ECLI:NL:TADRARL:2025:95 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-601/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:95
Datum uitspraak: 07-04-2025
Datum publicatie: 11-04-2025
Zaaknummer(s): 24-601/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad verklaart een klacht over de eigen advocaat ongegrond.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 7 april 2025
in de zaak 24-601/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over


verweerder
gemachtigde: mr. D. van den Broek

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 6 december 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 13 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2284672 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2024. Daarbij waren klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 29 augustus 2024 van verweerder.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Verweerder heeft klager, als opvolgend advocaat, bijgestaan in een civiele procedure tegen het UWV. De procedure betrof het vorderen van schadevergoeding in verband met te weinig ontvangen uitkering vanaf 1978, vergoeding voor fiscale schade in 2014 en 2017, immateriële schadevergoeding en de kosten van rechtsbijstand.

2.2 De rechtbank Amsterdam heeft in een vonnis van 9 december 2020 geoordeeld dat het UWV een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens klager en aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. De rechtbank Amsterdam heeft in een vonnis van 1 maart 2023 geoordeeld dat (kort gezegd) het UWV aan klager schadevergoeding moet betalen en heeft het UWV in de proceskosten veroordeeld.

2.3 Op 8 mei 2023 heeft verweerder telefonisch aan klager aangegeven dat hij klager in het hoger beroep niet wil bijstaan. Het gesprek is in een e-mail van 08 mei 2023 door verweerder bevestigd.

2.4 In een brief van 09 oktober 2023 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. De klachtenfunctionaris heeft in een brief van 29 november 2023 geantwoord dat hij de klacht ongegrond acht.

2.5 In een e-mail van 30 november 2023 heeft verweerder - voor zover relevant - het volgende aan klager geschreven:
Naar ik heb begrepen heeft de klachtfunctionaris van ons kantoor een reactie gegeven op uw klacht. Ik had zelf nog niet gereageerd naar u op deze klacht. Dat betekent niet dat deze klacht mij niet raakt. Ik had u hoog zitten en deze klacht niet verwacht. (…) Ik heb u aangegeven dat het hoger beroep niet (meer) in mijn praktijk past. (…) Wat ik met name teleurstellend vind, is dat u overgaat op chantage door een financiële bijdrage te verlangen, onder dreiging van een klacht bij de Orde van Advocaten. U vraagt dan 900 euro en doet dan als of dat slechts een doekje voor het bloeden is. (…)Ik had het volste recht gehad om al die uren bij u in rekening te brengen. Ik vind het daarom zo onrechtvaardig dat u nadien toch een klacht bij mijn kantoor indient (wat ik niet anders kan opvatten dan een chantagepoging om mij geld af te troggelen). En dat had ik niet verwacht. En eigenlijk kan ik het nog steeds niet geloven, omdat dit niet is hoe ik u dacht te kennen. Ik zal er wel niks van snappen. De klachtfunctionaris heeft u gewezen op de mogelijkheid van een klacht bij de Orde van Advocaten. U weet vast wel dat een klachtprocedure bij de Orde van Advocaten voor een advocaat vervelend is. Ook een mijns inziens volstrekt zinloze en ongegronde klacht als de uwe, zal mij meer tijd kosten dan me lief is. En het kost me (negatieve) energie. Tijd en energie die ik dan niet kan steken in mijn gezin, mijn sociale praktijk en mijn cliënten. Uw opmerkingen over uw gezondheid en het gebrek aan energie wordt voor mij ook wel in een ander daglicht geplaatst, nu u kennelijk wel ruimte heeft om mij lastig te blijven vallen. Voor het eerst kan ik nu hardgrondig met u instemmen in uw hoop elkaar nooit meer te hoeven zien. Met dit kennelijke verschil dat ik het wel echt meen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) de gegeven opdracht niet zorgvuldig te behandelen;

b) zich niet op zorgvuldige wijze te hebben onttrokken;

c) zich onnodig grievend over hem te hebben uitgelaten in de e-mail van 30 november 2023.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 De tuchtrechter toetst het verweten handelen of nalaten naar vaste jurisprudentie aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a)

5.3 Klager stelt dat verweerder de zaak van klager niet zorgvuldig heeft behandeld. Ter onderbouwing van dit verwijt heeft klager verschillende punten genoemd, waaronder het tijdsverloop sinds de uitspraak van 9 december 2020, de schadeberekening en het door verweerder gemaakte advies om een schikking te overwegen.

5.4 De raad gaat niet mee in dit verwijt. Gelet op de onderbouwing van deze klacht, het gemotiveerde verweer en de stukken in het klachtdossier is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat de bijstand van verweerder onvoldoende is geweest. Die stelling van klager is onvoldoende onderbouwd. Voor wat betreft het verwijt over het tijdsverloop acht de raad van belang dat verweerder heeft uitgelegd dat de omvang en de complexiteit van de zaak, de (begrijpelijke en in overleg met klager gevolgde) strategie om een minnelijke regeling een kans te geven, de persoonlijke omstandigheden van verweerder en het niet of laat reageren van de wederpartij het lange tijdsverloop hebben veroorzaakt. Dat verweerder daarin laakbaar of onzorgvuldig heeft gehandeld, is niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.5 Klager verwijt verweerder dat hij de hogerberoepsprocedure in zijn zaak niet heeft willen doen. De raad stelt vast dat de opdracht van klager aan verweerder alleen zag op de procedure in eerste aanleg. Het stond verweerder vrij om de procedure in hoger beroep niet te doen. Die beslissing heeft verweerder - telefonisch en schriftelijk - tijdig en op een correcte wijze aan klager doorgegeven. Ook is niet is gebleken dat verweerder aan klager heeft beloofd dat hij ook de procedure in hoger beroep zou doen. Bovendien heeft verweerder voor klager wel tijdig hoger beroep ingesteld en (daarom) is niet gebleken dat klager (financiële) schade heeft ondervonden van de beslissing van verweerder om klager niet in hoger beroep bij te staan. Dat betekent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.6 Klager verwijt verweerder ten slotte dat hij zich in zijn brief van 30 november 2023 waarin verweerder uitgebreid heeft gereageerd op een klacht van klager, onnodig grievend heeft uitgelaten. De raad is – met klager – van oordeel dat klager beter andere bewoordingen had kunnen gebruiken. In het bijzonder de verwijten dat klager zich schuldig zou maken aan chantage en dat klager verweerder geld wil aftroggelen gaan naar het oordeel van de raad te ver en zijn ongepast. De raad houdt er echter ook rekening mee dat verweerder heeft erkend dat hij bepaalde onderdelen van deze e-mail niet had moeten schrijven en dat hij zijn excuses hiervoor heeft aangeboden. Verder neemt de raad in aanmerking dat klager behalve deze ene (emotionele) e-mail altijd correct in de richting van klager heeft gecommuniceerd. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder de grenzen van het betamelijke (net) niet heeft overschreden. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.


Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. J.J. Molenaar en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 8 april 2025