ECLI:NL:TADRARL:2025:79 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-075/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:79
Datum uitspraak: 24-03-2025
Datum publicatie: 25-03-2025
Zaaknummer(s): 25-075/AL/OV
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing. Verweerder heeft namens zijn cliënt naar een mevrouw een brief gestuurd om na te vragen of de verklaring, die door klager was overgelegd in een procedure tegen de cliënt van verweerder, van haar afkomstig was. Indien dat het geval was, heeft verweerder haar als ex-werkneemster van een bedrijf van zijn cliënt gewezen op de gevolgen van mogelijke schending van haar geheimhoudingsbeding. Van beïnvloeding door verweerder van een mogelijke getuige is de voorzitter niet gebleken. Onduidelijk is ook of mevrouw als getuige is opgeroepen in de procedure, waarbij verweerder verder niet betrokken was.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 24 maart 2025

in de zaak 25-075/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 3 februari 2025 met kenmerk 2338197.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Mevrouw M is de ex-partner van de heer G en oud-werknemer van een bedrijf van de heer G. Mevrouw M heeft als werknemer bij bedrijf N getekend voor een geheimhoudings- en boetebeding. Verweerder heeft de heer G van bedrijf N bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil met mevrouw M.

1.2 Klager en de heer G en/of hun vennootschappen zijn verwikkeld in diverse gerechtelijke procedures.

1.3 In een van de procedures is door klager een verklaring van mevrouw M overgelegd.

1.4 Op 1 maart 2024 heeft verweerder namens bedrijf N van de heer G een brief aan mevrouw M geschreven in de kwestie ‘bedrijf N/ bedrijf W van klager’ en daarin onder meer geschreven:

Cliënten zijn van mening dat de inhoud van deze verklaring strijdig is met de werkelijkheid. Nu de verklaring ten doel heeft gehad om deze aan anderen kenbaar te maken (anders had deze niet afgelegd hoeven te worden) zou derhalve sprake kunnen zijn van laster, hetgeen een feit is met een maximale gevangenisstraf van 2 jaar. (…)

Namens cliënten stel ik u alsdan aansprakelijk voor de schade die zij hebben geleden door deze onjuiste verklaring en de schade die zij mogelijk nog zullen lijden. Graag verneem ik derhalve van u of u de verklaring hebt opgesteld en ondertekend en zo ja, of u de aansprakelijkheid voor de schade die deze verklaring tot gevolg heeft gehad, aanvaardt. (…)

1.5 Verweerder heeft zijn brief van 1 maart 2024 op 12 maart 2024 bij deurwaardersexploot aan mevrouw M laten betekenen.

1.6 Verweerder heeft zich tijdens een lopende procedure van de heer G tegen klager vanwege een mogelijk belangenconflict onttrokken als advocaat van heer G en de heer G naar een andere advocaat verwezen.

1.7 Op 17 april 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

te proberen een getuige te beïnvloeden door het schrijven en laten betekenen van een brief van 1 maart 2024 en daarin aan te geven dat op laster een maximale gevangenisstraf van twee jaar staat.

3. VERWEER

3.1 In een procedure tussen het bedrijf van klager en bedrijf N wilde de toenmalige advocaat van bedrijf N die zaak niet meer doen. Nadat verweerder zich in die procedure had gesteld als opvolgend advocaat, heeft klager daartegen bezwaar gemaakt vanwege een vermeend belangenconflict. Verweerder heeft daarop besloten de belangen van bedrijf N in die kwestie niet langer te behartigen, waarna mr. M bedrijf N verder heeft bijgestaan.

3.2 Omdat de heer G twijfels had of de door klager in de procedure overgelegde verklaring van mevrouw M daadwerkelijk van haar afkomstig was, heeft hij verweerder gevraagd om dat bij haar na te vragen. Als dat het geval was, kon mevrouw M mogelijk op schending van haar geheimhoudingsbeding worden aangesproken. Op 1 maart 2024 heeft verweerder daarover een brief aan mevrouw M gestuurd en dat stond hem ook vrij.

4. BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

4.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

4.3 Een advocaat dient in de contacten met getuigen grote prudentie aan de dag te leggen en zich in het bijzonder verre te houden van ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen (gedragsregel 22 lid 1). Dit integer handelen is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden (artikel 10a Advocatenwet).

4.4 Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerder als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënt vrij om de brief van 1 maart 2024 aan mevrouw M sturen zoals hij dat heeft gedaan. Verweerder heeft toegelicht dat zijn cliënt wilde weten of een door klager overgelegde verklaring afkomstig was van mevrouw M. Het antwoord op die vraag was voor de cliënt van belang vanwege het met mevrouw M eerder gesloten geheimhoudingsbeding met het bedrijf. Dat verweerder met die brief heeft geprobeerd om mevrouw M als mogelijke getuige in een procedure te beïnvloeden, is de voorzitter niet gebleken. Onduidelijk is of mevrouw M als getuige is opgeroepen. Bovendien was verweerder bij die procedure niet als advocaat van de wederpartij van klager betrokken. Voor zover mevrouw M zich door de inhoud van de brief van verweerder van 1 maart 2024 geïntimideerd heeft gevoeld, is het aan haar om daarover te klagen; niet aan klager.

4.5 Nu verweerder met zijn optreden als hiervoor omschreven de belangen van klager niet onnodig of onevenredig heeft geschaad, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake. De voorzitter zal de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 24 maart 2025