ECLI:NL:TADRARL:2025:91 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-819/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:91 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2025 |
Datum publicatie: | 09-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-819/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Uit het klachtdossier komt naar voren dat verweerster zich uitermate toegewijd en zelfs in weekenden heeft ingezet om de belangen van haar cliënte te behartigen. Dat zij daarbij steken zou hebben laten vallen is de raad niet gebleken. Verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Verweerster heeft zelfs nog meer gedaan dan binnen haar opdracht viel. Verweerster treft geen enkel tuchtrechtelijk verwijt. Alle klachtonderdelen zijn ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 7 april 2025
in de zaak 24-819/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 november 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 12 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/155 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 februari 2025. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. De raad heeft ook kennis genomen van de e-mailberichten met bijlagen van klaagster van 24 en 27 november 2024 en 27 januari 2025 met bijlagen. Ter zitting heeft klaagster verzocht om nog nadere stukken aan het dossier toe te voegen, die zij had meegenomen op een usb-stick. Dat verzoek is afgewezen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft (het kantoor van) verweerster benaderd om haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Op 15 juli 2019 hebben verweerster en klaagster in dat kader een intakegesprek gehad en op 16 juli 2019 is de opdracht door verweerster aan klaagster schriftelijk bevestigd.
2.2 Op 8 oktober 2019 heeft een viergesprek plaatsgevonden tussen klaagster en haar echtgenoot en hun advocaten met betrekking tot de echtscheiding en de diverse vermogensrechtelijke gevolgen daarvan.
2.3 Op 7 mei 2021 is de echtscheiding uitgesproken die op 9 september 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerster heeft klaagster vervolgens bijgestaan in de verdeling van het huwelijkse vermogen en andere (vermogensrechtelijke) gevolgen van de echtscheiding.
2.4 In dat kader heeft op 2 februari 2022 bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Die zitting is op enig moment enkele uren geschorst om te bezien of partijen onderling tot een regeling konden komen. Dat is gelukt en partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 2 februari 2022 en is door partijen ter plekke ondertekend.
2.5 De afspraken betroffen onder meer de verdeling van de echtelijke woning. Die kwamen er in de kern op neer dat klaagster twee maanden de tijd kreeg, te rekenen vanaf 2 februari 2022, om te bezien of het haar voor haar financieel haalbaar was om de woning tegen een waarde van € 310.000 aan zich toegedeeld te krijgen, de bestaande hypothecaire financiering over te nemen en haar ex-echtgenoot de helft van de overwaarde (voormelde waarde minus de bestaande hypothecaire schuld) uit te keren. De levering aan klaagster zou uiterlijk 15 mei 2022 moeten hebben plaatsgevonden. Indien klaagster niet uiterlijk op 2 april 2022 aan haar ex-echtgenoot zou hebben medegedeeld dat zij de toedeling van de woning aan haar kon financieren, dan wel de levering niet op 15 mei 2022 zou hebben plaatsgevonden, zou de woning worden toegedeeld aan de ex-echtgenoot die dan de helft van de overwaarde aan klaagster zou moeten uitkeren.
2.6 Klaagster is vervolgens samen met haar financieel adviseur aan de slag gegaan om de financiering (hypothecaire lening) rond te krijgen.
2.7 Bij e-mail van 5 april 2022 van verweerster aan klaagster en haar financieel adviseur heeft verweerster hen bericht dat zij de dag ervoor van de advocaat van de ex-echtgenoot te horen heeft gekregen dat de termijn van 2 april 2022 is verstreken en de ex-echtgenoot nu de woning aan zich geleverd wil zien en gaat onderzoeken of dit voor hem financieel haalbaar is. Verweerster meldt in dat e-mailbericht verder dat zij gesproken heeft met de bank en dat die heeft aangegeven dat overname van de woning door klaagster cijfermatig haalbaar lijkt. De enige mogelijkheid die verweerster nog zag om de woning aan klaagster geleverd te krijgen was om via een kort-geding de ex-echtgenoot te dwingen om toch medewerking te verlenen aan toedeling van de woning aan klaagster, ook al was de termijn van 2 april 2022 inmiddels verstreken.
2.8 Bij e-mail van eveneens 5 april 2022 heeft de bank aan klaagster laten weten dat er groen licht is voor de hypotheekaanvraag en dat de hypotheekofferte de volgende week wordt verwacht. Wel diende er nog een concept-akte van verdeling aan de bank te worden gezonden.
