ECLI:NL:TADRARL:2025:51 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-731/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-02-2025 |
Datum publicatie: | 25-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-731/AL/GLD |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft in een langlopende procedure de advocaat van klaagster vooraf niet geïnformeerd over het uitbrengen van de dagvaarding, het aanbrengen van de dagvaarding en de betekening van het verstekvonnis. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klaagster om zich behoorlijk tegen de vordering van de cliënt van verweerder te verweren. De belangen van klaagster zijn hierdoor onnodig geschaad. De optelsom van de feitelijke omstandigheden in deze zaak in onderling verband en in samenhang bezien leidt tot de conclusie dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 24 februari 2025
in de zaak 24-731/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 januari 2024 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over
verweerder.
1.2 Op 9 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 24/09 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 december 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is een gemeente.
2.2 In 2017 is de heer H. een procedure tegen klaagster gestart. Verweerder heeft de heer H. hierin bijgestaan. Klaagster is hierin bijgestaan door haar advocaat mr. R.
2.3 Op 9 februari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de heer H. afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat klaagster onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de heer H. Voor de vaststelling van de schade van de heer H. heeft het gerechtshof de zaak doorverwezen naar een schadestaatprocedure.
2.4 Op 2 mei 2023 heeft verweerder mr. R. gevraagd of klaagster bereid is de door de heer H. geleden schade te betalen.
2.5 Op 21 juni 2023 heeft mr. R. verweerder laten weten dat klaagster geen cassatieberoep instelt tegen het arrest van het gerechtshof. Ook heeft mr. R. verweerder gevraagd om een nauwkeurige onderbouwing van de door de heer H. geleden schade.
2.6 Op 25 juli 2023 heeft verweerder mr. R. bericht dat geen nadere onderbouwing van de schade zal volgen en dat een schadestaatprocedure zal worden gestart als klaagster niet binnen veertien dagen aangeeft bereid te zijn om in gesprek te gaan over het namens de heer H. ingediende schaderapport.
2.7 Op 19 september 2023 heeft verweerder een dagvaarding (hierna: de dagvaarding) aan (het adres van) klaagster laten betekenen waarmee een schadestaatprocedure werd gestart. Deze dagvaarding is bij klaagster verloren gegaan. Verweerder heeft mr. R. geen kopie van de dagvaarding toegestuurd en hem ook niet geïnformeerd over het betekenen van de dagvaarding.
2.8 Op 25 oktober 2023 heeft de rechtbank een verstekvonnis (hierna: het verstekvonnis) gewezen waarbij klaagster is veroordeeld tot betaling aan de heer H. van een bedrag van ruim 1,4 miljoen euro te vermeerderen met wettelijke rente en kosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.9 Op 21 december 2023 heeft de deurwaarder het verstekvonnis in opdracht van verweerder aan klaagster betekend. Verweerder heeft niet gelijktijdig een kopie van het verstekvonnis aan mr. R. gestuurd.
2.10 Op 21 december 2023 om 16:08 uur heeft de secretaresse van verweerder een
kopie van de betekende dagvaarding inclusief producties aan mr. R. gemaild.
Dezelfde dag om 16:49 uur heeft mr. R. in reactie daarop gemaild met de vraag om
de mondelinge mededeling van verweerder te bevestigen dat de komende twee weken geen
invorderingsmaatregelen zullen worden getroffen. Ook heeft mr. R. in zijn e-mail gevraagd
of verweerder zijn cliënt wil verzoeken ermee in te stemmen de afloop van verzetprocedure
bij de rechtbank af te wachten en geen verdere invorderingsmaatregelen te (laten)
treffen voordat er in die procedure vonnis wordt gewezen.
2.11 Op 9 januari 2024 om 15:59 uur heeft verweerder mr. R. gemaild dat zijn cliënt
bereid is executie op te schorten in afwachting van de uitkomst van de aangekondigde
verzetprocedure als klaagster bereid is over te gaan tot betaling van € 500.000,-
bij wijze van voorschot op de te betalen schadevergoeding.
Dezelfde dag om 16:06 uur heeft mr. R. verweerder gemaild dat hij met klaagster
zal overleggen over het voorstel.
