ECLI:NL:TADRARL:2025:83 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-007/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:83 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-03-2025 |
Datum publicatie: | 03-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-007/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening en de communicatie. Verweerder heeft klager onvoldoende voorgelicht over de kans van slagen van de artikel 12 procedure, althans heeft hij dit niet schriftelijk vastgelegd. Daarnaast was de bijstand van verweerder in de artikel 12 procedure kwalitatief ondermaats. Verweerder is tot slot onzorgvuldig geweest nadat klager zijn ongenoegen over de bijstand van verweerder kenbaar maakte. De verzuimen van verweerder, in het bijzonder waar het gaat om de bijstand in de artikel 12 procedure, raken ook aan de kernwaarde deskundigheid. Deskundige bijstand veronderstelt immers dat de advocaat zijn cliënt voorlicht over de goede en kwade kansen van een zaak en dit alles ook schriftelijk vastlegt en dat de bijstand van voldoende niveau is. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 28 april 2025
in de zaak 25-007/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 april 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 23404317 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 februari 2025. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is gescheiden. Klager en zijn ex-echtgenote zijn de ouders van drie kinderen.
2.2 Op 25 september 2019 heeft mevrouw T, zorgcoördinator op de middelbare school van de kinderen (hierna: de zorgcoördinator), namens de school een melding gedaan bij Veilig Thuis over de kinderen.
2.3 Tijdens een hoorzitting op 23 november 2020 bij de klachtencommissie van de school is klager gebleken dat er twee versies zijn van de melding van de zorgcoördinator.
2.4 Klager heeft op 20 december 2021 aangifte gedaan tegen de zorgcoördinator wegens fraude en valsheid in geschrifte bij de melding aan Veilig Thuis.
2.5 Op 5 januari 2022 heeft de politie klager meegedeeld dat geen onderzoek naar zijn zaak zal worden gedaan. Daarop heeft klager de officier van justitie verzocht de politie opdracht te geven om alsnog onderzoek te doen.
2.6 Bij brief van 9 februari 2022 heeft de officier van justitie klager meegedeeld dat hij niet aan dat verzoek zal voldoen op de grond dat het gaat om een aangelegenheid die vooral civielrechtelijk van aard is, dat klager civielrechtelijke middelen ter beschikking staan en een niet strafrechtelijke oplossing beter zal passen.
2.7 Op 11 februari 2022 hebben klager en verweerder een overeenkomst van opdracht ondertekend. Volgens de “globale omschrijving van het probleem” zal verweerder klager bijstand verlenen bij “tuchtklachten tegen meerdere hulpverleners”. De wederpartijen zijn: Veilig Thuis en Jeugdbescherming.
2.8 Op 15 februari 2022 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“(…) Zoals vanmiddag besproken zal ik je de stukken sturen van de aangifte tegen de voormalige school van mijn kinderen (…) en Veilig Thuis (…). Deze zaak is voor de officier heel makkelijk te onderzoeken, het enige wat zij moet doen is bij [de zorgcoördinator] de e-mail van de aanmelding van mijn drie kinderen bij Veilig Thuis (…) op te vragen uit haar verzonden items box op 25 september 2019. Met de originele aanmelding van 25 september 2019 hebben zij gelijk het bewijs in handen dat [school] en Veilig Thuis (…) de originele aanmelding van mijn drie kinderen bij Veilig Thuis (…) achteraf op diverse punten hebben aangepast, zodat de aanmelding wel rechtsgeldig zou zijn.
Ik weet dat er weinig kans van slagen is dat beide instanties worden veroordeeld, maar nooit geschoten is altijd mis en ik vindt het niet kunnen dat dit soort instanties door het rechtsysteem het hoofd boven water wordt gehouden. Ik hoop dat jij er een sterke artikel 12 procedure van kan maken waarmee het Hof mogelijk overtuigd raakt van het belang dat het slopen van gezinnen door dit soort instanties gestopt moeten worden.”
