ECLI:NL:TADRARL:2025:4 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-798/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:4
Datum uitspraak: 06-01-2025
Datum publicatie: 07-01-2025
Zaaknummer(s): 24-798/AL/OV
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met voldoende aandacht voor de wensen van klaagster op deskundige wijze in de procedure in hoger beroep haar belangen behartigd in haar geschil met een aannemer. Het is niet aan de tuchtrechter om inhoudelijk over de civiele zaak te oordelen. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. Dat verweerder tuchtrechtelijk bezien fouten zou hebben gemaakt, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken en heeft verweerder ook gemotiveerd weersproken. Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 januari 2025
in de zaak 24-798/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 5 november 2024 met kenmerk 2336255.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft in 2017 met bedrijf S een aanneemovereenkomst gesloten tot realisatie van een appartement. Op 21 juni 2017 heeft klaagster na overleg met S haar wensen met betrekking tot meer- en minderwerk aan S doorgegeven. Klaagster heeft daarna de opdrachtbevestiging van S niet ondertekend. Door S is geen meer- en minderwerk uitgevoerd.

1.2 Op 18 juni 2018 heeft S aan klaagster de laatste bouwtermijn voor een bedrag van € 13.223,42 in rekening gebracht.

1.3 Klaagster is door S uitgenodigd voor een oplevering op 11 juli 2018. Klaagster is niet bij de oplevering van het standaardappartement aanwezig geweest.

1.4 Klaagster is door S betrokken in een civiele procedure bij de kantonrechter waarin S betaling van de laatste bouwtermijn heeft gevorderd. Klaagster heeft zichzelf bijgestaan in deze procedure.

1.5 In het op 25 januari 2019 mondeling gewezen vonnis heeft de kantonrechter klaagster veroordeeld tot betaling van de gevorderde bouwtermijn aan S. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat klaagster geen tegenvordering heeft ingesteld en heeft het door haar gedane beroep op opschorting en verrekening verworpen. S heeft op de laatste bouwtermijn het bedrag van € 3.000,- vanwege de niet geleverde keuken gecrediteerd.

1.6 Klaagster heeft zich daarna tot verweerder gewend voor rechtsbijstand. Verweerder heeft namens klaagster hoger beroep ingesteld.

1.7 Bij arrest van 20 april 2021 heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Voor zover relevant is daarin overwogen:

5.3 Het hof begrijpt, anders dan de kantonrechter heeft gedaan, het schriftelijk verweer van [klaagster] in de eerste aanleg zo dat zij daarin een aantal tegenvorderingen heeft ingesteld: (…). [S] heeft een conclusie van antwoord in reconventie genomen en daarmee te kennen gegeven te hebben begrepen dat [klaagster] een tegenvordering instelde. De grief tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen tegenvordering is ingesteld is daarom terecht. (…)
5.5 Het verweer van [klaagster] tegen de vorderingen van [S] en haar tegenvordering zijn gebaseerd op de stelling dat [S] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst is tekort geschoten. Het hof verwerpt die stelling.
5.6 [Klaagster] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [S] het appartement conform de technische omschrijving diende te realiseren, in een standaarduitvoering, tenzij partijen een andere uitvoering zouden zijn overeengekomen door middel van meer- of minderwerk. Daarvoor is dan wel nodig dat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt. Daarvan is geen sprake. [S] heeft het bestreden en [klaagster] heeft in haar memorie van grieven onder nummer 19 zelf daarover gesteld dat geen overeenstemming is bereikt. [Klaagster] kan [S] daarom niet het verwijt maken dat zij het appartement in de standaarduitvoering heeft uitgevoerd en opgeleverd. [Klaagster] heeft niet onderbouwd gesteld dat [S] in die uitvoering is tekortgeschoten, bijvoorbeeld omdat [S] daarbij fouten heeft gemaakt.
5.7 Dat [klaagster], zoals zij stelt, niet bij de ondertekening van de aannemingsovereenkomst de ‘Handleiding koperskeuze’ en een optielijst heeft gekregen (…) maar pas ergens in mei 2017, maakt dat niet anders. Zij heeft niet betwist dat zij bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst wist dat sprake was van een standaarduitvoering van het appartement en dat over meer- en minderwerk nadere afspraken met [S] moesten worden gemaakt. [Klaagster] heeft haar wensen na gesprekken met [S] in mei en juni 2017 daarover kenbaar gemaakt; daaruit blijkt dat wij wist dat meer- of minderwerk nader moest worden overeengekomen.
5.8 De advocaat van [klaagster] heeft aan het eind van de zitting bij het hof nog gesteld dat [klaagster] de kans is ontnomen om met [S] te onderhandelen over meer- en minderwerk, nadat zij haar wensen kenbaar had gemaakt en dat [S] dat ten onrechte onder het mom van tijdsdruk niet heeft gedaan. Voor zover daarmee is bedoeld de vorderingen van [klaagster] te baseren op het op onrechtmatige wijze afbreken van de onderhandelingen door [S] is dat een nieuwe grondslag die te laat is aangevoerd. (…) Die stelling moet het bovendien, in het licht van de gesprekken die voorafgaande aan het wensenlijstje van [klaagster] hebben plaatsgevonden en het overleg wat ook daarna daarover heeft plaatsgevonden, zonder toereikende onderbouwing stellen. (…).