2.12 Vervolgens hebben mr. R. en verweerder verder met elkaar gecorrespondeerd over het voorstel om een voorschot op de schade te betalen.
2.13 Op 26 januari 2024 heeft verweerder klaagster in een e-mail aan mr. R. gesommeerd uiterlijk 29 januari 2024 om 17:00 uur te laten weten of het voorschot betaald wordt, bij gebreke waarvan de heer H. zich het recht voorbehoudt om de incasso van het volledige verschuldigde bedrag te vervolgen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
– samengevat weergegeven – dat hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 6,
21 en 25 door haar gemachtigde niet te informeren over het uitbrengen van de dagvaarding,
het aanbrengen van de dagvaarding en over de betekening van het exploot van het verstekvonnis,
terwijl verweerder wist dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat.
Volgens klaagster had verweerder haar gemachtigde mr. R. moeten informeren toen
hij de dagvaarding bij de rechtbank aanbracht, zeker nu verweerder dat al had nagelaten
bij de betekening van de dagvaarding. Door dat na te laten heeft klaagster zich niet
gesteld en dat heeft geleid tot het verstekvonnis waarbij klaagster is veroordeeld
tot ruim 1,4 miljoen euro. Verder heeft verweerder acht weken gewacht voordat hij
het verstekvonnis vlak voor kerst aan klaagster heeft laten betekenen. Klaagster stelt
dat zij door het handelen van verweerder in haar (financiële) belangen is geschaad.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klacht ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij bij mr. R.
heeft aangekondigd tot dagvaarding over te zullen gaan en dat hij dat ook heeft gedaan.
Verweerder betwist dat hij zich ervan bewust had moeten zijn dat er kennelijk iets
mis was gegaan aan de zijde van klaagster toen niemand zich namens klaagster stelde
en het verstek niet werd gezuiverd.
Volgens verweerder is klaagster niet in haar belangen geschonden doordat hij geen
kopie van het verstekvonnis aan haar advocaat heeft gestuurd en ook niet doordat hij
de betekening van het verstekvonnis niet op voorhand aan mr. R. heeft aangekondigd.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een wederpartij mag worden ingeperkt. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt, de advocaat mag de gerechtvaardigde belangen van anderen niet onnodig en ontoelaatbaar schaden.
5.2 Verder stelt de raad voorop dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk handelende advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet rechtstreeks aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen echter wel van betekenis zijn bij bedoelde toets. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 Gedragsregel 6 lid 2 bepaalt dat de advocaat gehouden is, alvorens hij overgaat
tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het executeren van een
vonnis, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, de advocaat
van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder
belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet.
Gedragsregel 21 bepaalt dat het een advocaat niet geoorloofd is om zich in een aanhangig
geding, anders dan samen met de advocaat van de wederpartij, tot de rechter te wenden
aan wiens oordeel de zaak onderworpen is.
Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat de advocaat zich met een partij over een aangelegenheid
waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding
stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft
gegeven rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. In het tweede lid is
bepaald dat een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij mag worden
gedaan, op de voorwaarde dat die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij
wordt gestuurd.
Klacht is gegrond
5.4 De raad moet beoordelen of verweerder in het licht van gedragsregels 6, 21
en
25 tuchtrechtelijk verwijtbaar ten opzichte van klaagster heeft gehandeld door de
advocaat van klaagster niet te informeren over (a) het uitbrengen van de dagvaarding,
(b) het aanbrengen van de dagvaarding en (c) over de betekening van het verstekvonnis.
(a) Informeren over uitbrengen dagvaarding
5.5 De raad stelt voorop dat een situatie als bedoeld in gedragsregel 21 hier niet aan de orde is, omdat het in de klacht gaat over (het gebrek aan) een mededeling aan de wederpartij en niet aan de rechtbank. De raad zal deze gedragsregel dan ook niet bij de beoordeling van de klacht betrekken.
