ECLI:NL:TADRARL:2025:66 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-770/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:66
Datum uitspraak: 10-03-2025
Datum publicatie: 11-03-2025
Zaaknummer(s): 24-770/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft medewerkers van klaagster rechtstreeks benaderd in lopende huurgeschillen, terwijl verweerder wist dat klaagster daarin werd bijgestaan door haar gemachtigde. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook is het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder niet heeft gereageerd op herhaaldelijke verzoeken van de gemachtigde van klaagster en het gerechtshof om de ontvankelijkheid van het hoger beroep toe te lichten maar vervolgens wel in cassatie is gegaan van het arrest van het gerechtshof waarbij het hoger beroep niet ontvankelijk is verklaard. De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 10 maart 2025

in de zaak 24-770/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde:

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 15 december 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 25 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/170 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 januari 2025. Daarbij waren namens klaagster de gemachtigde van klaagster en de manager [W] aanwezig. Verweerder was ondanks behoorlijke oproeping niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster is een woningstichting. In de periode van 2022 tot en met 2024 heeft verweerder diverse cliënten bijgestaan in huurrechtprocedures tegen klaagster. Het gaat om de zaken van de heer S., mevrouw S., mevrouw Van N., de heer Van der P. en de heer B.

Zaak de heer S.

2.2 In 2023 heeft verweerder de heer S. bijgestaan in een procedure tegen klaagster. Klaagster werd hierin bijgestaan door mr. G., een kantoorgenoot van de gemachtigde van klaagster.

2.3 De heer S. woonde samen met mevrouw B. in een woning die mevrouw B. huurde van klaagster. Na het overlijden van mevrouw B. en het eindigen van de huurovereenkomst tussen mevrouw B. en klaagster is de heer S. de woning blijven gebruiken. Klaagster heeft in de procedure tegen de heer S. gevorderd dat de heer S. zal worden veroordeeld tot ontruiming van de woning. De kantonrechter te Gelderland heeft in een vonnis van 13 oktober 2023 het volgende overwogen:

[De heer S.] heeft gesteld dat hij met [mevrouw B.] een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad. [Klaagster] heeft dit betwist.

(…)

Uit het bepaalde in het tweede lid van artikel 7:268 BW volgt dat [de heer S.], zo sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, de huur voortzet gedurende zes maanden na de dag van het overlijden van [mevrouw B.], dus tot 15 oktober 2023. Na die tijd zet [de heer S.] de huur voort als de rechter dit heeft bepaald op een binnen die termijn ingestelde vordering en wel tot op die vordering onherroepelijk is beslist. Niet gesteld of gebleken is dat [de heer S.] een dergelijke vordering heeft ingesteld. De kantonrechter is heden nog nagegaan bij de griffie of dit toch het geval is geweest, maar er staat geen zaak van [de heer S.] tegen de stichting ingeschreven. Dit betekent dat het, nu van sauveringsgronden evenmin is gebleken, zeer aannemelijk is dat de eventuele huurovereenkomst overmorgen, 15 oktober 2023, eindigt.’

2.4 Op 16 oktober 2023 heeft verweerder klaagster gedagvaard op grond van artikel 7:268 Burgerlijk Wetboek (BW).

2.5 Op 20 oktober 2023 heeft mr. G. verweerder gewezen op de termijn van zes maanden voor het instellen van een vordering op grond van artikel 7:268 BW en de volgens haar te verwachten niet-ontvankelijkheid van de heer S.

2.6 Op 10 november 2023 heeft verweerder namens de heer S. hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 13 oktober 2023.

Dezelfde dag heeft mr. G. verweerder gemaild dat de ontruiming van de woning is gepland op 16 november 2023.

2.7 Op 15 november 2023 heeft verweerder een kort geding dagvaarding uitgebracht.

2.8 Op 17 november 2023 heeft de rechter mr. G. en verweerder gemaild dat hij de vordering van de heer S. heeft afgewezen, omdat de vordering tot voortzetting van de huurrelatie niet binnen de termijn van zes maanden is aangebracht.

