ECLI:NL:TADRARL:2025:47 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-941/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:47
Datum uitspraak: 17-02-2025
Datum publicatie: 17-02-2025
Zaaknummer(s): 24-941/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een familiezaak gedeeltelijk niet ontvankelijk vanwege het verstrijken van de vervaltermijn. De klacht is, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond vanwege het ontbreken van een feitelijke onderbouwing.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 17 februari 2025
in de zaak 24-941/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland(hierna: de deken) van 18 december 2024 met kenmerk 2024 KNN062 / 2343204.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager is getrouwd geweest en heeft met zijn ex-echtgenoot (hierna: de vrouw) twee minderjarige kinderen. Klager en de vrouw zijn in 2013 feitelijk uiteengegaan. Kort na het feitelijk uiteengaan is de vrouw met de kinderen vanuit Noord-Holland verhuisd naar Groningen. In 2014 is de echtscheiding uitgesproken.

1.2 Klager en de vrouw vervolgens zijn verwikkeld (geweest) in procedures rondom de zorg voor en omgang met de kinderen. Verweerder heeft klager vanaf medio 2016 bijgestaan, in een aantal van deze zaken.

1.3 Op de rolzitting van 1 november 2016 heeft verweerder, namens klager, bij het gerechtshof een memorie van antwoord ingediend in een procedure tegen de vrouw.

1.4 Bij beschikking van 22 oktober 2019 heeft de rechtbank de definitieve omgangsregeling met de kinderen vastgesteld.

1.5 Op 22 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in een kort geding tussen klager, bijgestaan door verweerder, en de vrouw over de kosten van klager gemoeid met de omgang met de kinderen.

1.6 Op 2 juli 2020 heeft verweerder de met klager naar aanleiding van het vonnis gemaakte afspraken bevestigd. Volgens de e-mail is, zakelijk weergegeven, afgesproken dat geen zelfstandig beroep zal worden ingesteld. Op 22 juli 2020 heeft klager verweerder gevraagd of de vrouw beroep had ingesteld. Verweerder heeft dezelfde dag geantwoord dat hij nog niets had vernomen. Op 2 september 2020 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij niets van hem heeft vernomen. Op 7 september 2020 heeft klager nogmaals aan verweerder geschreven dat hij niets van hem hoort. Klager heeft in zijn bericht zijn ongenoegen geuit over de, volgens hem, gebrekkige communicatie met verweerder.

1.7 Met een herstelvonnis van 14 oktober 2020 heeft de rechter het vonnis van 20 juni 20202 hersteld.

1.8 Op 3 november 2020 hebben klager en verweerder gecorrespondeerd over de nakoming van het vonnissen van juni en oktober door de vrouw. In een e-mail van 10.14 uur heeft verweerder klager gemotiveerd geadviseerd om nog even te wachten met het inschakelen van een deurwaarder. Om 10.53 uur heeft klager verweerder gevraagd het originele vonnis toe te sturen, omdat de deurwaarder daarom heeft gevraagd. Om 11.54 uur heeft verweerder laten weten dat hij het vonnis per post heeft toegestuurd.

1.9 Op 6 februari 2024 heeft verweerder, namens klager een verweerschrift ingediend in een door de vrouw ingediend verzoek tot stopzetting van de omgangsregeling. Het verweerschrift bevat een zelfstandig verzoek tot hervatting van de omgang tussen klager en de kinderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Verweerder heeft het verweerschrift in concept aan klager voorgelegd op 1 februari 2024.

1.10 Bij brief van 13 maart 2024 heeft de gemeente Groningen klager erop gewezen dat er opnieuw onderzoek zal worden gedaan naar de financiële ruimte bij klager om alimentatie te betalen.

1.11 Op 16 april 2024 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:
“Ik zou u nog berichten over de brief van de gemeente en de alimentatie voor de kinderen. Allereerst merk ik op dat het betalen van kinderalimentatie wanneer de partner een erg onrechtvaardige regeling is wanneer de alimentatiegerechtigde in de bijstand zit en tijdens de relatie het inkomen erg laag was. Dan gaat de alimentatieplichtige al snel meer verdienen dan het gezinsinkomen tijdens de relatie. Dan wordt er vanuit gegaan dat de kinderen mee profiteren van deze inkomensstijging. Er moet dan dus alimentatie betaald worden op basis van een hogere behoefte. De gedachte is dat kinderen moeten meeprofiteren van een stijging van het inkomen van de ouders. Bij een bijstandsuitkering is dat alleen niet het geval, de alimentatie wordt gewoon in mindering gebracht op de uitkering en komt dus niet ten goede van de kinderen. Desondanks moet er wel de maximale alimentatie betaald worden. Ik heb het op basis van u inkomen uitgerekend en u zou dan in totaal 383 alimentatie per maand moeten betalen. het oneerlijke daarbij is ook nog eens dat de gemeente er niets aan doet om mevrouw aan het werk te krijgen. Wanneer zij namelijk zou werken tegen het minimumloon dan hoefde u maar 142 te betalen. Ik heb de overzichten van beide bijgevoegd. Dat laatste is overigens wel een argument naar de gemeente dat zij niet proberen mevrouw aan het werk te krijgen en u daarom alleen het lagere bedrag alsof ze wel werkte hoeft te betalen. Is nu de vraag wat u moet doen. Wanneer u niet reageert zal de gemeente naar de rechter stappen die kan dan besluiten de alimentatie vast te leggen vanaf de eerste brief maar ook vanaf het begin van de procedure. Wanneer u niet gereageerd heeft is het meestal, let wel meestal vanaf het begin van de procedure. Dus misschien is niet reageren de beste optie wanneer u zekerheidshalve het geld opzij legt vanaf de eerste brief. Laat me even weten wat u gaat doen.”

