ECLI:NL:TADRARL:2025:94 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-457/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:94
Datum uitspraak: 07-04-2025
Datum publicatie: 11-04-2025
Zaaknummer(s): 24-457/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad heeft geoordeeld dat verweerder heeft opgetreden tegen klagers, zijn oud-cliënten. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met gedragsregel 15. Gelet op de aard en de ernst van dit handelen, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 7 april 2025
in de zaak 24-457/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

en


klager
tezamen ook: klagers


over


verweerder
gemachtigde: mr. M.L.F.J. Schyns

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 21 juli 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 17 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2252797 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2024. Daarbij waren klager en zijn adviseur en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlage van de gemachtigde van verweerder van 1 en 27 augustus 2024.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klager was tot 31 december 2022 - via klaagster, zijn holding B.V. - aandeelhouder en bestuurder van GFM. Medeaandeelhouder en bestuurder was de heer B (via zijn holding B Beheer B.V.) Klager was voor 50% aandeelhouder en gezamenlijk bevoegd bestuurder van GFM.

2.2 Verweerder werkte op dat moment als huisadvocaat voor GFM.

2.3 Medio 2022 zijn klager en de medeaandeelhouder en bestuurder uit elkaar te gaan. Klager is verder gegaan bij IM B.V., een concurrent van GFM.

2.4 Klager wilde zijn aandelen verkopen aan de medeaandeelhouder en -bestuurder, B Beheer B.V. Klager schakelde hiervoor een advocaat in. mr. H..

2.5 Verweerder is door mr. H. in een e-mail van 1 november 2022 verzocht de tussen de aandeelhouders/bestuurders gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst. Tussen mr. H. en verweerder is vervolgens e-mailcontact geweest. Dat contact ging onder meer over de vraag wie met betrekking tot het opstellen van de vaststellingsovereenkomst de opdrachtgever van verweerder zou moeten zijn.

2.6 Ook is er een discussie gevoerd over enkele inhoudelijke elementen van de conceptovereenkomst. Deze discussie ging onder meer over een door klager gewenste vrijwaring door GFM voor claims van een derde partij (ESA).

2.7 Verweerder heeft in een e-mail aan mr. H. van 2 november 2022 het volgende geschreven:
Geachte confrère, Veel dank voor uw e-mail. Aangezien de aandeelhouders een conflict met elkaar hadden/hebben en dus niet zonder meer hetzelfde belang hebben, voel ik mij niet comfortabel bij een situatie waarin beiden mijn opdrachtgever zijn. Daarom stel ik voor dat ik de opdracht uitvoer in opdracht van GFM.

2.8 Mr. H. heeft hierop in een e-mail van 2 november 2022 als volgt gereageerd:
Het lijkt me om meerdere redenen niet juist en ook niet de oplossing dat GFM uw opdrachtgever wordt. Immers beide aandeelhouders zijn bestuurder van GFM, dus het tegenstrijdig belang blijft bestaan. Bovendien worden uw kosten gedragen door de aandeelhouders en niet door GFM. (…) ln het geval van een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek staat de advocaat ook man en vrouw bij. U kunt deze situatie daarmee vergelijken. Alleen dan man - man. Beide aandeelhouders zijn uw opdrachtgever en u kunt niet één van beide aandeelhouders adviseren. Ik heb begrepen dat beide aandeelhouders er vertrouwen in hebben dat u de afspraken eerlijk, en in beider belang, op schrift stelt.

2.9 Verweerder heeft in een e-mail aan mr. H. van 3 november 2022 het volgende geschreven:
( ... ) Als opdrachtgever houd ik in dezen GFM aan en vanuit die positie heb ik de inhoud van de e-mail van mr. H van dinsdag 1 november 202 2, 20:07, opgenomen in een neutraal sjabloon van een koopovereenkomst dat naar mijn idee op neutrale wijze invulling geeft aan hetgeen partijen voor ogen staat. (…) Ik treed dus niet voor B Beheer of RH Holding op. Art. 15 lid 1 onder a van de Gedragsregels advocatuur schrijft voor dat het - als uitgangspunt - niet is toegestaan om tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben. Zoals in de e-mails hieronder aan de orde is gesteld, brengt het tegenstrijdige belang tussen B Beheer en RH Holding dus mee dat het niet past om beide entiteiten als opdrachtgever aan te merken.