Zaak mevrouw S.

2.9 In 2022-2023 heeft verweerder mevrouw S. bijgestaan in haar huurgeschil met klaagster. De gemachtigde van klaagster trad hierin op als advocaat van klaagster.

2.10 Op 10 november 2022 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster gemaild en op 14 november 2022 heeft de gemachtigde van klaagster daarop gereageerd.

2.11 Op 1 november 2023 heeft verweerder mevrouw Y., consulent bij klaagster, gemaild:

‘(…) Wij spraken verschillende malen over deze kwestie. U heeft zelfs aangegeven dat cliënte om deze reden (desgevraagd) per direct kon vertrekken met behoud van punten (vanwege de urgentie). U heeft van mij ook diverse mails ontvangen over het feit dat cliënte aanspraak wil maken op urgentie.

Ik verzoek u mij uiterlijk vrijdag 12.00 uur te bevestigen dat u bekend met het urgentieverzoek van cliënte, bij gebreke waarvan ik u in rechte zal betrekken, waarbij ik u onder ede zal laten horen. Ik overweeg ook aangifte te doen van laster. De door u aan cliënte over mij verstrekte informatie is immers aantoonbaar onjuist. (…)’

2.12 Op 2 november 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gewezen op gedragsregel 25.

Zaak mevrouw Van N.

2.13 In 2022-2023 is mevrouw Van N. in haar huurgeschil met klaagster bijgestaan door verweerder dan wel mr. B., een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder. Klaagster is hierin bijgestaan door haar gemachtigde.

2.14 Op 25 mei 2022 heeft verweerder contact gelegd met de gemachtigde van klaagster. Op 1 maart 2023 en 5 mei 2023 heeft mr. B. zich tot de gemachtigde van klaagster gewend.

2.15 Op 6 november 2023 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen mevrouw D., consulent bij klaagster, en verweerder. Op 9 november 2023 heeft mevrouw D. de gemachtigde van klaagster gemaild over het telefoongesprek met verweerder:

‘(…) Daarna ontving ik een terugbelverzoek van [verweerder]. Ik heb meneer teruggebeld. Het gesprek begon nogal verwonderlijk. Ik moest hem terugbellen maar na mijn gesprek wachtte hij net zo lang tot ik het gesprek ging aftrappen. Ik gaf aan; u belt mij dus ik hoor graag van u wat uw verhaal is. Hij begon over de afspraak die ik met [mevrouw Van N.] zou willen. Waar dat over zou gaan, ik heb het best als een vervelend gesprek ervaren. Het voelde voor mij alsof ik voor haar advocaat verantwoording zou moeten geven waarom ik mevrouw zou uitnodigen.

Aangegeven dat er een escalatie is geweest en dat het dan een heel normaal proces is dat ik onze huurder uitnodig voor gesprek en dat ik haar advocaat geen verantwoording schuldig ben en vooraf moet uitleggen wat ik ga zeggen. Vervolgens ging [verweerder] over op dat we hoor en wederhoor moeten toepassen en noemde een aantal dossiers bij naam die bij ons lopen waar dit ook zo is gedaan. Meneer aangegeven dat ik die specifieke dossiers niet ken en daar

ook niets mee te maken heb. Dat ik met dit dossier bezig ben en ik enkel mevrouw wil uitnodigen voor gesprek. Ik heb in het hele gesprek ook niet benoemd dat mevrouw de veroorzaker is of als schuldige wordt gezien. Daarnaast ging meneer ook best tekeer dat [mevrouw Van N.] ook vooral slachtoffer is. Diverse keren benoemd dat de tegenpartij zich in deze ook zo voelt. Uiteindelijk is het gesprek beëindigd. (…) Al met al best een vervelend en intimiderend gesprek. Niet fijn.’

2.16 Op 9 november 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder opnieuw gewezen op gedragsregel 25.

2.17 Op 10 november 2023 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster gemaild dat het niet zijn bedoeling is om gedragsregels te overtreden en zonder toestemming zijn cliënten te benaderen. Verweerder biedt in zijn e-mail zijn excuses aan als dat toch zou zijn gebeurd.