2.9 Op 3 mei 2022 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Ik ben benieuwd hoe het met onderstaand verzoek op dit moment staat. De einddatum om een artikel 12 procedure te mogen starten is aankomende maandag. Ik verneem van u op korte termijn gaarne een reactie.”
Bij het bericht zijn de stukken gevoegd die klager eerder ook al naar verweerder had gestuurd.
2.10 Op 4 mei 2022 heeft verweerder aan klager een conceptbeklagschrift gestuurd, met de vraag of er nog aanvullingen en correcties zijn.
2.11 Op 5 mei 2022 heeft klager als volgt gereageerd:
“(…) Hier heb ik de volgende aanvullingen en correcties over: (…)
[De zorgcoördinator] van [school] heeft op 25 september 2019 een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis (…). Deze aanmelding is achteraf door [de zorgcoördinator], de heer G(...) directeur beide van [school] en de manager de heer A(…), mevrouw K(…) en mevrouw S(…) van Veilig Thuis (…) achteraf aangepast om de aanmelding in hun voordeel juridisch sluitend te maken.
Door bovenstaande personen zijn uit persoonlijke titel strafbare feiten gepleegd, ik weet niet in hoeverre de directie die hiervan vooraf door mij op de hoogte waren gesteld ook verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eerder genoemde strafbare feiten? Graag hoor ik van jou wanneer aanvullende informatie gewenst is.”
2.12 Op 8 mei 2022 heeft verweerder het beklag ongewijzigd ingediend bij het gerechtshof. Het beklag is mondeling behandeld door het gerechtshof en klager en verweerder waren daarbij aanwezig.
2.13 Op 31 januari 2023, na de mondelinge behandeling bij het gerechtshof, heeft verweerder zijn slotdeclaratie van € 1.786,54 aan klager gestuurd.
2.14 Op 14 februari 2023 heeft verweerder klager een betalingsherinnering gestuurd.
2.15 Het gerechtshof heeft het beklag op 23 februari 2023 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het gerechtshof zijn door klager in zijn aangifte en in de beklagzaak geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanknopingspunten bieden voor een verdenking van een door de zorgcoördinator gepleegd strafbaar feit. Voor zover sprake is van klachtwaardig handelen door de zorgcoördinator, doordat zij mogelijk niet de gebruikelijke meldcode heeft gevolgd dan betekent dat volgens het gerechtshof niet dat zij ook strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het gerechtshof heeft erop gewezen dat klager zijn klacht kan voorleggen via de daartoe geëigende weg van het tuchtrecht.
2.16 Op 7 maart 2023 heeft verweerder een eerste aanmaning naar klager gestuurd. Op 18 april 2023 heeft hij een laatste aanmaning gestuurd.
2.17 In de algemene voorwaarden die waren gepubliceerd op de website van verweerder stond dat op de dienstverlening de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur van toepassing was en dat dus een klacht kon worden ingediend bij de Geschillencommissie.
2.18 Op 22 april 2023 heeft klager per WhatsApp zijn ongenoegen geuit over de wijze waarop verweerder hem heeft bijgestaan. Klager heeft het volgende geschreven:
“Ik ben niet tevreden over uw optreden om mijn belangen te behartigen tijdens de zitting artikel 12 procedure bij het Hof in Leeuwarden. U heeft niet aangegeven dat in de aanmeldingen was gefraudeerd of moeder wel of niet op de hoogte was gebracht van de aanmelding bij Veilig Thuis. Dit was een cruciaal punt en is door justitie bewust in haar verweer niet benoemd, zodat het Hof dit niet heeft meegenomen in hun beslissing om een onderzoek te starten naar het handelen van [de zorgcoördinator] en Veilig Thuis. Hoe gaan we dit oplossen?
2.19 Op de vraag van verweerder aan klager wat zijn voorstel is heeft klager voorgesteld dat verweerder namens hem aangifte doet van fraude.
2.20 Op 28 april 2023 heeft verweerder als volgt geantwoord:
Aangifte kan ik niet doen omdat de aangifte altijd persoonlijk moet worden gedaan.
