ECLI:NL:TADRARL:2025:48 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-953/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:48
Datum uitspraak: 17-02-2025
Datum publicatie: 18-02-2025
Zaaknummer(s): 24-953/AL/OV
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat mediator in een familie zaak niet ontvankelijk, omdat deze na de vervaltermijn is ingediend.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 17 februari 2025
in de zaak 24-953/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 19 december 2024 met kenmerk 2342408.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager had een geregistreerd partnerschap onder partnerschapsvoorwaarden met mevrouw W (hierna: de vrouw)

1.2 In verband met de beëindiging van het geregistreerde partnerschap heeft verweerder klager en de vrouw bijgestaan als advocaat-mediator.

1.3 Op 10 mei 2017 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen klager, de vrouw en verweerder. Partijen hebben vervolgens een mediationovereenkomst ondertekend, waarna op 18 mei 2017 een tweede gesprek plaatsvond. In de maanden daarna volgde nog een aantal gesprekken, soms met tussenpozen van enkele maanden.

1.4 In december 2018 hebben klager en de vrouw een overeenkomst tot beëindiging van hun geregistreerd partnerschap gesloten, waarin onder meer is bepaald dat klager gedurende 12 jaren een maandelijks brutobedrag aan de vrouw betaalt. Vanaf haar pensioengerechtigde leeftijd wordt het overeengekomen bedrag verlaagd conform deze overeenkomst. Deze bedragen zullen in de toekomst slechts worden geïndexeerd.

1.5 Op 20 januari 2023 om 17.38 uur heeft verweerder klager, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de vrouw, gevraagd om toestemming om stukken van de vrouw aan te nemen en door te leiden naar klager.

1.6 Klager heeft om 20.42 uur gereageerd. Hij heeft verweerder onder meer laten weten dat de vrouw begin 2021 is verhuisd, dat zij daardoor minder woonlasten heeft en dat haar situatie dus is veranderd. Klager uit in het bericht zijn ongenoegen over de overeenkomst en over de volgens hem onjuiste voorlichting door verweerder. Klager heeft onder meer geschreven dat verweerder hem heeft benadeeld door niet de behoefte van de vrouw als uitgangspunt te nemen voor de berekening van de alimentatie, maar een vast bedrag. Verder stelt klager dat ten onrechte in de overeenkomst is opgenomen dat partijen geen “jus berekening” wilden. Klager heeft in het bericht geschreven dat zijn belastingconsulent geen goed woord over heeft voor het voorstel van verweerder om alle partneralimentatie in een keer te betalen.

1.7 Op 8 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Klager verwijt verweerder dat hij zich als mediator niet onafhankelijk heeft opgesteld en klager onvoldoende heeft voorgelicht. Verweerder heeft daarmee de belangen van klager geschaad.

2.3 De stellingen die klager heeft ingenomen worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft primair aangevoerd dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is, omdat deze is ingediend na de vervaltermijn uit de Advocatenwet. Subsidiair heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd dat hierna, waar nodig, zal worden besproken.

4 BEOORDELING

Klacht niet-ontvankelijk

4.1 Naar het oordeel van de voorzitter is klager in zijn klacht niet ontvankelijk. De klacht ziet op handelen van verweerder uit 2017 en 2018. Klager heeft pas in mei 2024 bij de deken geklaagd.

4.2 In artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet is bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft meer dan drie jaar na het ondertekeningen van de overeenkomst die met bijstand van verweerder tot stand was gekomen geklaagd. Dat is dus te laat.

4.3 Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat hij pas later van de gevolgen van het handelen van verweerder op de hoogte raakte en daarmee een beroep doet op het bepaalde in artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet, geldt dat dit beroep niet slaagt. Op grond van het daar bepaalde blijft na afloop van de termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.4 Uit het bericht van klager aan verweerder van 20 januari 2023 blijkt dat hij toen al de mening was toegedaan dat hij door verweerder was benadeeld. Als deze datum als moment wordt genomen waarop klager met het gewraakte handelen van verweerder bekend werd, geldt dat klager uiterlijk tot 20 januari 2024 de tijd had om te klagen. Met zijn klacht van mei 2024 is klager aldus te laat volgens artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 17 februari 2025