1.8 Begin juli 2021 heeft klaagster een door haar verzocht cassatieadvies ontvangen. Dit advies heeft zij niet aan verweerder gestuurd.

1.9 Op 12 juli 2021 heeft klaagster twee e-mails aan verweerder gestuurd.
In haar e-mail van 19:29 uur heeft klaagster geschreven:
Volgens het proces verbaal van de comparitie d.d. 22-3-2021 bij het Hof, heeft u verklaard: “dat ik tegenvorderingen tot het verkrijgen van schadevergoeding heb ingesteld, maar geen beroep meer deed op opschorting en verrekening met de aanneemsom, omdat ik, naar aanleiding van het kantonrechter vonnis, deze had betaald”.(…)
Uw bovengenoemde mededeling aan de Rechter betekende, dat U: mijn verweer: “dat [S] geen recht had op uitbetaling van de restant aanneemsom”, heeft prijsgegeven. De consequentie daarvan was: dat de vordering van [S] moest worden toegewezen. Met als gevolg: dat mijn vorderingen niet verder door het Hof behandeld en onderzocht hoefden te worden. Ik neem U dat zeer kwalijk. (…)
En om 19:35 uur:
Ter aanvulling op mijn vorige mail: vanwege uw mededeling (22-3-2021) aan de Rechter, heeft Cassatie beroep geen enkele kans van slagen.

1.10 Op 13 en 15 juli 2021 heeft klaagster bij verweerder gerappelleerd.

1.11 In een e-mail van 16 juli 2021 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij haar na zijn vakantie, in de loop van week 31, begin week 32, nader zal berichten. Klaagster heeft diezelfde dag in een e-mail aan verweerder laten weten:
(…) ik verzoek u nadrukkelijk mij vandaag te berichten. Door uw uitgesproken woorden moest de rechter het door mij ingediende ongegrond verklaren en heeft u cassatieberoep onmogelijk gemaakt. Dat is niet niks. Als ik vandaag geen reactie van u ontvang, beraad ik mij, waar ik een klacht over u in kan dienen op korte termijn.
Verweerder heeft niet meer gereageerd.

1.12 Op 7 april 2024, aangevuld op 28 april 2024, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ondanks zijn toezegging in zijn e-mail van 16 juli 2021 nooit te reageren op de e-mails van klaagster van 12 juli 2021;
b) ondeskundig te handelen en de belangen van klaagster te schaden door in hoger beroep:
(i) tijdens de comparitie van partijen op 22 maart 2021 ten onrechte te stellen dat klaagster geen beroep meer deed op haar tegenvordering, als gevolg waarvan over de vorderingen van klaagster niet is geoordeeld en de vordering van S moest worden toegewezen;
(ii) te stellen dat tussen partijen geen overeenstemming was bereikt over meer- en minderwerk waardoor cassatie voor klaagster onmogelijk is geworden;
(iii) ondanks uitdrukkelijk verzoek van klaagster niet (voldoende) te benadrukken dat S heeft gepoogd om haar via misleiding, oneerlijke handelwijze en tijdsdruk voor € 8.000,- te duperen, hetgeen klaagster met stukken kon onderbouwen;
(iv) niet te wijzen op de "verschuldigde keuken levering", indien klaagster zich aan de "Brochure Handleiding Koperskeuze” diende te houden;
(v) niet te verzoeken om bewijsaanlevering door S van de gestelde en betwiste overhandiging van "Handleiding Koperskeuze" aan klaagster;
(vi) niet te stellen "dat uitsluitend hetgeen in de Koop-Aanneemovereenkomst m.n. Waarmerkformulier, gesteld en ondertekend is" juridisch het enige juiste was;
(vii) niet te stellen "dat de onterecht geëiste betaling van € 3.000,- voor een keukenaankoop direct verrekend had dienen te worden met de eerstvolgende factuur, nadat bekend was dat klaagster geen keuken bij de toegewezen zaak had gekocht;
(viii) niet te stellen dat een verzoek om een deels ongespecificeerde meer- minderwerk opdrachtbevestiging te ondertekenen juridisch onjuist en wettelijk verboden is;
(ix) geen grieven aan te voeren tegen het oordeel van de kantonrechter "dat het bedrijf de zevende termijn in rekening heeft kunnen brengen";
(x) aldus niet alle relevante feiten en omstandigheden en juridische mogelijkheden naar voren te brengen, waardoor klaagster in haar belangen is geschaad;
c) ondanks verzoek van klaagster geen poging te hebben gedaan om het geschil met S op minnelijke wijze op te lossen om zo een hoger beroep te voorkomen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