Zaak de heer Van der P.

2.18 Op 16 november 2022 heeft de kantonrechter de heer Van der P. veroordeeld tot het gedogen van de uitvoering van werkzaamheden in zijn huurwoning door klaagster. Tegen dit vonnis is namens de heer Van der P. op 14 december 2022 hoger beroep ingesteld. Daarin is hij eerst bijgestaan door mr. B. en later door verweerder.

2.19 In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2023 een arrest gewezen. Hierin is onder meer overwogen:

‘2.1 In de dagvaarding in hoger beroep van 14 december 2022 concludeert [de heer Van der P.] tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 16 november 2022, waarin [de heer Van der P.] onder meer is veroordeeld tot het gedogen van de uitvoering van werkzaamheden door zijn verhuurder, [klaagster], in zijn huurwoning. [De heer Van der P.] vordert dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de vorderingen van [klaagster] alsnog worden afgewezen, waarbij [klaagster] is gedagvaard te verschijnen op de rolzitting van 28 maart 2023.

2.2 Blijkens het intrekkingsbericht van 28 maart 2023 is de dagvaarding van 14 december 2022 ingetrokken.

2.3 Op 11 april 2023 heeft [de heer Van der P.] een exploot aan [klaagster] doen uitbrengen, waarin [klaagster] opnieuw wordt gedagvaard, nu tegen de roldatum van 26 september 2023. In het exploot staat vermeld dat de dagvaarding van 14 december 2022 niet is aangebracht bij het hof en dat [de heer Van der P.] de omissie(s) en het verzuim wenst te herstellen.

2.4 Bij brief van 25 september 2023 concludeert [klaagster] dat de dagvaarding, vanwege de eerdere intrekking ervan, buiten de hoger beroepstermijn is aangebracht. [De heer Van der P.] moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard, met veroordeling van [de heer Van der P.] in de proceskosten.

2.5 Het hof heeft [de heer Van der P.] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Op de daartoe aangewezen roldatum van 10 oktober 2023 heeft [de heer Van der P.] zich niet uitgelaten over de ontvankelijkheid. Het hof heeft vervolgens arrest bepaald op het griffiedossier.”

2.20 Het gerechtshof heeft de heer Van der P. niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten.

Zaak de heer B.

2.21 In 2023-2024 is de heer B. in zijn huurgeschil met klaagster bijgestaan door verweerder. Klaagster is hierin bijgestaan door haar gemachtigde.

2.22 Op 21 november 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gemaild over een voorstel van klaagster aan de heer B.

2.23 Op 5 januari 2024 hebben klaagster en de heer B. een bijlage bij een huurovereenkomst voor een nieuwe woning ondertekend. Hierbij zijn verweerder en de gemachtigde van klaagster niet betrokken geweest.

2.24 Op 19 januari 2024 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster gemaild:

‘4 maart a.s. 09.30 uur staat bij de kantonrechter te Apeldoorn een mondelinge behandeling gepland. Van cliënt begreep ik dat partijen inmiddels overeenstemming hebben bereikt over alternatieve woonruimte voor cliënt. Dat zou betekenen dat de procedure kan worden doorgehaald. Mag ik zo spoedig mogelijk van u vernemen opdat ik de kantonrechter kan berichten en er geen kostbare zittingsruimte verloren gaat?’

2.25 Op 22 januari 2024 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder bericht dat overeenstemming is bereikt en dat is afgesproken dat de proceskosten van de lopende procedure gedeeltelijk door de heer B. worden betaald. Na nakoming van de gemaakte afspraken kan de zaak volgens de gemachtigde van klaagster worden ingetrokken.

Dezelfde dag heeft verweerder daarop gereageerd dat hem hiervan niets bekend was tot zijn telefonisch contact met zijn cliënt over de geplande mondelinge behandeling. Verweerder vraagt de gemachtigde van klaagster waarom hij hierin niet is gekend.