1.12 Op 1 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1) Verweerder communiceert gebrekkig. Verweerder heeft herhaaldelijk gefaald bij het bevestigen van de ontvangst van belangrijke communicatie.
De meeste communicatie verliep telefonisch. De zorgen van klager worden echter ondersteund door e-mails. De communicatie verliep niet naar tevredenheid van klager.
2) Verweerder heeft eigen beslissingen genomen, zonder rekening te houden met de wensen behoeften en instructies van klager.
3) Verweerder luistert niet naar klager.
4) Verweerder heeft verkeerde informatie verschaft aan de rechter.
De vrouw is met de kinderen verhuisd. Klager had daarvoor geen toestemming gegeven, terwijl hij en de vrouw op dat moment nog getrouwd waren. Klager heeft verweerder in 2016 opdracht gegeven om deze informatie te delen met de rechtbank, maar dat heeft verweerder nagelaten. Pas in 2020 werd erover gesproken met de rechtbank. Deze nalatigheid heeft geleid tot aanzienlijke reiskosten voor klager, die gedeeld hadden moeten worden met de vrouw. Door de gebrekkige communicatie van verweerder over dit onderwerp is bovendien klagers recht op inspraak in de kwestie geschonden.
5) Verweerder heeft zich ongepast opgesteld.
Er zijn meerdere incidenten geweest waarbij klager de benadering van verweerder als onnodig confronterend en druk uitoefenend heeft ervaren. Dit leidde bij klager tot ongemak en stress en dat draagt niet bij aan een constructieve afhandeling van de zaak. Ook hanteert verweerder bij de confrontatie van instanties een aanpak die onnodig agressief en ongeschikt is voor de omstandigheden.
6) Verweerder heeft een standaard verweerschrift gebruikt. Verweerder past alleen de datum aan. Dit kan volgens klager de kwaliteit van de juridische bijstand negatief beïnvloeden.
Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel ook naar voren gebracht dat verweerder een geldboete als sanctie blijft voorstellen, terwijl klager herhaaldelijk heeft verzocht om rekening te houden met de financiële situatie van de vrouw. Zij leeft, met de twee kinderen, van een bijstandsuitkering en gelet daarop zijn boetes volgens klager niet realistisch en niet in het belang van de kinderen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Bij de beoordeling van deze klacht neemt de voorzitter de volgende maatstaven in aanmerking.

4.2 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel 1)

4.4 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de communicatie tussen klager en verweerder voor 1 mei 2021 geldt dat klager niet-ontvankelijk is wegens het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren.

4.5 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de periode na 1 mei 2021 geldt het volgende.

4.6 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in de vier jaren waarin hij klager heeft bijgestaan tientallen e-mails heeft gestuurd en dat hij klager ook tientallen keer telefonisch heeft gesproken. Verweerder heeft telkens uitleg gegeven over de juridische (on)mogelijkheden. Klager heeft processtukken altijd vooraf ingezien.

4.7 De voorzitter is van oordeel dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd in het licht van het verweer. Het klachtonderdeel is, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 2) en 3)

4.8 Deze klachtonderdelen zijn bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 4)

4.9 Uit de door klager gegeven toelichting blijkt dat dit klachtonderdeel ziet op handelen van verweerder van voor 1 mei 2021. Wegens het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren is klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel 5)

4.10 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager altijd op een zakelijke en professionele wijze heeft benaderd.

4.11 De voorzitter stelt vast dat klager dit onderdeel van de klacht onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Reeds daarom is klachtonderdeel 6 kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 6)

4.12 De voorzitter zal er met verweerder van uitgaan dat dit onderdeel van de klacht ziet op de memorie van antwoord uit november 2016 en het verweerschrift uit 2024.

4.13 Wat betreft de memorie van antwoord geldt dat de klacht te laat, namelijk ruimschoots na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren is ingediend. Het klachtonderdeel is in zoverre niet-ontvankelijk.

4.14 Voor zover de klacht ziet op het verweerschrift uit 2024 is deze kennelijk ongegrond. Daargelaten dat verweerder het verweerschrift in concept aan klager heeft voorgelegd geldt dat in het verweerschrift wordt ingegaan op de situatie van klager.

4.15 Bij de onderbouwing van dit verwijt heeft klager gesteld dat verweerder telkens aan de vrouw op te leggen boetes als sanctie op niet naleving van haar verplichtingen heeft verzocht. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat klager zich nooit iets gelegen heeft laten liggen aan de financiële situatie van de vrouw en de kinderen. Op verzoek van klager heeft verweerder in 2020 zelfs het kort geding gevoerd over door de vrouw aan klager te vergoeden reiskosten in verband met de omgang met de kinderen, dat heeft geleid tot het vonnis van 20 juni 2020. Ook uit de keuze van de klager om niet vrijwillig mee te werken aan het onderzoek door de gemeente naar de vraag of alimentatie kan betalen, blijkt volgens verweerder dat klager niet erg begaan is met de financiële situatie van de vrouw.

4.16 De voorzitter is van oordeel dat klager zijn stelling dat verweerder tegen klagers wens dwangsommen heeft gevorderd, in het licht van het verweer, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Klachtonderdeel 6 is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen 1 (zoals overwogen in 4.4), 4 en 6 (zoals overwogen in 4.13), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op : 17 februari 2025