ECLI:NL:TADRARL:2025:46 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-548/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:46
Datum uitspraak: 10-02-2025
Datum publicatie: 13-02-2025
Zaaknummer(s): 24-548/AL/GLD
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft zich op een zitting als gemachtigde advocaat gepresenteerd, zonder daadwerkelijk door klager, aan wie zij ambtshalve was toegevoegd, maar met wie zij geen contact heeft gehad voorafgaand aan de zitting, te zijn gemachtigd. Ook heeft zij nagelaten om een aanhoudingsverzoek te doen, terwijl dat in deze zaak wel had gemoeten. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet en met de kernwaarde deskundigheid. Hoewel het positief is dat verweerster stelt dat zij lering uit deze zaak heeft getrokken, twijfelt de raad er aan - mede gelet op haar verklaring op de zitting van de raad waarin ze stelt dat het belang van haar cliënt relevant is voor de vraag of een advocaat gemachtigd is - of zij werkelijk en volledig begrijpt wat zij in deze zaak verkeerd heeft gedaan. De raad acht het overigens zorgelijk dat verweerster deze casus op haar kantoor heeft besproken en dat verweerster en haar kantoorgenoten kennelijk gezamenlijk tot de conclusie zijn gekomen dat dit handelen van verweerster toelaatbaar is. De raad is rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 10 februari 2025
in de zaak 24-548/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. M.M.A.J. Goris

over

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 29 februari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 17 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24/30 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 oktober 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 In een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 november 2014 is klager veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 130.000,- aan de Staat.

2.2 Op 28 februari 2023 heeft de officier van justitie ten aanzien van klager een vordering tot machtiging gijzeling ingediend bij de rechtbank Gelderland. Op 21 april 2023 is de vordering ter terechtzitting behandeld.

2.3 Op 4 mei 2023 heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan. In de beslissing van de rechtbank Gelderland is onder andere het volgende opgenomen:
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet op de zitting verschenen. Als raadsvrouw is aan veroordeelde toegevoegd, mr. H.. Zij heeft desgevraagd verklaard dat zij zich gemachtigd voelt om namens veroordeelde het woord te voeren. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. H en de officier van justitie op zitting gehoord.
Vordering van het Openbaar Ministerie De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 540 dagen. Er is sprake van betalingsonwil, omdat veroordeelde zich door zijn feitelijk vertrek onvindbaar heeft gemaakt. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij het verschuldigde bedrag niet kan betalen
Standpunt van de veroordeelde
Namens de veroordeelde is geen verweer gevoerd.
Beoordeling
Vast staat dat de veroordeelde niet geheel heeft voldaan aan de betalingsverplichtingen. Een bedrag van € 125.625,00 moet nog betaald worden. (…)
Beslissing
De rechtbank wijst de vordering toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van 540 dagen.

2.4 Op 3 november 2023 heeft mr. A, namens klager, bij het kantoor van verweerster een klacht ingediend en verweerster aansprakelijk gesteld. Bij brief van 14 november 2023 schrijft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster dat de aansprakelijkstelling door verweerster wordt betwist.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) tijdens de terechtzitting van 21 april 2023 bij de rechtbank Gelderland op te treden als advocaat van klager zonder daartoe door klager gemachtigd te zijn;

b) in strijd met gedragsregel 12 te handelen en de belangen van klager onzorgvuldig te behartigen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.2 Op 28 februari 2023 heeft de officier van justitie ten aanzien van klager een vordering tot machtiging gijzeling ingediend bij de rechtbank Gelderland. Op 21 april 2023 is de vordering ter terechtzitting behandeld. Verweerster was op die zitting aanwezig en zij heeft daar verklaard dat zij zich gemachtigd voelt om namens de veroordeelde, klager, het woord te voeren. Klager verwijt verweerster dat zij dat niet had mogen doen omdat hij haar niet had gemachtigd om namens hem het woord te voeren.

5.3 Verweerster erkent dat zij niet door klager was gemachtigd om op die zitting namens hem het woord te voeren. Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting geen contact met klager gehad. Verweerster stelt dat zij zich wel gemachtigd voelde omdat zij door de rechtbank als raadvrouw was toegevoegd en er dus rechtsbijstand werd verlangd. Als zij niet zou hebben verklaard dat zij zich gemachtigde voelde, zou een ambtshalve toevoeging zinledig zijn, aldus verweerster. Verder acht verweerster van belang dat er in de betreffende procedure geen appelmogelijkheden waren en dat zij in het belang van klager heeft gehandeld.