Daarop heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gemaild dat de afspraken met de heer B. rechtstreeks zijn gemaakt tussen een medewerkster van klaagster en de heer B. en dat hij nimmer contact heeft gehad met de heer B.

2.26 Op 14 februari 2024 hebben klaagster en de heer B. een nieuwe huurovereenkomst getekend.

2.27 Op 29 februari 2024 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gemaild dat de voormalige woning van de heer B. is opgeleverd en dat de lopende procedure kan worden doorgehaald waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Dezelfde dag heeft de gemachtigde van klaagster de rechtbank bericht dat de zaak kan worden doorgehaald.

2.28 Op 1 maart 2024 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster gemaild dat hij de door zijn cliënt getekende huurovereenkomst vernietigd. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat zijn cliënt, zonder zijn betrokkenheid, heeft ingestemd met een duurdere, kleinere woning onder ongunstigere voorwaarden en dat deze gang van zaken niet rechtvaardig is. Verder heeft verweerder in zijn e-mail opgemerkt dat hij voornemens is om de kantonrechter te berichten dat hij niet instemt met doorhaling van de zaak en dat de mondelinge behandeling dient door te gaan, tenzij klaagster bereid is om via hem nieuwe afspraken met de heer B. te maken.

2.29 Dezelfde dag heeft de gemachtigde van klaagster verweerder voorgesteld de mondelinge behandeling aan te laten houden voor overleg tussen partijen. Daarop heeft verweerder gereageerd dat hij de gemachtigde van klaagster op de mondelinge behandeling ziet.

2.30 Op 13 maart 2024 heeft de rechtbank vonnis gewezen en daarin overwogen:

‘3.5 De stichting heeft eerder aangegeven de zaak te willen intrekken. [De heer B.] heeft hier niet mee ingestemd. Uit het bovenstaande volgt dat zijn verweer met betrekking tot de overeengekomen regeling niet slaagt. Hij heeft hiermee te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zodat hij zal worden veroordeeld de kosten van de mondelinge behandeling en de nakosten aan de stichting te betalen.’

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a) verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 6 door namens zijn cliënten volstrekt kansloze procedures tegen klaagster te starten.

- In de zaak van de heer Van der P. heeft verweerder een volstrekt kansloos hoger beroep ingesteld, omdat het hoger beroep te laat is ingediend en hoe dan ook zou leiden tot niet-ontvankelijkheid, waarna de cliënt van verweerder niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft niet gereageerd op berichten van de gemachtigde van klaagster en het gerechtshof om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Klaagster heeft hierdoor onnodige kosten moeten maken.

- In de zaak van de heer S. is verweerder namens zijn cliënt een volstrekt niet-ontvankelijke bodemzaak en een kansloos executie kort geding gestart en heeft hij een kansloos hoger beroep ingesteld. Hierdoor heeft klaagster onnodige kosten moeten maken.

- In de zaak van de heer B. heeft een volstrekt onnodige zitting plaatsgevonden waardoor klaagster op kosten is gejaagd.

b) verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 25 door consulenten van klaagster op 1 en 6 november 2023 direct te benaderen, terwijl verweerder wist dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat;

c) verweerder heeft consulenten van klaagster op 1 november 2023 en op 6 november 2023 geïntimideerd.

3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klachtonderdelen ingaan.

4. VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij heeft gehandeld in het belang van zijn cliënten. In de zaak van de heer Van der P. heeft het gerechtshof volgens verweerder een fout gemaakt en is inmiddels cassatie ingesteld. Volgens verweerder is het klaagster en haar gemachtigde slechts te doen om het stoppen van de procedures van de heer Van der P., maar staat het zijn cliënt vrij om te kiezen hoe hij wenst te procederen. In de zaak van de heer S. wijst verweerder erop dat hij heeft geprobeerd om een ontruiming te voorkomen. Dat is niet gelukt, maar volgens verweerder heeft zijn cliënt daardoor wel extra tijd gekregen om zijn woning zelf te ontruimen. In de zaak van de heer B. wijst verweerder erop dat de met klaagster gemaakte afspraak was vernietigd vanwege een wilsgebrek en dat de heer B. belang had bij het laten doorgaan van de zitting om alsnog te komen tot een voor hem redelijke oplossing.

