ECLI:NL:TADRARL:2025:49 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-942/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:49
Datum uitspraak: 17-02-2025
Datum publicatie: 18-02-2025
Zaaknummer(s): 24-942/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De klachten over de kwaliteit van de dienstverlening en communicatie zijn niet-ontvankelijk vanwege te late indiening ervan. De klacht over de afgifte van de op het kantoor van verweerster achtergebleven tas van klaagster met administratie aan de toenmalige bewindvoerder van klaagster is kennelijk ongegrond. Verweerster kon en behoorde die documenten op verzoek van de bewindvoerder af te geven.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 17 februari 2025

in de zaak 24-942/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 18 december 2024 met kenmerk K 23/169.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Eind 2019 heeft klaagster verweerster als opvolgend advocaat om rechtsbijstand verzocht in het geschil met haar ex-partner over de verdeling van de gezamenlijke woning. Klaagster heeft verweerster verzocht om een procedure te starten.

1.2 Verweerster heeft klaagster tot in september 2020 bijgestaan. Een door verweerster opgestelde concept-dagvaarding is op uitdrukkelijk verzoek van klaagster in de zomer van 2020 niet betekend. Verweerster heeft geen procedure voor klaagster gevoerd.

1.3 In de beschikking van 20 mei 2021 heeft de rechtbank de goederen die toebehoren aanklaagster onder bewind gesteld. In dat jaar heeft verweerster op telefonisch verzoek van de toenmalige bewindvoerder van klaagster een (op haar kantoor achtergebleven) tas van klaagster met haar administratie laten ophalen. Verweerster heeft aan de toenmalige bewindvoerder doorgegeven dat haar kantoor zou verhuizen.

1.4 Op 22 december 2022 heeft de kantonrechter het ingestelde bewind over de goederen van klaagster opgeheven.

1.5 Op 12 december 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Na telefonische navraag bij partijen heeft de deken klaagster op 22 januari 2024 doorverwezen naar de interne klachtenprocedure van het kantoor van verweerster.
1.6 Op 18 april 2024 heeft de deken een terugkoppeling over het verloop van de interne klachtenprocedure ontvangen. Omdat partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen, heeft de deken het klachtonderzoek verder opgepakt.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) (juridisch) ondermaats te presteren.
Toelichting: Volgens klaagster heeft verweerster niets aan haar probleem gedaan, waardoor de zaak onnodig is geëscaleerd. Verweerster ondernam geen actie en liet klaagster aan haar lot over. Volgens klaagster was verweerster ook niet op de hoogte van actuele wet- en regelgeving waardoor zij klaagster onjuist heeft geadviseerd. Door het verloop van de zaak is bij verschillende (overheids-)instanties niet zichtbaar wat het adres van klaagster is. Dit had ernstige gevolgen. Gedurende meer dan een jaar had klaagster zelfs geen woon- of briefadres en kon zij geen identiteitsbewijs aanvragen. Verweerster haalde deadlines niet en liet klaagster alleen naar een zitting gaan;

b) onvoldoende met klaagster te communiceren.
Toelichting: Klaagster kreeg niet altijd antwoord op haar e-mails en op haar vragen. Zonder afspraak kreeg klaagster verweerster niet te spreken op kantoor. Verweerster heeft niet laten weten dat haar kantoor ging verhuizen en wat haar nieuwe kantooradres is. Zonder overleg en toestemming van klaagster heeft verweerster documenten aan haar bewindvoerder overhandigd.

3 VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 In artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is bepaald dat de klacht bij de deken moet zijn ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de klagende partij heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat in dit artikel om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager (HvD 28 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:160). In het tweede lid van genoemd artikel is een uitzondering op die regel opgenomen. In uitzonderlijke gevallen kan een klacht alsnog na drie jaar bij de deken worden ingediend.

4.2 De tuchtrechter toetst standaard of een klagende partij de hele klacht of onderdelen daarvan tijdig heeft ingediend. Is dat niet het geval, dan komt de tuchtrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling toe.

4.3 Als de klacht tijdig is ingediend dan beoordeelt de tuchtrechter de klachten over de kwaliteit van de dienstverlening, maar ook over andere kwesties die gaan over het optreden van de advocaat, aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen daarbij wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm.

4.4 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a)

4.5 Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerster klaagster vanaf eind 2019 tot en met september 2020 heeft bijgestaan. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn dan ook in ieder geval in oktober 2020 aangevangen. Klaagster heeft op 12 december 2023 haar klacht over verweerster bij de deken ingediend.

4.6 Voor zover klaagster zich in dit klachtonderdeel beklaagt over het optreden van verweerster vanaf eind 2019 tot en met september 2020 is dat verwijt naar het oordeel van de voorzitter op grond van de hiervoor genoemde wettelijke bepaling te laat ingediend. Klaagster had zich daarover eerder - binnen drie jaar na september 2020 - moeten beklagen en niet pas op 12 december 2023. Dat er redenen waren waarom zij dat niet tijdig heeft gedaan, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Dit betekent dat klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in klachtonderdeel a).

Klachtonderdeel b)

4.7 Voor zover klaagster zich in dit klachtonderdeel beklaagt over het optreden van verweerster vanaf eind 2019 tot en met september 2020 oordeelt de voorzitter hetzelfde als in klachtonderdeel a). Klaagster zal wegens overschrijding van de klaagtermijn in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel b).

4.8 Klaagster heeft naar het oordeel van de voorzitter wel binnen de vereiste drie jaar geklaagd over de afgifte door verweerster van de documenten van klaagster aan haar toenmalige bewindvoerder. Dat speelde immers in 2021. Klaagster is in zoverre wel ontvankelijk.

4.9 Naar het oordeel van de voorzitter is dat verwijt kennelijk ongegrond omdat verweerster als voormalig advocaat van klaagster de achtergelaten administratie van klaagster op verzoek van de toenmalige bewindvoerder van klaagster mocht (en behoorde) (te) overhandigen. Dat klaagster daarvoor toen geen toestemming heeft gegeven, is tuchtrechtelijk dan ook niet verwijtbaar.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet ontvankelijk;
klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet ontvankelijk voor zover dat het handelen van verweerster tot en met september 2020 betreft;
klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond voor zover dat het handelen van verweerster in 2021 betreft.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op : 17 februari 2025