Daarnaast ben ik het niet eens dat ik iets niet gedaan zou hebben waardoor je in je belangen zou zijn geschaad.
2.21 Op 29 april 2023 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Zoals ik u al heb laten weten kan ik me niet vinden in uw visie dat ik een verweer niet gevoerd zou hebben. Los van de vraag of ik een kwalificatie mag gebruiken en of deze bijdraagt aan het winnen van de vraag, stel ik vast dat ik alles gedaan heb wat er mogelijk is. U bent een andere mening toegedaan. Dat realiseer ik me. Daarom stel ik voor om het dossier zo af te sluiten.
De declaratie is inmiddels opgelopen tot 2.054,53 euro. Door een klacht in te dienen schort u de betalingsverplichting niet op. Daarom blijft dit bedrag oplopen. Ik vind dat niet wenselijk. Over en weer kunnen wij het volgende afspreken. Wij sluiten de zaak door een deel van de declaratie kwijt te schelden. Ik stel voor dat u 1.700,00 euro betaalt in plaats van 2.054,53 euro. Zodra u dit betaald hebt, zal ik u een creditfactuur van 354,53 euro mailen. Dit voorstel geldt tot en met 5 mei 2023 om 17.00 uur. Zodra ik het bedrag ontvangen heb, leid ik daaruit af dat u akkoord gaat met dit voorstel. Als ik binnen de gestelde termijn niets van u ontvang, dan vervalt dit voorstel en u kunt hier geen beroep meer op doen.
Ik wil u erop wijzen dat de financiële kwesties niet aan de klachtencommissie (de Deken) kunnen worden voorgelegd. De Deken zal dus geen uitspraak doen over de hoogte van de declaratie. De Deken kan dus nooit een beslissing nemen over een financiële kwestie. Daarvoor dient u uiteindelijk een procedure bij de rechtbank op te starten. Dat is een kostbare procedure en ik weet niet of dat wenselijk voor u is.”
2.22 Op 1 mei 2023 heeft klager gereageerd op het voorstel van verweerder. In zijn reactie heeft klager onder meer geschreven dat verweerder in de artikel 12 zaak de tegenstrijdigheid in de twee meldingen bij Veilig Thuis niet heeft benoemd, terwijl dat een absoluut wezenlijk punt was.
2.23 Op 2 mei 2023 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Dat lijkt mij niet voldoende. Het is dan misschien goed dat ik de weg bewandel van de rechtbank en dat u een klacht indient. Ik geef namelijk niet een korting omdat ik fouten heb gemaakt, maar omdat ik tot een overeenstemming wil komen. Het voorstel van 1500 euro blijft nog tot en met morgen in stand. Als u betaalt, dan ontvangt u een creditnota en dan ga ik ervan uit dat wij over en weer de zaak afsluiten. Anders ga ik de volle declaratie moeten innen.”
2.24 Op 4 mei 2023 heeft klager voorgesteld om zijn klacht voor te leggen aan de Geschillencommissie. Verweerder heeft gereageerd met de mededeling dat hij niet is aangesloten bij de Geschillencommissie, dat geschillen over declaraties door de rechtbank worden beslecht en dat de klacht bij de deken kan worden ingediend.
2.25 Op 15 augustus 2023 heeft verweerder klager een “laatste kans” tot het betalen van de einddeclaratie gestuurd.
2.26 Op 21 augustus 2023 heeft klager onder meer aan verweerder verzocht om via de klachtfunctionaris tot een minnelijke oplossing te komen in de impasse die is ontstaan over de bijstand van verweerder en de declaratie.
2.27 Op 22 augustus 2023 heeft verweerder als volgt geantwoord:
“Ik heb u eerder laten weten dat ik bereid ben om akkoord te gaan met een deel van de declaratie maar niet voor 500 euro. U weet zelf dat niemand voor 500 naar Leeuwarden rijdt. Bovendien accepteer ik niet dat ik tekortgekomen zou zijn. Dat is uw stelling en moet nog wel worden aangetoond. Ik doe een laatste handreiking om dit dossier te sluiten: 1.250 euro betalen binnen drie dagen en dan sluiten wij over en weer het dossier. Ik stuur u een creditdeclaratie voor het resterende deel zodra de betaling binnen is.”
