volgt.
5.3 Verweerder heeft op verzoek van de man voor partijen opgetreden (zie zijn
e-mail van 29 augustus 2023), waarbij alle communicatie steeds via het e-mailadres
van de man is verlopen. Verweerder beschikte niet over een telefoonnummer of e-mailadres
van klaagster en heeft nooit rechtstreeks met klaagster gecommuniceerd. Daar komt
bij dat verweerder klaagster en ook de man nooit in persoon gesproken heeft. Hij heeft
voor of bij aanvang van de opdracht in augustus 2023 telefonisch met de man gesproken
en er heeft vervolgens eind augustus 2023 een telefonische bespreking plaatsgevonden.
Verweerder had minst genomen zowel klaagster als de man in persoon moeten spreken.
Verweerder is dan ook tekort geschoten in zijn communicatie met en zorgplicht jegens
klaagster.
5.4 Verweerder heeft verder niet tot nauwelijks iets schriftelijk bevestigd.
Hij heeft de opdracht op 29 augustus 2023 summier bevestigd, maar alleen aan de man.
Zwaarwegender is dat hij niet schriftelijk heeft bevestigd wat er is besproken in
de telefonische bespreking eind augustus 2023, terwijl tijdens die bespreking de conceptstukken
zijn doorgenomen en verweerder heeft geverifieerd of partijen akkoord waren. Verweerster
had juist dat wat toen is besproken schriftelijk aan beide partijen moeten bevestigen,
zodat zowel klaagster als de man konden nagaan of zij alles goed begrepen hadden en
hetgeen was afgesproken daadwerkelijk in overeenstemming was met hun eigen wensen.
Verweerder heeft dat nagelaten en daarvan valt hem een tuchtrechtelijk verwijt te
maken.
5.5 Verweerder heeft bovendien geen onderliggende stukken gezien of opgevraagd
met betrekking tot de gezamenlijke echtelijke woning en het geldbedrag dat aan klaagster
zou zijn betaald. Verweerder had minst genomen de waarde van de woning moeten verifiëren
en bewijs moeten vragen voor de betaling aan klaagster. Verweerder is op dit punt
onzorgvuldig geweest.
5.6 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder op meerdere momenten niet heeft
voldaan aan de op hem rustende zware zorgplicht. Het is aannemelijk dat klaagster
daardoor is benadeeld. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft niet voldaan aan de zware zorgplicht die op hem als gemeenschappelijk
echtscheidingsadvocaat rust. Hij heeft niet of nauwelijks met klaagster gecommuniceerd,
de (enige) inhoudelijke bespreking niet schriftelijk bevestigd en bovendien geen onderliggende
stukken opgevraagd met betrekking tot de woning en een geldbedrag dat aan klaagster
zou zijn betaald. Hij heeft dus op meerdere momenten laakbaar gehandeld. Aannemelijk
is dat verweerder met dit alles klaagster (financieel en anderszins) heeft benadeeld.
6.2 De raad is gelet hierop van oordeel dat een berisping passend is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen en D.M. de Knijff, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 januari 2025