ECLI:NL:TADRARL:2025:60 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-063/AL/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:60
Datum uitspraak: 10-03-2025
Datum publicatie: 11-03-2025
Zaaknummer(s): 25-063/AL/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder staat zijn cliënt bij in een geschil met diens wederzijdse buren over een aan de cliënt verleende omgevingsvergunning. Het verwijt van klagers dat verweerder bewust in strijd met de waarheid zou hebben verklaard richting Welstandscommissie, gemeente en de bezwaarcommissie is onvoldoende onderbouwd. In de procedure bij de bestuursrechter mocht verweerder afgaan op de van zijn cliënt verkregen informatie zonder nader onderzoek. Dat verweerder in de procedure bewust onjuistheden heeft verkondigd, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt door beslag te laten leggen onder klager 2 voor incassering van de verschuldigde proceskosten. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 maart 2025

in de zaak 25-063/AL/NH

naar aanleiding van de klacht van:

gemachtigde:

samen ook: klagers

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 9 januari 2025 met kenmerk re/ss/24-390 .

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder heeft als advocaat opgetreden in diverse procedures die zijn gevoerd tussen zijn cliënt, de heer E, en klagers in verband met een aan de heer E verleende omgevingsvergunning. Klagers zijn de naaste buren aan weerszijden van de heer E.

1.2 Op 15 juni 2023 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel aan de heer E een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw en een dakkapel aan de voorzijde van diens woning.

1.3 Op 18 juli 2023 hebben klagers daartegen een bezwaarschrift ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

1.4 Bij beslissing van 28 november 2023 zijn de bezwaren van klagers ongegrond verklaard. Klagers hebben ieder daartegen beroep ingesteld bij de Sector Bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam. In de beroepsprocedure is voor zover bekend nog geen (eind) uitspraak gedaan.

1.5 Bij besluit van 28 augustus 2024 heeft de rechtbank beslist de zitting te heropenen.

Kort geding van klager 2

1.6 In oktober 2023 heeft klager 2 de heer E in kort geding gedagvaard bij de rechtbank Amsterdam om de werkzaamheden op grond van de omgevingsvergunning te doen staken. Verweerder heeft namens zijn cliënt een reconventionele vordering ingediend met het verzoek de uit te voeren werkzaamheden te gedogen.

1.7 Bij vonnis van 6 november 2023 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager 2 afgewezen en de reconventionele vordering van de heer E toegewezen.

1.8 In zijn e-mail van 10 november 2023 heeft verweerder de advocaat van klager 2, mr. R, verzocht binnen veertien dagen voor betaling van de proceskosten zorg te (laten) dragen. Verder heeft verweerder aangekondigd dat bij niet-betaling tot betekening van het vonnis van 6 november 2023 wordt overgegaan en de kosten daarvan dan voor rekening van klager 2 zijn.

1.9 In een e-mail van 15 november 2023 heeft mr. R aan verweerder een aantal vragen gesteld en toegezegd dat klager 2 na beantwoording daarvan aan de heer E toegang zal verlenen om het dak van diens woning te betreden. Diezelfde dag heeft verweerder in zijn e-mail aan mr. R aangegeven dat klager 2 zijn cliënt toegang tot het dak moet verlenen en dat daaraan geen voorwaarden vooraf kunnen worden gesteld. Verweerder heeft verder aangekondigd dat bij gebreke van de medewerking van klager 2 hij opdracht heeft om het vonnis aan klager 2 te laten betekenen.

1.10 Op 2 januari 2024 heeft verweerder mr. R er schriftelijk op gewezen dat de proceskostenveroordeling door klager 2 nog altijd niet is betaald. Verder heeft verweerder gemeld dat als klager 2 niet uiterlijk 5 januari 2024 heeft betaald, hij dan de deurwaarder zal inschakelen.

1.11 Op 10 januari 2024 heeft de opvolgend advocaat van klager 2, mr. F, aan verweerder laten weten dat hij de e-mail van 2 januari 2024 van zijn cliënt heeft ontvangen en dat de proceskosten eerdaags door de rechtsbijstandsverzekering van klager 2 worden voldaan. Mr. F heeft opgemerkt dat zijn kantoor niet eerder een verzoek tot betaling van de proceskosten van verweerder heeft ontvangen.

