ECLI:NL:TADRARL:2025:61 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-466/AL/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:61
Datum uitspraak: 10-03-2025
Datum publicatie: 11-03-2025
Zaaknummer(s): 24-466/AL/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet voor een deel gegrond, omdat de voorzitter niet is ingegaan op de stelling van klaagster dat zij er pas op 23 december 2022 achter is gekomen dat geen melding bij Veilig Thuis was gedaan. Het betreffende klachtonderdeel is ongegrond, omdat verweerster mocht vertrouwen op de informatie die zij daarover van haar client kreeg. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerster die informatie destijds had moeten verifiëren is uit het klachtdossier niet gebleken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 maart 2025

in de zaak 24-466/AL/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 19 augustus 2024 op de klacht van:

klaagster

gemachtigde:

over

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEdURE

1.1 Op 14 december 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een op 8 december 2023 gedateerde klacht over verweerster van klaagster ontvangen.

1.2 Op 20 juni 2024 heeft de raad van Discipline Den Haag (hierna: de raad Den Haag) het klachtdossier met kenmerk K262 2023 ia/nm van de deken ontvangen.

1.3 Op 21 juni 2024 heeft de griffier van de raad Den Haag het Hof van Discipline gevraagd om de klacht van klaagster voor behandeling te verwijzen naar een andere raad van discipline, omdat verweerster lid is van de raad Den Haag.

1.4 Op 27 juni 2024 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht van klaagster, op verzoek van de griffier van de raad Den Haag verwezen naar de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden voor behandeling van de klacht.

1.5 Bij beslissing van 19 augustus 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.

1.6 Op 18 september 2024 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum digitaal ontvangen.

1.7 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 januari 2025 . Daarbij waren klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.8 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift .

2. VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. In dat verband stelt klaagster dat in haar geval geen sprake is van een bewuste tijdsoverschrijding, maar van een ongelukkige en kennelijke vertraging van een poststuk waardoor de klacht met een vertraging van vijf dagen door de deken is ontvangen. Klaagster verzoekt de raad om klachtonderdelen a) en b) inhoudelijk te behandelen, vanwege de ernst en omvang daarvan.

Verder stelt klaagster dat de cliënt van verweerster geen enkele informatie aan verweerster heeft kunnen verstrekken waaruit blijkt dat Youz een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. Als haar cliënt haar wel heeft meegedeeld dat Youz een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan dan had verweerster deze informatie moeten onderzoeken voordat zij die tijdens een zitting aan de rechter verstrekte. Volgens klaagster doet verweerster haar uitspraken uit eigen naam en levert zij geen feitenmateriaal aan waaruit blijkt dat het haar cliënt is die onjuiste stellingen beschrijft of bewijst.

2.2 De raad zal hierna op de verzetgronden ingaan.

3. FEITEN EN KLACHT

3.1 Voor de feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4. BEOORDELING

Toetsingskader verzet

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

Klachtonderdelen b) en c) – verzet ongegrond

4.2 De raad ziet op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen geen aanleiding om ten aanzien van klachtonderdelen b) en c) aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. De door klaagster aangevoerde verzetgronden slagen dan ook niet. De omstandigheid dat de klacht van klaagster voor wat betreft onderdeel b) door vertraagde bezorging van de post buiten de klachttermijn van drie jaar, en dus te laat, door de deken is ontvangen, komt voor risico van klaagster. De raad is met de voorzitter van oordeel dat klaagster haar klacht ook digitaal, bijvoorbeeld via e-mail, had kunnen indienen zodat de deken de klacht wel tijdig had ontvangen. Van een verschoonbare (toelaatbare) termijnoverschrijding is de raad niet gebleken. Verder stelt de raad vast dat de voorzitter bij de beoordeling van klachtonderdelen b) en c) de juiste toetsingskaders heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval zoals die uit het klachtdossier blijken.

4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar klachtonderdelen b) en c). De raad zal het verzet tegen de voorzittersbeslissing van 19 augustus 2024 ten aanzien van klachtonderdelen b) en c) daarom ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel a) – verzet gegrond

4.4 De raad ziet op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing ten aanzien van het oordeel over klachtonderdeel a) te twijfelen. Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij in haar verweerschrift van 4 december 2020 feiten heeft vermeld waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist waren en daarmee heeft verweerster de rechter volgens klaagster misleid. Het gaat klaagster hierbij specifiek om de vermelding in het verweerschrift ‘Youz beraadt zich thans en heeft een melding bij VT [Veilig Thuis] gedaan’. De voorzitter heeft geoordeeld dat klaagster hierover te laat, buiten de klachttermijn van drie jaar, bij de deken heeft geklaagd en heeft klachtonderdeel a) daarom niet-ontvankelijk verklaard.

4.5 De raad stelt vast dat klaagster op 19 december 2022 aan Veilig Thuis Haaglanden heeft gevraagd of er een derde melding over haar gezin is gedaan naast de melding door haar schoonzus en de melding van de politie. Daarop heeft Veilig Thuis Haaglanden klaagster op 23 december 2022 gemaild dat er geen andere (derde) melding bij Veilig Thuis bekend is dan de twee bekende meldingen. Op de stelling van klaagster dat zij er pas op 23 december 2022 achter is gekomen dat door Youz geen melding bij Veilig Thuis was gedaan is de voorzitter in haar beslissing niet ingegaan. Gelet op het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet had klaagster nog een jaar, tot uiterlijk 22 december 2023, om hierover bij de deken te klagen. Met de ontvangst van de klacht door de deken op 14 december 2023 heeft klaagster dus op tijd geklaagd. Het verzet is dan ook gegrond. Dit betekent dat de raad klachtonderdeel a) hierna inhoudelijk zal beoordelen.

Toetsingskader klachtonderdeel a)

4.6 Klachtonderdeel a) gaat over verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

In familierechtelijke kwesties zal een advocaat bovendien moeten waken voor polarisatie en escalatie van de verhoudingen tussen partijen, omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, in het bijzonder de belangen van kinderen.

Klachtonderdeel a) is ongegrond

4.7 De raad is van oordeel dat verweerster ten aanzien van de uitlatingen in haar verweerschrift geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gelet op de vrijheid die verweerster heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen, stond het verweerster vrij om in haar verweerschrift van 4 december 2020 te vermelden dat Youz een melding bij Veilig Thuis had gedaan. Verweerster mocht in dat verband vertrouwen op de informatie die zij daarover van haar cliënt kreeg. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerster die informatie van haar cliënt destijds had moeten verifiëren is de raad uit het klachtdossier niet gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet tegen de voorzittersbeslissing van 19 augustus 2024 ten aanzien van klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- verklaart het verzet tegen de voorzittersbeslissing van 19 augustus 2024 ten aanzien van klachtonderdelen b) en c) ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms , voorzitter, mrs. G.W. Roest en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 10 maart 2025