ECLI:NL:TADRARL:2025:78 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-060/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:78
Datum uitspraak: 24-03-2025
Datum publicatie: 25-03-2025
Zaaknummer(s): 25-060/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft de belangen behartigd van de buren van klager in een geschil over een aan die buren verleende omgevingsvergunning. Partijen hebben op enig moment een vaststellingsovereenkomst gesloten. Dat verweerder het geschil heeft laten escaleren en daarna een volgens klager zinloos kort geding is gestart, kan de voorzitter op grond van de stukken niet vaststellen. Verweerder mocht verder afgaan op de juistheid van het van zijn cliënten ontvangen feitenmateriaal. Klager kon zich tegen de in zijn ogen onjuiste standpunten van verweerder in de procedure verweren, zoals hij dat ook heeft gedaan. Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 24 maart 2025

in de zaak 25-060/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 29 januari 2025 met kenmerk K 24/56.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 De heren K en M zijn ieder voormalig eigenaar van twee percelen. Zij hebben een bouwbedrijf (hierna: het Bouwbedrijf) aangezocht om op die percelen twee woningen te bouwen. Aan het Bouwbedrijf is een omgevingsvergunning verleend.

1.2 Klager en zijn vrouw, eigenaren van het naastgelegen perceel, zijn een beroepsprocedure gestart tegen de verleende omgevingsvergunning.

1.3 Op 3 november 2023 hebben klager, de heren K en M en het Bouwbedrijf een overeenkomst tot beëindiging van hun geschil ondertekend (hierna ook: de vaststellingsovereenkomst). Zij hebben onder meer afgesproken dat klager een strook grond van de heren K en M zal verkrijgen en klager en zijn vrouw de procedure tegen de verleende omgevingsvergunning bij de Raad van State zullen intrekken.

1.4 Op 5 december 2023 heeft het Kadaster de strook grond ingemeten. Op 29 december 2023 heeft klager bij de notaris aangegeven dat hij niet wilde tekenen voor de overdracht van de grond, omdat hij niet wist hoe de grens precies loopt.

1.5 Verweerder heeft daarna met klager gecorrespondeerd onder meer over de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, over de overdracht van de strook grond aan klager en het laten plaatsvinden van een nieuwe inmeting door het Kadaster.

1.6 In zijn e-mail van 18 januari 2024 om 14:21 uur heeft verweerder aan klager gevraagd om schriftelijk op zijn berichten te reageren zodat er geen misverstand kan ontstaan over wat er is besproken. Om 14:40 uur heeft klager aan verweerder gemaild dat hij helaas die dag niet kon reageren. Daarop heeft verweerder om 14:47 uur aan klager bericht:

Ik betreur het dat u vandaag geen mogelijkheid ziet om mij kort per e-mail een motivatie te geven op uw besluit. Ik zal het er mee moeten doen. Ik zal cliënten nu gaan adviseren over eventuele vervolgstappen.

1.7 Op 23 januari 2024 heeft op verzoek van de cliënten van verweerder een nieuwe inmeting door het Kadaster plaatsgevonden. Klager was daarvoor uitgenodigd, maar had laten weten dat hij niet aanwezig kon zijn. Het rapport van de inmeting is op 30 januari 2024 door het Kadaster aan de cliënten van verweerder verstrekt.

1.8 In een e-mail van 31 januari 2024 heeft klager onder meer aan verweerder geschreven dat de op 23 januari 2024 uitgevoerde inmeting niet in overeenstemming was met de vaststellingsovereenkomst.

1.9 Op 15 februari 2024 heeft klager het volgende WhatsAppbericht aan het Bouwbedrijf gestuurd:

Ik kan geen toestemming geven voor de verwijdering, verandering of verplaatsing van of op de juridische grens vanwege de extreme escalatie. De bouwhekken zouden wel naast het hekwerk passen.