1.12 Daarop heeft verweerder op 11 januari 2024 als volgt schriftelijk gereageerd:

De dagvaarding in kort geding van [klager 2], op basis waarvan tot betekening door de gerechtsdeurwaarder is overgegaan, is namens [klager 2] uitgebracht door confrère mr. [R], die hem ook ter zitting vertegenwoordigde. Mr. [R] is twee keer verzocht te bewerkstelligen dat [klager 2] tot betaling van de proceskosten overgaat. (…)

Mag ik van u vernemen wie van u beiden als advocaat van [klager 2] heeft te gelden?

Daarop heeft mr. F diezelfde dag als volgt gereageerd:

De rechtsbijstandsverzekeraar van [klager 2] heeft mij opdracht gegeven om [klager 2] rechtsbijstand te verlenen. Mr. [R] heeft de (civielrechtelijke) zaak namens mij behandeld. (…)

Uw bericht aan mr. [R] is waarschijnlijk vanwege een recent overlijden in zijn omgeving niet goed verwerkt. Excuses daar. (…)

In elk geval bestaat er geen onwelwillendheid met betrekking tot de proceskosten. Die worden eerdaags voldaan. Maakt u uw deurwaarder hierop attent?

Verweerder heeft deze e-mail van mr. F doorgeleid naar de deurwaarder met het verzoek om pas op de plaats te maken.

1.13 Op 11 januari 2024 heeft de deurwaarder het vonnis aan klager 2 betekend en bevel tot betaling gedaan.

1.14 Op 25 februari 2024 heeft de deurwaarder na uitblijven van betaling beslag gelegd onder klager 2.

Verwijzing van de klacht van klagers

1.15 Op 9 januari 2025 heeft de bureaudirecteur namens de deken van de Orde van Advocaten Noord-Holland het Hof van Discipline verzocht om de onderhavige klacht te verwijzen naar een raad van discipline in een ander ressort voor behandeling omdat verweerder lid is van de raad van discipline in het ressort waar hij advocaat is.

1.16 Bij beslissing van 30 januari 2025 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline dit verwijzingsverzoek toegewezen en de klacht voor behandeling verwezen naar deze raad.

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. bewust onwaarheden te verkondigen en de gerechtvaardigde belangen van klagers daarbij uit het oog te verliezen.

Toelichting: Volgens klagers heeft verweerder in elk geval in zijn processtukken van 1 maart 2024 en van 20 augustus 2024 aantoonbaar leugens verkondigd en daarmee beoogd de rechters op het verkeerde been te zetten ten nadele van klagers. Ook heeft verweerder bewust gelogen om het akkoord van de welstandscommissie te krijgen en onwaarheden richting de gemeente en huurcommissie verkondigd. Daardoor zijn de belangen van klagers ernstig geschaad;

  1. misbruik van zijn bevoegdheden te maken door beslag te laten leggen bij klager 2.

Toelichting: Verweerder wist van mr. F dat de betaling van de proceskosten onderweg was en dat de verschuldigdheid daarvan ook niet werd betwist. Na het voorstel van de deurwaarder om de betekening van het vonnis door te zetten, had verweerder contact met mr. F kunnen zoeken. Door dat niet te doen, heeft verweerder de 82-jarige klager 2 onnodig leed aangedaan. Bovendien ging het om een zeer gering bedrag, dus ook daarom was de beslaglegging onder klager 2 onevenredig en zonder redelijk doel.

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

3.2 Verweerder heeft geen contact met de Welstandscommissie gehad. Het verwijt dat hij zou hebben gelogen, is dan ook niet juist.

3.3 Voor verweerder is zonder nadere uitleg van klagers niet duidelijk welke onjuiste uitlatingen hij richting de gemeente en de bezwaarcommissie heeft gedaan. Hij betwist dat daarvan sprake is geweest.

3.4 Verder betwist verweerder dat hij leugens heeft verkondigd in de verschillende procedures. Klagers konden zich, en hebben zich, daartegen ook verweerd. Voor zover twee van zijn in procestukken opgenomen standpunten volgens klagers niet zouden kloppen, heeft hij zich daarbij gebaseerd op de van zijn cliënt verkregen informatie. Hij mocht daarvan ook uitgaan als partijdig advocaat zonder nader onderzoek.

Klachtonderdeel b)

3.5 Volgens verweerder is klager 1 niet gevolmachtigd om dit verwijt namens klager 2 in te dienen zodat dit verwijt niet-ontvankelijk is. Voor zover dit verwijt wel ontvankelijk is, voert verweerder het volgende verweer.