2.28 Op 23 augustus 2023 om 10.03 uur heeft klager verweerder laten weten dat hij van mening is dat verweerder nog altijd niet reageert op zijn bezwaren.
2.29 Om 10.16 uur heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“De klachtenfunctionaris gaat niet over de declaratieproblemen. Ik stel inderdaad vast dat wij niet uitkomen. Dan is het aan de rechter om hier een oplossing voor te vinden. Het heeft weinig zin om te blijven discussiëren. U kunt uiteraard een klacht indienen. De declaratie is geen grond voor een klacht bij de klachtfunctionaris of de Deken.”
2.30 Klager heeft dezelfde dag om 11.21 uur geantwoord dat het declaratiegeschil voortvloeit uit een tekortkoming in de dienstverlening van verweerder, maar dat verweerder dat niet schijnt te begrijpen.
2.31 Op 23 augustus 2023 heeft klager gesproken en gecorrespondeerd met mr. Y, de klachtenfunctionaris van verweerder.
2.32 Om 20.56 uur heeft klager het volgende aan mr. Y gestuurd:
“Na aanleiding van ons telefonisch gesprek van vanmiddag wil ik u vragen om hetgeen wat u voorgesteld en besproken heeft mij per e-mail te doen toekomen, zodat ik het eerst even rustig kan nalezen. Tevens zal ik graag van u willen vernemen waar na uw oordeel een volledige klacht aan zou moeten voldoen en op welk punt(en) ik hierin tekortgeschoten lijkt te zijn.”
2.33 Op 31 augustus 2023 heeft mr. Y het volgende geschreven aan klager:
“Het is voor mij nog steeds onduidelijk waar uw klacht uit bestaat. U heeft het voorstel van [verweerder] via mij gehoord en ook begrepen. U heeft vandaag telefonisch aangegeven niet met het voorstel akkoord te gaan en heb van [verweerder] begrepen dat het voorstel daarmee niet meer van toepassing is. Mocht u willen dat ik u uw klacht behandel, dan verzoek ik u om uw klacht per mail te formuleren en uitgebreid te beschrijven waaruit uw ongenoegen bestaan.(...).”
2.34 Klager heeft daarop per e-mail van 5 september 2023 geantwoord en laten weten dat hij niet instemt met het voorstel en dat het zijn wens is dat zijn klacht tegen verweerder wordt beoordeeld.
2.35 Op 5 januari 2024 heeft verweerder bij mr. Y en klager geïnformeerd naar de status van de klacht van klager tegen verweerder.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Onvoldoende kwaliteit en onvoldoende voorbereiding van de artikel 12 procedure
Volgens klager heeft verweerder het gerechtshof in de artikel 12 procedure niet laten weten dat de verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd. Door deze informatie, zonder overleg met klager, achterwege te laten had de procedure geen kans van slagen.
b) Gebrekkige communicatie
Verweerder heeft de aanvullingen van klager op het beklagschrift genegeerd en is niet ingegaan op de herhaaldelijke vragen van klager om inhoudelijk te reageren. Ondanks verzoek van klager is geen aparte opdrachtbevestiging voor de artikel 12 procedure ontvangen.
c) Onjuist informeren
Op de website van verweerder staat dat hij is aangesloten bij de Geschillencommissie, maar verweerder heeft verzuimd om de kwestie naar de Geschillencommissie te verwijzen.
Uiteindelijk is voor de behandeling van de klacht tegen verweerder mr. Y ingeschakeld. Deze klacht is vervolgens, nadat het standpunt van klager door mr. Y naar verweerder is gestuurd, blijven liggen. Verweerder heeft verzuimd om adequaat te reageren op de bezwaren van klager.
3.2 De stellingen die klager ter onderbouwing van de klacht heeft ingenomen worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.
4. vERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
Artikel 12 zaak (klachtonderdeel a)
4.2 Tijdens de zitting bij het gerechtshof heeft verweerder verdedigd dat er alsnog onderzoek van het openbaar ministerie zou moeten komen, omdat de zorgcoördinator onjuiste informatie in de documenten had opgenomen. Door de verschillende documenten die de zorgcoördinator in omloop had gebracht, is klager benadeeld. Verweerder heeft verdedigd dat de zorgcoördinator de meldcode niet heeft toegepast, waardoor haar fouten niet gecorrigeerd konden worden. Als zij de meldcode had toegepast, had zij namelijk ‘hoor en wederhoor’ toegepast waardoor eventuele fouten op tijd gecorrigeerd konden worden. Het niet toepassen van de meldcode is in strijd met de wet.
Klachtenfunctionaris (klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat de klachtbehandeling is blijven liggen, omdat klager zijn klacht niet kon toelichten. Het was klager die niet reageerde op het verzoek van mr. Y op een toelichting. Verweerder betwist dat hij verwijtbaar heeft gehandeld.
Geschillencommissie (klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder is niet (meer) aangesloten bij de Geschillencommissie. Hij wijst erop dat de Geschillencommissie ook geen inhoudelijke klachten behandelt, maar alleen declaratiegeschillen. Verweerder heeft klager geïnformeerd over de mogelijkheden om zijn ontevredenheid over de bijstand te adresseren.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De tuchtrechter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klacht
5.2 De kern van de drie klachtonderdelen ziet op de kwaliteit van de dienstverlening en de communicatie van verweerder met klager. De raad zal de klachtonderdelen daarom in onderlinge samenhang bespreken en beoordelen.
5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder klager bijstand zou verlenen in een artikel 12 procedure tegen de zorgcoördinator. Dat verweerder bijstand zou verlenen in deze kwestie heeft hij echter niet schriftelijk aan klager bevestigd. Wat ook ontbreekt is een schriftelijke analyse van de zaak en advisering over de goede en kwade kansen ervan. Evenmin is een inschatting van de met de procedure samenhangende kosten gemaakt. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat hij klager mondeling heeft gewezen op de volgens hem zeer geringe kans van slagen van de artikel 12 procedure, maar dat is onvoldoende. Verweerder is daarmee voorbij gegaan aan zijn verplichting om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen, ter voorkoming van onduidelijkheid. De stelling van verweerder dat klager wist dat de procedure een zeer geringe kans van slagen had – wat er ook zij van deze stelling - doet niet af aan de verplichting die op verweerder rust.
5.4 De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerder is tekortgeschoten in de schriftelijke voorlichting van klager. Dat is onzorgvuldig en onbetamelijk en de klacht is in zoverre gegrond.
5.5 Na een rappel van klager en op de valreep – de termijn voor het instellen van een artikel 12 procedure verstreek begin mei 2022 - heeft verweerder vervolgens een beklagschrift opgesteld. Hij heeft het beklagschrift in concept voorgelegd aan klager. Klager heeft een dag later gereageerd met aanvullingen en opmerkingen. Verweerder heeft de reactie van klager echter genegeerd; hij heeft zijn opmerkingen en aanvullingen niet verwerkt in het beklagschrift en hij heeft klager ook niet uitgelegd waarom hij dat niet heeft gedaan. Ook hier is verweerder tekortgeschoten in de communicatie.
5.6 De raad stelt bovendien vast dat het beklagschrift onvoldoende van kwaliteit was. Het stuk is zeer summier. Er staat in het beklagschrift slechts dat de zorgcoördinator een zorgmelding heeft gedaan en dat deze is gebaseerd op valsheid in geschrift. Deze stelling wordt niet nader toegelicht. In het beklagschrift wordt met geen woord gerept over de twee versies van de melding van de zorgcoördinator. Deze twee versies van de melding zijn ook niet overgelegd bij het beklagschrift, terwijl deze stukken toch de kern van de kwestie vormen. In het beklagschrift wordt ook niet uitgelegd waarom, volgens klager en verweerder, ten onrechte is besloten om geen onderzoek in te stellen en niet te vervolgen.