1.10 Op 18 maart 2024 heeft verweerder namens zijn cliënten aan klager een dagvaarding in kort geding laten betekenen. In de dagvaarding staat onder meer het volgende:

1.3 [De heren K en M], het Bouwbedrijf en [klager] hebben daarna in november 2023 een door [klager] opgestelde Vaststellingsovereenkomst gesloten waarin hij zich heeft verplicht om de beroepsprocedure op korte termijn in te trekken in ruil voor de levering van een strook grond (nader te definiëren: “Strook”). Vervolgens zijn de betrokken percelen door [de heren K en M] verkocht en heeft het Bouwbedrijf zich jegens de kopers verplicht tot de bouw van de woningen. Bij de kopers is in het verkoopproces vervolgens de indruk gewekt dat de vergunning onherroepelijk is, terwijl de intrekking va het beroep in de Vaststellingsovereenkomst weliswaar zeker is gesteld, maar formeel nog moest plaatsvinden.

1.4 Inmiddels heeft zich tussen [de heren K en M] en het Bouwbedrijf enerzijds en [klager] anderzijds een nieuw geschil ontvouwd over de uitvoering van de Vaststellingsovereenkomst. [Klager] weigert bij de notaris te verschijnen voor de levering van de Strook in verband met - deels terechte - bezwaren tegen de eerste kadastrale inmeting. [De heren K en M] en het Bouwbedrijf hebben vervolgens meegewerkt aan een tweede inmeting, maar [klager] weigert daaraan deel te nemen en verbiedt de landmeter om zijn perceel te betreden. Na de aanvraag van dit kort geding hebben het Bouwbedrijf en [de heren K en M] een derde inmeting voorgesteld aan [klager], maar ook daar is geen reactie op gekomen. [Klager] en zijn Vrouw verzetten zich inmiddels ook tegen de voorbereidende handelingen. Het Bouwbedrijf mag bij de huidige stand van zaken geen bouwhekken plaatsen en kan dus feitelijk niet met de bouw aanvangen.

1.5 De afwikkeling van de Vaststellingsovereenkomst ligt feitelijk stil. De bestuursrechtelijke procedure is nog steeds niet ingetrokken, waardoor de bouw van de woningen wordt vertraagd. Het Bouwbedrijf komt hierdoor in de knoop met haar planning en wil bovendien niet op risico bouwen nu [klager] zich uitdrukkelijk het recht voorbehoudt om de procedure inhoudelijk voort te zetten. De kopers zijn inmiddels erg onrustig. Zij willen dat er zo snel mogelijk gestart wordt met de bouw. Door [de heren K en M] en het Bouwbedrijf wordt gevreesd dat zij de levering van de percelen willen terugdraaien, of claims instellen, indien de vergunning niet snel onherroepelijk wordt.

1.6 Hoewel partijen van mening verschillen over de meetgegevens, ligt de precieze omvang van de Strook in dit kort geding niet ter beoordeling voor. [De heren K en M] en het Bouwbedrijf menen dat [klager] vooralsnog genoegen dient te nemen met de levering van een strook op basis van de meest actuele meetgegevens (tweede inmeting), waarna de beroepsprocedure moet worden ingetrokken. Indien [klager] meent dat hij daarna nog aanspraak maakt op de levering van méér of andere perceelgedeelten, ligt bij [klager] het initiatief om dat aan de orde te stellen zodra zijn gezondheid verbeterd. (…)

2.7 Op of omstreeks 21 september 2023 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de heer [K], het Bouwbedrijf, [klager] en zijn Vrouw. Daarin is besproken dat [klager] (en zijn Vrouw) de beroepsprocedure intrekken in ruil voor de juridische levering van een strook grond ter hoogte van het duivenhok (zie afbeelding hierboven).

2.8 [Klager] was uitdrukkelijk alleen bereid om een Vaststellingsovereenkomst te tekenen waarvan de inhoud door hemzelf was opgesteld en waarin de ligging van de Strook door hemzelf was ingetekend. Zodoende is op 2, respectievelijk 3 en 6 november 2023 een Vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen op basis van de eigen tekst van [klager] (productie 5, hierna: “Vaststellingsovereenkomst”).