3.6 Op 10 november 2023 heeft hij klager 2 een redelijke termijn van veertien dagen geboden om tot betaling van de proceskosten over te gaan. Omdat betaling uitbleef, heeft hij pas na ruim twee maanden, op 2 januari 2024, een laatste termijn gegeven om tot betaling over te gaan. Hij heeft toen opnieuw aangekondigd dat bij gebreke van tijdige betaling het vonnis voor betekening naar de deurwaarder zou worden gestuurd. Omdat opnieuw niet tijdig door klager 2 werd betaald, heeft verweerder op 11 januari 2024 aan de deurwaarder verzocht tot betekening van het vonnis over te gaan en een betalingsbevel aan klager 2 te doen uitgaan.

3.7 Op de dag van betekening heeft de opvolgend advocaat van klager 2, mr. F, aan verweerder opnieuw laten weten dat eerdaags zal worden betaald. Daarom heeft verweerder op 11 januari 2024 aan de deurwaarder gevraagd om pas op de plaats te maken.

3.8 Omdat veertien dagen na betekening van het vonnis nog steeds niet door klager 2 was betaald, heeft de deurwaarder op 25 februari 2024 beslag onder klager 2 gelegd. Dat de betaling door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager 2 het beslag heeft gekruist, is ongelukkig maar kan verweerder niet worden verweten. Klager 2 had immers van hem al meer dan ruim de gelegenheid gekregen om het verschuldigde bedrag te betalen. Het had daarnaast op de weg van de rechtsbijstandsverzekeraar gelegen om bij de deurwaarder de betaling aan te kondigen zodat de deurwaarder daarmee rekening had kunnen houden. Dat is niet gebeurd.

4. BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

4.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

4.3 De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.4 De voorzitter begrijpt het verweer van verweerder aldus dat klager 1 niet bevoegd is om namens klager 2 te klagen omdat een volmacht van klager 2 bij de stukken ontbreekt. Dit verweer slaagt niet. De voorzitter heeft ambtshalve navraag gedaan bij het ordebureau Noord-Holland. Daaruit is gebleken dat de deken beschikt over een schriftelijke volmacht van klager 2 aan klager 1 om namens klager 2 in deze procedure op te treden.

Klachtonderdeel a)

4.5 Verweerder betwist dat hij contact met de Welstandscommissie heeft gehad. De voorzitter overweegt dat de bewijslast van het daarover gemaakte verwijt op klagers rust. Omdat relevante stukken in het dossier ontbreken waarmee dit verwijt van klagers wordt onderbouwd, kan de voorzitter niet vaststellen of dit verwijt juist is.

4.6 De verdere verwijten, dat verweerder bewust in strijd met de waarheid de gemeente en de bezwaarcommissie heeft ingelicht, zijn evenmin voldoende concreet door klagers onderbouwd. Het had op de weg van klagers gelegen om dat standpunt met relevante stukken te onderbouwen zodat verweerder daarop had kunnen reageren. Klagers hebben dit niet gedaan, waardoor de voorzitter ook de juistheid van die verwijten niet kan vaststellen.

4.7 Ook verwijten klagers verweerder dat hij bewust onjuistheden in de procedures heeft verkondigd waardoor verweerder niet integer zou hebben gehandeld. De voorzitter stelt vast dat tussen partijen sprake was van een bestuursrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een dergelijk geschil een oordeel te geven, dat is voorbehouden aan de bestuursrechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Dat verweerder bij zijn optreden in die procedure de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klagers heeft overschreden door bewust onjuistheden te verkondigen, is de voorzitter op basis van de stukken en gelet op de betwisting daarvan door verweerder niet gebleken. Verweerder mocht daarbij ook afgegaan op de van zijn cliënt verkregen informatie zonder nader onderzoek.

4.8 Op grond van het voorgaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.9 Op grond van de stukken en mede gelet op het met stukken onderbouwde verweer van verweerder is de voorzitter niet gebleken dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt door beslag onder klager 2 te laten leggen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder klager 2 ruimschoots de gelegenheid geboden om de verschuldigde proceskosten te betalen en heeft hij daarbij voldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klager 2. De omstandigheden die aan de kant van klager 2 speelden waardoor vertraging in de betaling is opgetreden van dat door hem verschuldigde bedrag, kunnen verweerder niet worden aangerekend. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter richting klager 2 op betamelijke wijze gehandeld. Tuchtrechtelijk treft hem dan ook geen verwijt, zodat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 10 maart 2025