ECLI:NL:TADRARL:2025:7 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-781/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:7
Datum uitspraak: 13-01-2025
Datum publicatie: 15-01-2025
Zaaknummer(s): 24-781/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een aantal sociale verzekeringszaken. Dat verweerster daarin op een aantal punten is tekortgeschoten, is door klaagster onvoldoende concreet onderbouwd. Deels niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 13 januari 2025
in de zaak 24-781/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 29 oktober 2024 met kenmerk 2280648.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerster heeft klaagster in de periode vanaf 2018 tot 20 juni 2023 bijgestaan in een aantal sociale verzekeringszaken.

1.2 Bij het UWV heeft verweerster voor klaagster een herzieningsverzoek van de WIA uitkering ingediend. In deze WIA-zaak heeft verweerster het bezwaar, beroep en hoger beroep behandeld. Daarnaast heeft verweerster tegen het besluit en optreden van de gemeente R over de WMO-aanvraag van klaagster het beroep en hoger beroep gedaan. Ook heeft verweerster bemiddeld bij een nieuwe WMO-aanvraag van klaagster. In een van de procedures heeft op 24 juni 2019 een zitting plaatsgevonden. Klaagster was daarbij aanwezig met een medisch specialist. Verweerster was daarbij niet aanwezig.

1.3 In een e-mail van 17 januari 2023 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat de Centrale Raad van Beroep haar hoger beroep in de WIA-zaak ongegrond heeft verklaard. De uitspraak, waaruit volgt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden voor herziening van de IVA-uitkering, is door verweerster bijgevoegd. Voor doorprocederen bij het Europese Hof van Justitie verwijst verweerster klaagster naar een andere daarin gespecialiseerde advocaat. Verweerster heeft verder nog geschreven:
(…) Mij rest niets anders dan dit dossier af te sluiten. Mocht u nog vragen hebben, dan hoor ik dat graag van u. Mocht u vervolg willen geven aan de zaak, dan ben ik uiteraard bereid om het dossier over te dragen aan uw advocaat.
Op dit moment heb ik nog slechts uw hoger beroep WMO in behandeling en buiten opdracht de kwestie omtrent uw daglonen.
Aan klaagster is, na herziening van een eerder genomen besluit, op een later moment alsnog met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toegekend.

1.4 Naar aanleiding van verschillende e-mails van klaagster heeft verweerster haar op 18 januari 2023 laten weten dat zij de pittige uitspraken van klaagster betreurt en dat klaagster de uitspraak inmiddels heeft ontvangen. Ook heeft verweerster geschreven:
De berekening die is gedaan is een algemene berekening. Ik ben namelijk niet volledig geïnformeerd. U kunt uitgaan van de maximale daglonen in de berekening, dat staat los van de percentage WGA/WIA. Er geldt een maximale WIA-uitkering. U hoeft simpelweg alleen te controleren of de vastgestelde daglonen door het UWV hoger of lager zijn dan de maximale WIA-dagloon.
De berekening valt buiten de opdracht en is hierdoor kosteloos voor u gedaan. De bereidheid om een stap extra te lopen begin langzamerhand te verdwijnen.

1.5 In een e-mail van 20 juni 2023 heeft verweerster aan klaagster gemeld dat het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep helaas is afgewezen en de uitspraak meegestuurd. Ook heeft verweerster daarin aan klaagster laten weten dat haar WMO zaak door die uitspraak definitief is geëindigd zodat verweerster tot sluiting van de WMO-zaak overgaat. Na de terugkoppeling van de gemeente over de toekomstige PGB aanvraag van klaagster zal verweerster klaagster nog informeren. Verder heeft verweerster geschreven:
(…) Ik kom terug op uw WIA-dagloon. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt uitgegaan van een ziektemelding van 4 juni 2010. Uw dagloon moet hierop zijn gebaseerd. Ik heb nog even een check gedaan. De berekening die ik destijds heb gedaan klopt naar mijn mening. Ik voeg het nogmaals toe. Mijns inziens kunt u dit als leidraad gebruiken bij de berekening van de UWV-uitkeringen die zijn gedaan vanaf 2010. Als er lagere uitkeringen zijn gedaan, dan kunt u het verschil terugvorderen bij het UWV.
Ik mag u gelet op het ontbreken van een inschrijving bij de Raad voor Rechtsbijstand u niet langer bijstaan in sociale zekerheidszaken. U kunt zich het beste wenden tot een advocaat die nog wel is ingeschreven als sociale zekerheid advocaat. Ik kan u de heer [D] aanraden (…).

1.6 Met een brief van 15 november 2023, door de deken ontvangen op 17 november 2023, heeft klaagster een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) op de hoorzitting van 24 juni 2019 niet te verschijnen terwijl één van de behandelend specialisten daar wel bij aanwezig was, wat ten nadele van klaagster was;
b) onjuiste informatie aan klaagster te geven;
c) ondanks toezegging geen berekeningen ten behoeve van het UWV op te (laten) stellen.
Toelichting:
Volgens klaagster heeft verweerster sinds 2021 laten weten dat zij berekeningen ten behoeve van het UWV zal laten maken, maar heeft dat niet gedaan. Pas eind juni 2023 heeft verweerster aan klaagster gemeld dat zijzelf voor die berekeningen moest zorgen;
d) de stukken van klaagster niet te gebruiken.
Toelichting:
Klaagster heeft aan verweerster haar volledige medische dossier gegeven. Daaruit volgde dat klaagster vanaf 1998 chronisch ziek is. Verweerster heeft dat medische dossier bewust achtergehouden. Verweerster ging steeds uit van de foutieve datum van 4 juni 2010;
e) klaagster geen inzage in haar dossier te geven;
f) zich aan het einde van de rit na vijf jaar te onttrekken als advocaat van klaagster en daardoor de belangen van klaagster te schaden.