2.9 Zowel voor [klager], als [de heren K en M] en het Bouwbedrijf was het van cruciaal belang dat de intrekking op korte termijn zou plaatsvinden, zodat de percelen voor de woningen verkocht konden worden. [Klager] liet in dit gesprek (op 21 september 2023) weten dat hij last heeft van zijn gezondheid. Het is tot op heden niet precies duidelijk welke gezondheidsproblemen dit precies zijn (en dat hoeft ook niet). Relevant is wel, dat partijen niettemin - ondanks deze gezondheidsproblemen - mede op verzoek van [klager] uitdrukkelijk hebben afgesproken dat de afspraken op korte termijn uitgevoerd moesten worden. (…)

2.10 De verplichting van [klager] om o.a. “na overdracht van de stroken grond” de beroepsprocedure in te trekken is verwoord in artikel 6. (…)

2.13 Op of omstreeks 15 en 20 november 2023 heeft het Bouwbedrijf aannemingsovereenkomsten gesloten met de betrokken kopers. Het Bouwbedrijf heeft zich daarin jegens de kopers verplicht om de bijbehorende vergunningen met “formele rechtskracht” (d.w.z. onherroepelijk) te verkrijgen. In de woningbouw afbouwgarantie wordt ervan uit gegaan dat de bouw pas start, zodra de vergunning onherroepelijk is. De woningen zijn als volgt ingetekend op de kadastrale percelen (…)

2.14 De levering van de Strook is na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in behandeling gegeven aan een notaris. De notaris heeft de landmeter van het Kadaster opdracht verstrekt om de Strook op basis van de Vaststellingsovereenkomst in te meten. (…)

2.23 Op 11 januari 2024 hebben (de advocaat van) [de heren K en M] en [klager] telefonisch en via de mail contact over sommatiebrief. In dit contact wordt door de advocaat van [de heren K en M] voorgesteld dat [klager] - in afwijking van de sommatie - pas op 22 januari 2024 bij de notaris hoeft te verschijnen om voor de levering van de Strook te tekenen. (…)

2.24 In opvolgende correspondentie laat [klager] weten dat de verslaglegging van het telefoongesprek en het bijbehorende afwikkelingsvoorstel volgens hem niet juist zijn. (productie 13:…). [Klager] heeft deze afwijkende termijn en het bijbehorende voorstel niet geaccepteerd. Evenmin is [klager] op 22 januari 2024 bij de notaris verschenen. De eerste sommatie - tegen 12 januari 2024 - staat in deze procedure dus voorop. (…)

2.28 Bij e-mail van 19 januari 2024 laat [klager] weten dat hij 23 januari 2024 niet bij de inmeting aanwezig kan zijn. Tevens geeft [klager] aan dat hij pas in maart 2024 beschikbaar is (productie 16: ….). Drie dagen later laat [klager] vervolgens weten dat hij persoonlijk een stap terug moet doen, zonder daarbij een zaakwaarnemer aan te wijzen. (…)

1.11 Op 27 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling in kort geding plaatsgevonden.

1.12 Bij vonnis van 9 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de cliënten van verweerder in het gelijk gesteld. Klager en zijn vrouw zijn onder meer veroordeeld om hoofdelijk medewerking te verlenen aan een notariële levering dan wel aanvaarding van de strook grond. Ook zijn zij veroordeeld om te gedogen dat het Bouwbedrijf bouwhekken plaatst op de nieuwe erfgrens en veroordeeld tot intrekking van hun procedure bij de Raad van State. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

1.13 Op 7 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klager in zijn belangen te schaden door te escaleren en het geschil groter te maken dan nodig door problemen te verzinnen.

Toelichting: Door het geschil zoveel groter te maken, kon verweerder extra uren aan zijn cliënten declareren. Dat blijkt uit de e-mails die klager van verweerder heeft ontvangen, waaronder de e-mail van 18 januari 2024 waarin verweerder dreigde om zijn cliënten te adviseren om vervolgstappen tegen klager te ondernemen. Verweerder wist toen dat klager diezelfde dag niet kon reageren. Het bouwhek is uiteindelijk op de door klager voorgestelde plek geplaatst. Niet alleen was het kort geding dus niet nodig geweest, maar verweerder heeft ook problemen verzonnen om klager schade te berokkenen;

c) in strijd met gedragsregel 8 in de dagvaarding bewust onwaarheden te verkondigen met de bedoeling om de rechter te misleiden.