5.7 Verweerder heeft aangevoerd dat hij het gerechtshof wel heeft geïnformeerd over de twee versies en dat het bestaan daarvan door het gerechtshof en de officier van justitie ook is erkend. Daargelaten dat de raad de juistheid van deze stelling niet kan vaststellen, omdat de raad niet beschikt over het artikel 12 dossier, verontschuldigt deze stelling verweerder niet. Het ligt immers op de weg van een advocaat om de kern van de zaak in de procesinleiding zo volledig als mogelijk te presenteren. Juist dat heeft verweerder nagelaten.
5.8 Op de zitting bij de raad is verder nog vast komen te staan dat verweerder bij de behandeling van het beklag gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. Klager heeft daarover onweersproken gesteld dat de pleitaantekeningen niet met hem zijn besproken, voorafgaand aan de zitting bij het gerechtshof. Verweerder heeft de pleitaantekeningen ook niet aan klager verstrekt tijdens of na de zitting bij het gerechtshof.
5.9 De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat de bijstand van verweerder in de artikel 12 procedure kwalitatief ondermaats was. Ook in zoverre is de klacht gegrond.
5.10 Naar het oordeel van de raad is verweerder ook tekortgeschoten toen klager uiting gaf aan zijn terechte en begrijpelijke onvrede over de door verweerder verleende bijstand. Verweerder heeft klager, via zijn website, onjuist geïnformeerd over de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie. Hoewel dat onzorgvuldig is, is deze fout op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De onzorgvuldigheid vormt echter wel onderdeel van de onzorgvuldige wijze manier waarop verweerder voor het overige is omgesprongen met de bezwaren van klager.
5.11 Verweerder heeft op 29 april 2023 weliswaar gereageerd op het ongenoegen van klager en hij heeft klager ook een betalingsvoorstel gedaan, maar het voorstel van klager van 4 mei 2023 om de kwestie voor te leggen aan de geschillencommissie heeft verweerder genegeerd.
5.12 Het was klager die maanden later, op 21 augustus 2023, voorstelde om de kwestie voor te leggen aan de klachtfunctionaris. Pas na dit voorstel is contact tot stand gekomen tussen klager en de klachtfunctionaris van verweerder, mr. Y.
5.13 De klacht is vervolgens niet voortvarend behandeld door mr. Y. Dit gebrek aan voortvarendheid valt in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van mr. Y. Dit neemt niet weg dat het ook op de weg van verweerder lag om de klachtfunctionaris tot voortvarendheid te manen. Het was immers nog altijd de verantwoordelijkheid van verweerder om te zoeken naar een oplossing die voor zowel klager als voor hemzelf acceptabel was. Verweerder heeft dit echter nagelaten en naar het oordeel van de raad is hij ook daarmee in relatie tot klager tekortgeschoten.
5.14 De raad komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld in verband met de klacht van klager en ook in zoverre is de klacht gegrond.
6. MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gecommuniceerd met klager. In het bijzonder heeft verweerder klager onvoldoende voorgelicht over de kans van slagen van de artikel 12 procedure, althans heeft hij dit niet schriftelijk vastgelegd. Daarnaast was de bijstand van verweerder in de artikel 12 procedure kwalitatief ondermaats. Verweerder is tot slot onzorgvuldig geweest nadat klager zijn ongenoegen over de bijstand van verweerder kenbaar maakte. De verzuimen van verweerder, in het bijzonder waar het gaat om de bijstand in de artikel 12 procedure, raken ook aan de kernwaarde deskundigheid. Deskundige bijstand veronderstelt immers dat de advocaat zijn cliënt voorlicht over de goede en kwade kansen van een zaak en dit alles ook schriftelijk vastlegt en dat de bijstand van voldoende niveau is. De raad is gelet op een en ander van oordeel dat een berisping passend en geboden is.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 .
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq , voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, H.K. Scholtens, S.J. de Vries en V.S.A.W. Wegter , leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 31 maart 2025