Verder voert verweerder aan dat het nooit eerder een probleem was dat hij rechtstreeks contact opnam met medewerkers van klaagster. Volgens verweerder heeft de gemachtigde van klaagster in het verleden uitdrukkelijk aangegeven dat het niet de bedoeling is dat hij zich voor iedere nieuwe kwestie eerst tot hem wendde.

Tot slot voert verweerder aan dat de handelwijze van mevrouw Y. kwalificeert als smaad en/of laster. Volgens verweerder heeft hij mevrouw Y. op persoonlijke titel gesommeerd en niet in zijn hoedanigheid van advocaat. Verweerder betwist dat hij mevrouw Y. heeft bedreigd en dat hij mevrouw D. in de zaak van mevrouw Van N. op een vervelende en intimiderende wijze heeft benaderd.

4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2 Uit gedragsregel 6 lid 1 volgt dat de advocaat een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft en in het oog houdt dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.

Uit gedragsregel 25 lid 1 volgt dat de advocaat zich met een partij over een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Volgens lid 2 mag een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij worden gedaan, op de voorwaarde dat die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij wordt gestuurd.

5.3 De klacht gaat over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartijen van klaagster. De advocaat van de wederpartij heeft een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënten goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënten strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a) is (grotendeels) ongegrond

5.4 Hoewel de acties van verweerder niet allemaal even goed navolgbaar zijn, is de raad van oordeel dat verweerder als advocaat van de wederpartijen van klaagster de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet heeft overschreden, behoudens ten aanzien van hetgeen hierna nog wordt geoordeeld.

Zaak de heer Van der P.

5.5 Het verwijt dat verweerder in de zaak van de heer Van der Poel een volstrekt kansloos hoger beroep heeft ingesteld, kan de raad niet beoordelen omdat in deze zaak nog een cassatieberoep loopt. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook ongegrond.

Wel is het klachtwaardig dat verweerder niet heeft gereageerd op berichten van de gemachtigde van klaagster en het gerechtshof om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Ter zitting is door de gemachtigde van klaagster gesteld dat hij en het gerechtshof verweerder tot vijf keer toe hebben gevraagd om de ontvankelijkheid van het hoger beroep toe te lichten en dat verweerder op deze verzoeken niet heeft gereageerd maar vervolgens wel in cassatie is gegaan van het arrest van het gerechtshof waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft op deze gang van zaken bij het gerechtshof niet gereageerd, omdat hij ondanks behoorlijke oproeping niet op de zitting aanwezig was. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook gegrond.

Zaak de heer S.

5.6 Ten aanzien van de zaak van de heer S. is de raad niet gebleken dat verweerder namens zijn cliënt volstrekt kansloze procedures is gestart. Het stond verweerder vrij om namens en in het belang van zijn cliënt een bodemprocedure, een hoger beroep en een executie kort geding tegen klaagster te starten. Het is inherent aan de positie van klaagster als verhuurder van sociale huurwoningen dat zij in geval van huurrechtelijke kwesties door huurders of gebruikers van deze woningen in procedures wordt betrokken met de bijbehorende proceskosten. Als er iets is aan te merken op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder dan is het in eerste instantie aan de cliënt van verweerder om daarover te klagen en niet aan klaagster als wederpartij. In zoverre is klachtonderdeel a) ongegrond.

Zaak de heer B.