2.9 Door middel van een kort-geding procedure heeft verweerster namens klaagster vervolgens getracht de ex-echtgenoot te dwingen om alsnog mee te werken aan de toedeling van de woning aan klaagster. De vordering is echter afgewezen en verweerster heeft namens klaagster tegen die beslissing hoger beroep ingesteld, maar ook daar is de vordering afgewezen.
2.10 Bij e-mail van 3 mei 2022 heeft de bank aan verweerster uiteengezet dat het rondkrijgen van de financiering voor klaagster vóór 2 april 2022 vanuit het perspectief van de bank nooit een haalbare termijn is geweest.
2.11 Op 6 mei 2022 heeft klaagster de inmiddels verstrekte hypotheekofferte getekend.
2.12 In november 2022 is de woning via een notariële akte van verdeling toegedeeld en geleverd aan de ex-echtgenoot van klaagster.
2.13 In een e-mail van 16 januari 2023 heeft verweerster aan klaagster een update gegeven over verschillende (lopende) procedures; waaronder een aansprakelijkheidstelling van de bank en een procedure tot wijziging van de alimentatie. Ten aanzien van de wijziging van de alimentatie diende verweerster van klaagster de jaarcijfers 2022 te ontvangen, alvorens zij een verzoekschrift kon opstellen.
2.14 Bij e-mail van 24 mei 2023 heeft klaagster bij verweerster haar volledige dossier opgevraagd en op 5 juni 2023 heeft klaagster aangegeven dat ze haar dossier wilde komen ophalen.
2.15 Op 8 juni 2023 is klaagster bij verweerster op kantoor geweest en heeft ze haar dossier ingezien.
2.16 Bij e-mail van 12 juni 2023 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij het dossier van klaagster, op haar verzoek, zal overdragen aan mr. v.d. L.
2.17 Bij e-mail van 5 juli 2023 heeft de ex-echtgenoot van klaagster aan verweerster gevraagd welke stukken hij op grond van het proces-verbaal nog moest aanleveren en dat hij verweerster stukken uit Marokko heeft gestuurd.
2.18 Op 20 november 2023 heeft klaagster een klacht over verweerster ingediend bij de deken.
2.19 In december 2023 heeft klaagster met verweerster contact opgenomen in verband met de overdracht van haar dossier aan haar nieuwe advocaat mr. P.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onzorgvuldig tegenover klaagster te handelen en niet in haar belang maar ik het belang van de wederpartij te handelen;
Toelichting:
Voor het eerst in haar e-mail van 5 april 2022 benoemt verweerster het verstrijken
van de financieringstermijn van 2 april 2022, zoals opgenomen in het proces-verbaal
van de zitting bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Verweerster had klaagster daar
eerder op moeten wijzen, want bij klaagster was niet bekend dat de financiering rond
moest zijn op 2 april 2022. In het betreffende proces-verbaal staat namelijk enkel
‘in staat zijn om te financieren’.
b) in strijd met gedragsregel 16 (informatieplicht) te handelen;
Toelichting:
Verweerster heeft meerdere malen verzuimd om klaagster op de hoogte te brengen van
belangrijke informatie en afspraken. Ook heeft verweerster klaagster niet voldoende
(schriftelijk) geïnformeerd over bijvoorbeeld rechterlijke beslissingen. Veel van
de communicatie vond telefonisch plaats, waardoor klaagster achterbleef met veel vragen
en onduidelijkheden.
c) niet in het belang van klaagster maar in het belang van de wederpartij te handelen, onder meer door onjuiste informatie te verstrekken;
Toelichting:
Verweerster heeft bij het vastleggen van regelingen rondom de kinderalimentatie,
de verdeling van de echtelijke woning en de verdeling van andere gemeenschappelijke
onroerende zaken onjuiste informatie verstrekt. Verweerster had ook app-contact met
de ex-partner van klaagster, wat blijkt onder meer uit de e-mail van 5 juli 2023 van
die ex partner aan verweerster.
d) te weigeren een deurwaarder in te schakelen over het vastgoed in Marokko en niets te doen met stukken betreffende dat vastgoed;
e) de zaak bewust te vertragen;
Toelichting:
Verweerster wilde het dossier van klaagster niet aan klaagster of de opvolgend advocaat overdragen.
f) voorafgaand aan de zitting tegen klaagster te zeggen dat zij voor de zitting iets moest nemen waarvan zij zou kalmeren.