5.4 De raad stelt vast dat een advocaat alleen als hij door zijn cliënt bepaaldelijk is gemachtigd, op een zitting kan verklaren dat hij gemachtigd is en namens die cliënt het woord mag voeren. Het is duidelijk dat verweerster in strijd met dit uitgangspunt heeft gehandeld. De door verweerster aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders. Een machtiging ziet op de relatie tussen een cliënt en de advocaat. Het feit dat verweerster ambtshalve aan klager was toegevoegd door de rechtbank is daarbij niet van belang. Ook de aard van de procedure en de omstandigheid dat haar handelen (volgens verweerster) in het belang van klager was, maakt het niet toelaatbaar om op een zitting zonder machtiging te verklaren dat je je gemachtigd voelt en de verdediging te voeren. Het belang van de mededeling van de advocaat omtrent het al dan niet gemachtigd zijn blijkt niet alleen uit het feit dat bij een machtiging diverse rechten van de verdachte/veroordeelde overgaan op de advocaat, maar ook uit het feit dat het de rechter niet is toegestaan nader onderzoek te doen naar de juistheid van deze uitlating. Het handelen van verweerster is naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in strijd met de kernwaarde deskundigheid. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

Klachtonderdeel b) deel 1

5.5 Klager verwijt verweerster verder dat zij op de zitting van 21 april 2023 geen aanhoudingsverzoek heeft gedaan. De raad overweegt hierover het volgende. In deze procedure was verweerster niet gemachtigd om namens klager de verdediging te voeren. Wanneer een advocaat niet gemachtigd is, mag deze echter wel een verzoek tot aanhouding van de zitting doen met een beroep op het aanwezigheidsrecht van de verdachte of de veroordeelde.

5.6 De raad is van oordeel dat verweerster gehouden was in deze zaak een aanhoudingsverzoek te doen. Verweerster had vóór de zitting geen contact met klager kunnen krijgen. Hij had dus niet aan verweerster laten weten dat hij niet op deze zitting aanwezig wilde zijn. Verder gaat het om een zaak met zeer grote belangen voor klager; als de vordering van de officier van justitie door de rechtbank zou worden toegewezen dan zou klagers immers voor een aanzienlijke periode in een huis van bewaring worden gegijzeld. Tegen een dergelijke beslissing van de rechtbank is bovendien geen appel mogelijk. Het was daarom in het belang van klager om de kans te krijgen ter zitting uit te kunnen leggen dat er geen sprake was van betalingsonwil en om aannemelijk te maken dat klager het verschuldigde bedrag niet kon betalen. Door geen aanhoudingsverzoek te doen, heeft verweerster hem die kans ontnomen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie vervolgens ook toegewezen. De stelling van verweerster dat een aanhoudingsverzoek zonder meer zou worden afgewezen, is niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande wordt dit onderdeel van klachtonderdeel b) gegrond verklaard.

Klachtonderdeel b) deel 2

5.7 Klager verwijt verweerster ook dat zij op de zitting geen verweer heeft gevoerd. Dat verwijt is niet gegrond. Aangezien klachtonderdeel a) gegrond wordt bevonden, kan dit onderdeel niet eveneens slagen. Zoals hierboven al is vastgesteld, was verweerster niet gemachtigd om namens klager de verdediging te voeren. Het voeren van een verweer was daarom niet toegestaan. Door dit na te laten heeft verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft zich op een zitting als gemachtigde advocaat gepresenteerd, zonder daadwerkelijk door klager, aan wie zij ambtshalve was toegevoegd, maar met wie zij geen contact heeft gehad voorafgaand aan de zitting, te zijn gemachtigd. Ook heeft zij nagelaten om een aanhoudingsverzoek te doen, terwijl dat in deze zaak wel had gemoeten. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet en met de kernwaarde deskundigheid. Hoewel het positief is dat verweerster stelt dat zij lering uit deze zaak heeft getrokken, twijfelt de raad er aan - mede gelet op haar verklaring op de zitting van de raad waarin ze stelt dat het belang van haar cliënt relevant is voor de vraag of een advocaat gemachtigd is - of zij werkelijk en volledig begrijpt wat zij in deze zaak verkeerd heeft gedaan. De raad acht het overigens zorgelijk dat verweerster deze casus op haar kantoor heeft besproken en dat verweerster en haar kantoorgenoten kennelijk gezamenlijk tot de conclusie zijn gekomen dat dit handelen van verweerster toelaatbaar is. De raad is rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) eerste deel gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) tweede deel ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. H.J. Voors en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 10 februari 2025