5.7 Tot slot is het de raad in de zaak van de heer B. niet gebleken dat verweerder namens zijn cliënt een volstrekt onnodige zitting heeft laten doorgaan. Uit de daarover tussen verweerder en de gemachtigde van klaagster gewisselde e-mails in januari en maart 2024 blijkt dat verweerder de door klaagster met zijn cliënt gemaakte afspraken heeft vernietigd. Het stond verweerder dan ook vrij om niet akkoord te gaan met doorhaling van de zaak. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b) is gegrond

5.8 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door mevrouw Y. op 1 november 2023 en mevrouw D. op 6 november 2023 rechtstreeks te benaderen. Op 1 november 2023 wist verweerder al dat klaagster in de zaak van mevrouw S. werd bijgestaan door haar gemachtigde. In november 2022 hadden verweerder en de gemachtigde van klaagster immers al contact met elkaar over deze kwestie. Ook in de zaak van mevrouw Van N. wist verweerder op 6 november 2023 dat de gemachtigde van klaagster daar namens klaagster bij betrokken was, omdat verweerder in mei 2022 al contact met de gemachtigde van klaagster had gelegd. Van toestemming van de gemachtigde van klaagster om (de medewerkers van) klaagster rechtstreeks te benaderen was geen sprake en een uitzonderingssituatie als bedoeld in gedragsregel 25 lid 2 was niet aan de orde. Verweerder had dus in beide zaken met de gemachtigde van klaagster moeten communiceren in plaats van met de consulenten van klaagster. Dat heeft verweerder op 1 en 6 november 2023 niet gedaan en daarom is klachtonderdeel b) gegrond.

Klachtonderdeel c) is niet-ontvankelijk

5.9 Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van klachtonderdeel c) van de klacht moet de raad eerst, ambtshalve, beoordelen of klaagster een voldoende rechtstreeks eigen belang heeft bij het verwijt dat verweerder twee van haar medewerkers heeft geïntimideerd. De raad is van oordeel dat dit niet het geval is.

5.10 Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt alleen toe aan degene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn/haar belang is of kan worden getroffen.

5.11 De raad stelt vast dat klaagster klaagt over de wijze waarop verweerder mevrouw Y. per e-mail van 1 november 2023 heeft bejegend en mevrouw D. op 6 november 2023 telefonisch te woord heeft gestaan. De wijze waarop verweerder mevrouw Y. en mevrouw D. heeft bejegend is volgens klaagster intimiderend.

Los van de vraag of de e-mail aan mevrouw Y. en het telefoongesprek met mevrouw D. intimiderend waren, brengt het persoonlijk karakter van het advocatentuchtrecht brengt mee dat alleen mevrouw Y. en mevrouw D. bij de deken kunnen klagen over de wijze waarop verweerder hen op 1 november 2023 schriftelijk en op 6 november 2023 telefonisch heeft bejegend dan wel te woord heeft gestaan. Klaagster mist hier als werkgever van beide medewerkers een rechtstreeks eigen belang bij het verwijt dat verweerder wordt gemaakt over zijn onheuse bejegening van mevrouw Y. en mevrouw D. Het mag zo zijn dat mevrouw Y. en D. in dienst zijn van klaagster, maar dat betekent niet dat klaagster in dit geval een eigen klachtrecht toekomt als bedoeld in de Advocatenwet. Klachtonderdeel c) is dan ook niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de raad niet toekomt aan een inhoudelijk beoordeling daarvan.

6. MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft medewerkers van klaagster rechtstreeks benaderd in lopende huurgeschillen, terwijl verweerder wist dat klaagster daarin werd bijgestaan door haar gemachtigde. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook is het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder niet heeft gereageerd op herhaaldelijke verzoeken van de gemachtigde van klaagster en het gerechtshof om de ontvankelijkheid van het hoger beroep toe te lichten maar vervolgens wel in cassatie is gegaan van het arrest van het gerechtshof waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de maatregel houdt de raad rekening met alle omstandigheden, waaronder het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder. Op grond daarvan ziet de raad aanleiding om aan verweerder een waarschuwing op te leggen.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient daartoe binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond ten aanzien van het niet reageren op berichten om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep in de zaak van de heer Van der P., en voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk;

- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. G.W. Roest en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 10 maart 2025