3.2 Klaagster heeft haar klacht ter zitting nader toegelicht, mede aan de hand van ter zitting overgelegd spreekaantekeningen.
4 VERWEER
Verweerster heeft tegen de klacht schriftelijk verweer gevoerd en dit ter zitting nader toegelicht. De raad zal hierna op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
5.2 De raad heeft als tuchtrechter mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan.
5.3 De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Dit wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Verjaring klacht(onderdelen)?
5.4 Verweerster heeft aangevoerd dat de klachten deels verjaard zijn, nu klaagster haar klachten eerst bij e-mail van 17 april 2024 bij de deken heeft toegelicht. Verweerster stelt zich daarom op het standpunt dat de klachten, gelet op de verjaringstermijn van drie jaar, enkel kunnen zien op de periode vanaf 17 april 2021.
5.5 De raad overweegt dat op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet een klacht(onderdeel) niet-ontvankelijk wordt verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in alle klachtonderdelen.
5.6 Klaagster heeft voor het eerst op 20 november 2023 een klacht(formulier) ingediend bij de deken. Daarin staat enkel dat klaagster een klacht wil indienen over verweerster. In de periode daarna heeft klaagster een groot aantal stukken aan de deken doen toekomen, die daaruit een selectie heeft gemaakt en daaruit de klachtonderdelen heeft gedestilleerd zoals die hiervoor onder 3.1 staan vermeld. Klaagster noch verweerster hebben bezwaren geuit tegen die uiteenzetting van de klacht. Het gehele klachtdossier is op 28 mei 2024 door verweerster ontvangen, zodat het eerst toen voor verweerster duidelijk was waartegen zij zich diende te verweren. Gelet daarop is de raad van oordeel dat enkel klachten die betrekking hebben op de periode van drie jaar voor 28 mei 2024 betrokken kunnen worden in deze klachtenprocedure.
Klachtonderdeel a) onzorgvuldig in niet het belang van klaagster handelen
5.7 Volgens de toelichting ziet dit klachtonderdeel op de termijn zoals die tijdens de schorsing van zitting op 2 februari 2022 bij het gerechtshof in Den Bosch is afgesproken. Er is door partijen en hun advocaten destijds een groot deel van de dag op het hof overleg geweest, wat uiteindelijk heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst. In eerste aanleg was klaagster al een termijn gegund om de woning over te nemen die inmiddels was verlopen en in de onderhandelingen bij het hoger beroep is haar nogmaals een termijn gegund om de woning te kunnen overnemen. Tijdens die onderhandelingen is er telefonisch contact geweest met de financieel adviseur van klaagster, de heer K, die aangaf dat een termijn van vier weken voldoende moest zijn om de financiering te regelen nu feitelijk alles al bij de bank lag. Verweerster heeft die termijn in de onderhandelingen met de wederpartij kunnen oprekken tot acht weken. Dit is door klaagster ook erkend. Daarom had klaagster alsnog tot 2 april 2022 te tijd om te bezien of zij de woning kon financieren. Het was vervolgens aan klaagster en haar financieel adviseur en de bank om de financiering te regelen. Daar is verweerster niet bij betrokken geweest. In de periode na die vaststellingsovereenkomst is er tussen verweerster en klaagster veelvuldig (telefonisch) contact geweest, zo verklaarde verweerster ter zitting onweersproken. In die gesprekken is volgens verweerster nooit ter sprake gekomen dat de termijn van 2 april 2022 niet zo worden gehaald. De raad ziet in deze gang van zaken niet waar verweerster onzorgvuldig zou zijn geweest of niet het belang van klaagster zou hebben gehandeld. Zij heeft juist nog een extra termijn kunnen onderhandelen om klaagster alsnog in staat te stellen de woning te kunnen overnemen. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b): in strijd met gedragsregel 16 handelen
5.8 Gedragsregel 16 houdt kort samengevat in dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Volgens klaagster heeft verweerster dat niet gedaan, maar zij laat na daar concrete voorbeelden van te geven. Uit het klachtdossier is het de raad ook niet gebleken dat verweerster daarin te kort zou zijn geschoten. In het omvangrijke dossier zijn talrijke berichten tussen verweerster en klaagster aanwezig waaruit blijkt dat er veelvuldig contact was en verweerster klaagster van allerhande zaken op de hoogte bracht. Ook dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c): niet in het belang van klaagster handelen en onjuiste informatie verstrekken