2.10 Verweerder heeft in een e-mail aan mr. H. 21 november 2022 het volgende geschreven:
GFM ziet dan geen aanleiding om haar standpunt omtrent de gevraagde vrijwaring te herzien. De meest logische route naar duidelijkheid omtrent de rechtsverhouding tussen l en ESA blijft dat l contact opneemt met ESA om te bespreken wat er eventueel te bespreken valt. Is dat al gebeurd?

2.11 Mr. H. heeft in een e-mail aan verweerder van 22 november 2022 het volgende laten weten:
De weigering van MB om de vrijwaring te verstrekken heb ik voorzien van uw motivatie in bijgevoegde definitieve versie van de koopovereenkomst opgenomen.

2.12 Verweerder heeft in een e-mail aan mr. H. van 23 november 2022 het volgende geschreven:
GFM gaat geen vrijwaring verlenen en ook niet akkoord met een verklaring van haar kant omtrent een geschil wat kennelijk (dat leid ik af uit uw tekstvoorstel) op handen is en waar zij geen partij bij is. Wat GFM betreft heeft zij haar goede wil inmiddels wel getoond en is het marchanderen nu voorbij.

2.13 Mr. H. heeft in een e-mail van verweerder van 23 november 2022 het volgende geschreven:
Amice, We hebben de afspraak gemaakt dat u een en ander op papier zou zetten en niet als advocaat van GFM/B zou optreden. Ik constateer dat u die afspraak nu schendt (…).

2.14 Verweerder heeft in een e-mail van aan mr. H. van 23 november 2022 het volgende geschreven:
(…) Wat is heb gemeld is dat ik niet optreed voor B en dat doe ik ook niet. Wel treed ik op voor GFM. (…) 'Als opdrachtgever houd ik in dezen GFM aan en vanuit die positie heb ik de inhoud van de e-mail van mr. H van dinsdag 1 november 2022, 20:07, opgenomen in een neutraal sjabloon van een koopovereenkomst dat naar mijn idee op neutrale wijze invulling geeft aan hetgeen partijen voor ogen staat. (…) Gelet op de inhoud van uw e-mail verzoek ik u om mij - als daar aanleiding toe is - schriftelijk te bevestigen dat uwerzijds bezwaren bestaan tegen mijn optreden als advocaat van GFM. In dat geval zal ik GFM verzoeken om ermee in te stemmen dat ik mijn werkzaamheden als advocaat voor haar terzake dit dossier staak.

2.15 Mr. H. heeft in een e-mail aan verweerder van 23 november 2022 het volgende geschreven:
Met het innemen van inhoudende standpunten namens GFM/B heeft u de afgesproken neutraliteit geschonden en handelt u klachtwaardig. Ik heb u eerder op het risico ter zake gewezen, maar u bent nu echt over de schreef gegaan. (…) Inderdaad bestaat bezwaar tegen de wijze waarop u zich thans presenteert en als B van de discussie over ESA een groot punt wil maken ligt het voor de hand dat u zich terug trekt. Dat maakt de klachtwaardigheid van uw handelen overigens niet ongedaan.

2.16 Verweerder heeft in een e-mail aan mr. H. van 23 november 2022 het volgende geschreven:
Ik treed op voor GFM en heb vanuit die hoedanigheid op neutrale wijze invulling gegeven aan mijn opdracht door de reeds bereikte overeenstemming tussen partijen aan het schrift toe te vertrouwen. (…) Intussen stel ik vast dat uw handelen ertoe leidt dat partijen geen uitvoering kunnen geven aan de (ook volgens u) reeds bereikte overeenstemming over de voorwaarden waaronder RH Holding haar aandelen GFM overdraagt en B Beheer aan RH Holding de reeds geaccordeerde koopsom betaalt. Dit louter en alleen vanwege een door u geïntroduceerd punt waarover partijen geen overeenstemming hebben bereikt maar dat u niettemin als voorwaarde voor de transactie handhaaft. Dat leidt tot een onnodige escalatie en is in niemands belang." (…) Na afstemming met GFM laat ik u weten of ik mijn taak neerleg.