3 VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf
4.1 In artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is bepaald dat de klacht bij de deken moet zijn ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de klagende partij heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat in dit artikel om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager (HvD 28 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:160). In het tweede lid van genoemd artikel is een uitzondering op die regel opgenomen. In uitzonderlijke gevallen kan een klacht alsnog na drie jaar bij de deken worden ingediend.

4.2 De tuchtrechter toetst standaard of een klagende partij de hele klacht of onderdelen daarvan tijdig heeft ingediend. Is dat niet het geval, dan komt de tuchtrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling toe.

4.3 Als de klacht tijdig is ingediend dan beoordeelt de tuchtrechter de klachten over de kwaliteit van de dienstverlening, maar ook over andere kwesties die gaan over het optreden van de advocaat, aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen daarbij wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm.

4.4 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)

4.5 Op 17 november 2023 is de klacht van klaagster over verweerster bij de deken ontvangen. De tuchtrechter kijkt in principe niet verder terug dan drie jaar daarvoor. Dat betekent voor klaagster dat er alleen gekeken wordt naar haar klachten over het optreden van verweerster die gaan over de periode tussen 17 november 2020 en 17 november 2023.

4.6 Het verwijt van klaagster in klachtonderdeel a) gaat over het niet verschijnen op een zitting op 24 juni 2019. Dit verwijt is naar het oordeel van de voorzitter te laat door klaagster ingediend. Dat klaagster daarvoor een goede reden heeft gehad, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Daarom zal klaagster niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel a). Aan een inhoudelijke beoordeling daarvan komt de voorzitter dan ook niet meer toe.
Klachtonderdelen b), d) en e)

4.7 Klaagster verwijt verweerster in deze klachtonderdelen dat zij onjuiste informatie heeft gegeven, van klaagster ontvangen stukken niet heeft gebruikt en klaagster geen inzage in haar dossier heeft gegeven.

4.8 Verweerster heeft hiertegen uitgebreid verweer gevoerd. Volgens verweerster is voor haar niet duidelijk geworden welke verkeerde informatie zij aan klaagster zou hebben gegeven. Daarnaast stelt verweerster dat zij de van klaagster ontvangen relevante stukken in de verschillende procedures heeft gebruikt. In haar stukken heeft zij namens klaagster aangevoerd dat klaagsters medische klachten door de arts-specialist vanaf 2009 zijn gediagnosticeerd. Hoe klaagster bij de datum van 4 juni 2010 komt, is voor verweerster niet duidelijk. Verweerster stelt ook dat zij klaagster tussentijds op de hoogte heeft gehouden van alle gevoerde correspondentie. Vanaf de start van de procedures heeft klaagster kenbaar gemaakt dat zij over een volledig dossier beschikte waarmee zij al haar bezwaren kon onderbouwen. Ondanks herhaalde verzoeken van verweerster heeft klaagster haar nooit het volledige dossier van het UWV verstrekt.

4.9 De voorzitter heeft de door klaagster overgelegde documenten, die over vele jaren gaan, bestudeerd maar constateert dat daaruit nog geen onderbouwing van de klachten onder b), d) en e) volgt. De deken heeft klaagster een aantal keren om meer toelichting op de stukken gevraagd, maar heeft die toelichting toen ook niet van klaagster gekregen. Gevolg is dat het voor de voorzitter onmogelijk is om over de klachten b), d) en e) inhoudelijk te oordelen omdat deze, zeker in het licht van het verweer van verweerster, niet voldoende concreet door klaagster zijn onderbouwd. Dit betekent dat de voorzitter die verwijten kennelijk ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel c)
4.10 Uit de tussen klaagster en verweerster gevoerde e-mailcorrespondentie, deels onder de feiten opgenomen, is de voorzitter gebleken dat verweerster op basis van het haar bekende dossier wel berekeningen van de daglonen heeft gemaakt voor klaagster en haar heeft geadviseerd om een rekenbureau in te schakelen. Feitelijk is het verwijt van klaagster op dit punt dan ook onjuist. Daar komt nog bij dat verweerster dit buiten de opdracht kosteloos voor klaagster heeft gedaan om haar te helpen. De voorzitter ziet dan ook niet in welk handelen van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht moet worden. Dat betekent dat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

Klachtonderdeel f)
4.11 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster zich op zorgvuldige wijze onttrokken als advocaat van klaagster. In haar e-mail van 20 juni 2023 aan klaagster heeft zij uitgelegd dat en waarom haar opdracht is geëindigd en dat zij voor klaagster geen sociale zekerheidszaken meer kon doen op basis van gefinancierde rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand. Dat klaagster hierdoor in de problemen is gekomen, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Tuchtrechtelijk kan hiervan aan verweerster dan ook geen verwijt worden gemaakt. Daarom wordt ook klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond verklaard door de voorzitter.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet ontvankelijk;
de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op : 13 januari 2025