5.6 Verder is de raad van oordeel dat ook klaagster een beroep kan doen op gedragsregel 25 ook al is deze gedragsregel onderdeel van het hoofdstuk ‘De advocaat in de verhouding tot zijn beroepsgroep’. Het doel van gedragsregel 25 is immers het bewaren van het juridisch evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil. De ratio van deze gedragsregel is dat de advocaat van de wederpartij op de hoogte is van ontwikkelingen in een geschil zodat wordt voorkomen dat de wederpartij (hier klaagster) wordt overrompeld en verstoken blijft van deskundig juridisch advies van zijn advocaat. Dat is niet alleen in het belang van partijen zelf, maar ook van andere betrokkenen, waaronder de advocaten.
5.7 De raad stelt vast dat klaagster en de cliënt van verweerder al sinds 2017 met elkaar verwikkeld zijn in een geschil waarin klaagster vanaf het begin is bijgestaan door haar advocaat mr. R. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat verweerder ervan op de hoogte was dat mr. R. als advocaat van klaagster optreedt en dat de communicatie over het geschil ook via mr. R. verloopt. Tegen deze achtergrond is de raad van oordeel dat verweerder mr. R. als advocaat van klaagster gelijktijdig met het uitbrengen van de dagvaarding aan klaagster een afschrift daarvan had moeten sturen. Door dit na te laten, heeft verweerder in strijd gehandeld met gedragsregel 25 lid 2. Als gevolg daarvan heeft verweerder onvoldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klaagster om zich behoorlijk tegen de vordering van de cliënt van verweerder te verweren. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
(b) Informeren over aanbrengen dagvaarding
5.8 De raad is van oordeel dat verweerder de gemachtigde van klaagster vooraf ook had moeten informeren over het aanbrengen van de dagvaarding bij de rechtbank. Door dit na te laten heeft verweerder in strijd gehandeld met gedragsregel 21. Als gevolg daarvan heeft verweerder onvoldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klaagster om zich in de door verweerder aanhangig gemaakte schadestaatprocedure behoorlijk te verweren tegen de vordering van de cliënt van verweerder.
(c) Informeren over betekening verstekvonnis
5.9 Bij het nemen van executiemaatregelen is het uitgangspunt dat de advocaat deze
maatregelen aankondigt. Het spreekt voor zich dat het in het (financiële) belang van
de cliënt van verweerder was om (de gemachtigde van) klaagster niet te informeren
over de executie van het verstekvonnis, maar dat gegeven volstaat niet voor de uitzondering
bedoeld in gedragsregel 6 lid 2. Het is de raad niet gebleken dat hier sprake was
van een uitzonderlijk geval waarin een bijzonder belang van de cliënt van verweerder
zich verzet tegen een aankondiging van de executie van het verstekvonnis. Door de
handelwijze van verweerder moest klaagster na de betekening van het verstekvonnis
in allerijl in actie komen om haar achterstand in de schadestaatprocedure in te halen.
De belangen van klaagster zijn hierdoor onnodig geschaad. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Het feit dat verweerder het verstekvonnis kort voor het kerstreces van klaagster
aan klaagster heeft betekend, zoals klaagster heeft gesteld, is ongelukkig maar niet
klachtwaardig. Ook het feit dat verweerder na het verstekvonnis twee maanden heeft
gewacht met het executeren daarvan is niet klachtwaardig. Verweerder heeft op zitting
toegelicht hoe een en ander is verlopen en de raad kan verweerder daarin volgen.
Conclusie
5.10 De conclusie is dat verweerder op grond van de feitelijke omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door mr. R. als advocaat van klaagster geen afschrift van de dagvaarding toe te sturen gelijktijdig met het uitbrengen daarvan en door mr. R. niet (vooraf) te informeren over het aanbrengen van de dagvaarding bij de rechtbank en de betekening van het verstekvonnis. De klacht is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De optelsom van de feitelijke omstandigheden in deze zaak in onderling verband en in samenhang bezien leidt tot de conclusie dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Door zijn klachtwaardige handelwijze heeft verweerder de belangen van klaagster onnodig geschaad. De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de maatregel houdt de raad rekening met alle omstandigheden, waaronder het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder. Op grond daarvan ziet de raad aanleiding om aan verweerder een waarschuwing op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient daartoe binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, P.Th. Mantel, N.C. Milani en G.W. Roest, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 24 februari 2025