5.9 Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad niet gebleken dat verweerster niet in het belang van klaagster zou hebben gehandeld of onjuiste informatie zou hebben verstrekt. Dat er ook contacten zijn geweest tussen verweerster en de ex-echtgenoot wordt door verweerster niet betwist. In die contacten stond klaagster echter altijd in de ‘cc’ zoals verweerster onweersproken verklaarde. Eenmaal heeft de ex-echtgenoot contact met verweerster opgenomen. Dat contact zit in het klachtdossier. Dat de contacten amicaal waren moge zo zijn, maar niet is in te zien waarom dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Ook overigens is de raad ten aanzien van dit klachtonderdeel geen laakbaar gedrag gebleken, laat staan dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zou zijn. Ook dit onderdeel zal de raad ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d): te weigeren een deurwaarder in te schakelen omtrent het onroerend goed in Marokko
5.10 Niet ter discussie staat dat het onroerend goed in Marokko buiten de verdeling zou worden gehouden. In het op 8 oktober 2019 gehouden viergesprek was al afgesproken dat partijen dat zelf zouden regelen. De advocaten (van klaagster en die van haar echtgenoot) zou hier geen bemoeienis mee hebben en hebben dat ook niet gehad. Niettemin heeft verweerster namens klaagster en 843a Rv procedure gestart toen bleek dat de ex-echtgenoot van klaagster een en ander in Marokko had geregeld zonder klaagster daarvan op de hoogte te stellen. Op grond van een rechterlijke uitspraak was de ex-echtgenoot gehouden om op grond van artikel 843a Rv bepaalde stukken aan klaagster ter beschikking te stellen. Die stukken kwamen er mondjesmaat. Verweerster heeft nog met de deurwaarder overleg gehad of dat aanleiding kon geven om de opgelegde dwangsommen te doen verbeuren, maar is met de deurwaarder tot de conclusie gekomen dat de ex-echtgenoot zich hield aan de uitspraak en er dus geen dwangsommen geïnd konden worden. Ook hier valt niet in te zien dat verweerster niet in het belang van klaagster zou hebben gehandeld of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel e): de zaak bewust te vertragen
5.11 Dit klachtonderdeel ziet er volgens de toelichting op dat verweerster het dossier van klaagster niet aan een opvolgend advocaat zou hebben willen overdragen. Het is de raad uit de gang van zaken en gelet op de omvang van het dossier niet gebleken dat het dossier niet binnen een redelijke termijn is overgedragen aan een opvolgend advocaat of dat verweerster dat niet zou willen. Verweerster verklaarde ter zitting dat zij het dossier persoonlijk heeft afgegeven op het kantoor van de opvolgend advocaat. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel f): klaagster geadviseerd om voor de zitting iets kalmerends te nemen
5.12 Verweerster heeft als toelichting op dit klachtonderdeel verklaard dat zij klaagster in het belang van klaagster wel heeft geadviseerd zich rustig te houden tijdens de zitting, omdat klaagster vanuit emotie soms boos en met luide stem kon reageren. Verweerster kan zich niet herinneren dat zij klaagster geadviseerd heeft iets te nemen waarvan ze zou kalmeren. Wel gingen klaagster en verweerster vriendschappelijk en met humor met elkaar om, dan zou het kunnen dat daar grappend over gesproken is. Niet gebleken is dat verweerster haar cliënte voor de zitting zou hebben gezegd iets kalmerends te nemen, maar ook is niet gegeven dat een dergelijk advies automatische tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. De raad zal ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
Conclusie
5.13 De raad zal alle klachtonderdelen ongegrond verklaren. Uit het klachtdossier komt naar het oordeel van de raad naar voren dat verweerster zich uitermate toegewijd en zelfs in weekenden heeft ingezet om de belangen van haar cliënte te behartigen. Dat zij daarbij steken zou hebben laten vallen is de raad niet gebleken. Verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. Verweerster heeft zelfs nog meer gedaan dan binnen haar opdracht viel, zoals het middels artikel 843a Rv verkrijgen van informatie over het onroerend goed in Marokko. Verweerster treft daarom geen enkel tuchtrechtelijk verwijt.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en
S.M. Bosch-Koopmans, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en
uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 7 april 2025