2.17 Na de brief heeft verweerder in november 2022 zijn werkzaamheden neergelegd.

2.18 Vervolgens is mr. B– de kantoorgenoot van verweerder – in deze procedure GFM gaan bijstaan.

2.19 In een brief van 15 augustus 2023 heeft mr. B. een sommatiebrief aan de advocaat van lM gestuurd in verband met een ontstaan geschil over commissievorderingen betreffende voetbalclubs. Vervolgens heeft GFM l in kort geding gedagvaard.

2.20 Op 6 september 2023 heeft het kort geding plaatsgevonden en hebben partijen een schikking getroffen.

2.21 OP 21 juli 2023 hebben klagers een klacht bij de deken ingediend over verweerder en over mr. B, de kantoorgenoot van verweerder.

2.22 Op 11 januari 2024 heeft er tevergeefs een bemiddelingsgesprek tussen alle partijen plaatsgevonden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd te handelen met gedragsregel 15.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Verweerder heeft bepleit dat klagers niet-ontvankelijk zijn in de klacht vanwege – kort gezegd – gemaakte fouten in de klachtbehandeling door de deken. De raad is het eens met verweerder dat de termijn waarop verweerder in kennis is gesteld van de onderhavige klacht ongelukkig is. Ook is de raad van oordeel dat de kwaliteit van de aanbiedingsbrief te wensen over laat. Dat betekent naar het oordeel van de raad echter niet dat verweerder in zijn belangen is geschaad. Zowel bij de deken als op de zitting van de raad, is verweerder in de gelegenheid geweest om zich tegen het hem gemaakte verwijt te verdedigen. Dat betekent dat de klacht ontvankelijk is.

Beoordeling van de klacht

5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).

5.3 Een advocaat mag in het algemeen niet optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot; deze norm, als uitvloeisel van de kernwaarde partijdigheid, is verwoord in gedragsregel 15. De advocaat mag zich niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. onder andere HvD 26 januari 2018, 170210 en 5 februari 2018, 170205). Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.

5.4 De raad stelt op grond van de feiten de volgende gang van zaken vast. Verweerders heeft klagers niet zelf bijgestaan. Verweerder heeft wel opgetreden als huisadvocaat van GFM. In die periode was klager (via klaagster, zijn holding b.v.), voor 50% aandeelhouder en gezamenlijk bevoegd bestuurder van GFM. Gelet op deze grote en bepalende rol van klagers in GFM is de raad van oordeel dat klagers moeten worden gelijkgesteld met GFM en beschouwt de raad hen als voormalige cliënten als bedoeld in gedragsregel 15.

5.5 De volgende vraag die de raad dient te beantwoorden, is of verweerder tegen klagers heeft opgetreden. De raad beantwoordt die vraag bevestigend. Nadat klager bij GFM weg ging, is er tussen klager enerzijds en GFM en de overgebleven aandeelhouder anderzijds onderhandeld over een te sluiten minnelijke regeling en is in dat kader (onder meer) een discussie ontstaan over een door klager gewenste vrijwaring door GFM voor claims van een bepaalde derde partij. Namens GFM heeft verweerder aan klager geschreven dat GFM geen vrijwaring zal verlenen. Uit die e-mailwisseling leidt de raad af dat verweerder tegen klagers heeft opgetreden.

5.6 Ten slotte stelt de raad vast dat niet aan (alle) in de artikel 15 lid 3 genoemde voorwaarden is voldaan. Zoals hierboven is overwogen, was verweerder de huisadvocaat van GFM (waarvan klager via klaagster, zijn holding B.V. aandeelhouder en bestuurder was) en heeft verweerder GFM vervolgens bijgestaan bij – kort gezegd – de onderhandelingen met klager om tot een minnelijke regeling te komen. De raad is van oordeel dat de namens klager gemaakte bezwaren tegen dit optreden van verweerder redelijk zijn.

5.7 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 en uitgewerkt in gedragsregel 15. Dat betekent dat deze klacht gegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL

6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder heeft opgetreden tegen klagers, zijn oud-cliënten. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met gedragsregel 15. Gelet op de aard en de ernst van dit handelen, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 aan forfaitaire reiskosten van klagers,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing van op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. J.J. Molenaar en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op
7 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 8 april 2025