Toelichting: Volgens klager heeft verweerder in de dagvaarding in de randnummers 1.3 tot en met 1.6, 2.7 tot en met 2.10, 2.13, 2.14, 2.23, 2.24 en in 2.28 onjuiste en ongepaste informatie vermeld. Ook heeft verweerder gemanipuleerd en gelogen om de rechter te misleiden. Verweerder heeft bewust een e-mail van 18 januari 2024 bewerkt en weggelaten bij de stukken die hij aan de rechtbank heeft overgelegd.

3. VERWEER

Klachtonderdeel a)

3.1 Verweerder stelt dat hij de partijdige belangen van zijn cliënten heeft behartigd en niet de belangen van klager of diens vrouw. Zijn cliënten hebben hem ervan verzekerd dat zij zijn optreden niet als escalerend, manipulatief of onbetrouwbaar hebben ervaren.

Klachtonderdeel b)

3.2 De stellingen in de dagvaarding zijn gebaseerd op het door zijn cliënten verschafte feitenmateriaal. Dat klager anders tegen de feiten of de zaak aankijkt, maakt volgens verweerder nog niet dat hij klachtwaardig heeft gehandeld. Tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter heeft klager gesteld dat verweerder opzettelijk zou hebben gemanipuleerd en gelogen. De voorzieningenrechter was aldus op de hoogte van dat (door verweerder betwiste) standpunt van klager toen het vonnis in het nadeel van klager werd gewezen.

4. BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

4.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

4.3 De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.4 De juistheid van het verwijt van klager dat verweerder het onderliggende geschil onnodig heeft laten escaleren en ook met oog op eigen financieel gewin problemen heeft verzonnen, kan de voorzitter tegenover de betwisting daarvan door verweerder niet vaststellen. Voor zover verweerder zijn cliënten al onjuist heeft geadviseerd en teveel aan hen zou hebben gedeclareerd, kan alleen de eigen cliënt zich daarover beklagen. Bij het optreden voor de eigen cliënt mag een advocaat niet de belangen van de wederpartij nodeloos of onevenredig schaden. Dat daarvan sprake is geweest door de handelwijze van verweerder, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Het stond verweerder vrij om als partijdig advocaat zijn cliënten te adviseren om rechtsmaatregelen tegen klager te nemen. De keuze om vervolgens een kort geding tegen klager te beginnen, lag bij de cliënten van verweerder. Vast staat dat de cliënten van verweerder in dat kort geding in het gelijk zijn gesteld. Dat klager die procedure onnodig heeft gevonden, maakt nog niet dat verweerder voor zijn optreden daarin tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de vordering ook niet afgewezen wegens een gebrek aan belang. Concrete feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld, zijn de voorzitter niet gebleken. Dit betekent dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.5 Klager verwijt verweerder in de kortgedingprocedure stellingen en feiten naar voren te hebben gebracht waarvan hij wist, of had moeten weten, dat deze onjuist waren. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder zonder nader onderzoek afgaan op deze van zijn cliënten ontvangen feitelijke informatie zoals hij dat in de dagvaarding heeft verwerkt en tijdens de zitting heeft gemeld. Klager heeft tegen die vermeende onjuistheden feiten verweer kunnen voeren en heeft, zo heeft verweerder onweersproken gesteld, ook zijn standpunt over het vermeende manipuleren en liegen door verweerder tijdens de zitting onder de aandacht van de rechter gebracht. Het behoort verder niet tot de taak van de tuchtrechter om over de juistheid van feiten en standpunten in een geschil een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de behandelend rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Voor zover klager zich met de inhoud van het vonnis in kort geding niet kon verenigen, had het op zijn weg gelegen om daartegen in hoger beroep te gaan. Daarvoor heeft klager echter niet gekozen.

4.6 Nu verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft, zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 24 maart 2025