3.2 Op 16 juli 2021, de eerste dag van zijn vakantie, is hij speciaal naar kantoor gereden om klaagster te laten weten dat hij na zijn vakantie op haar e-mails van 12 juli 2021 zou terugkomen. Klaagster stuurde meteen daarop haar eis dat hij meteen zou reageren en zij anders een klacht zou indienen. Hij wilde daar niet op ingaan. Na terugkomst van zijn vakantie heeft hij pas weer van klaagster vernomen omdat zij deze klacht had ingediend.

3.3 Hij heeft de relevante feiten en omstandigheden in hoger beroep naar voren gebracht. Als dominus litis heeft hij, en moest hij bepalen welke aanvullende suggesties en stukken van klaagster zinvol waren en welke niet. Ook heeft hij duidelijk gemaakt aan klaagster dat hij geen heil zag om S van oplichtingspraktijken te betichten, zoals klaagster wilde. Hij heeft de memorie van grieven vooraf in concept naar klaagster gestuurd, de inhoud ervan met haar besproken en na aanpassing met instemming van klaagster ingediend.

3.4 Verweerder betwist dat hij tegen het gerechtshof heeft gezegd dat klaagster geen beroep meer deed op de in eerste aanleg door haarzelf ingestelde tegenvordering. Hij heeft juist met een van de grieven bewerkstelligd dat het hof, anders dan de kantonrechter, de door klaagster zelf ingediende tegenvordering wel heeft gehonoreerd. Dat het gerechtshof niet aan de inhoudelijke beoordeling daarvan is toegekomen, kan hem niet worden verweten. Hij verwijst naar de in de feiten onder 1.6 opgenomen overwegingen van het hof in het arrest van 20 april 2021. Klaagster heeft met het bouwbedrijf geen overeenstemming bereikt over meer- en minderwerk bij de bouw van het appartement. Ontkennen daarvan was zinloos en niet in het belang van klaagster, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

4.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.3 De tuchtrechter toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Klachtonderdeel a)

4.4 Naar het oordeel van de voorzitter hoefde verweerder, gelet op de inhoud van de e-mail van klaagster van 16 juli 2021 in reactie op de e-mail van verweerder van diezelfde dag, na terugkeer van zijn vakantie niet meer te reageren op eerdere e-mails van klaagster. Klaagster had immers duidelijk gemaakt dat verweerder bij uitblijven van een snelle reactie een klacht tegemoet kon zien. Die klacht heeft klaagster, weliswaar bijna drie jaar later, alsnog over verweerder ingediend. Tuchtrechtelijk treft verweerder in deze dan ook geen verwijt. Klachtonderdeel a) wordt kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.5 De hierboven onder klachtonderdeel b) opgesomde subverwijten zien allen op de kwaliteit van de door verweerder geleverde dienstverlening en worden door de voorzitter daarom gezamenlijk beoordeeld. Volgens klaagster waren de werkzaamheden van verweerder in de procedure in hoger beroep ondermaats waardoor hij haar belangen heeft geschaad.

4.6 Een advocaat heeft de regie en bepaalt welke stellingen en stukken in het belang van de cliënt in een procedure nodig zijn. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met voldoende aandacht voor de wensen van klaagster op deskundige wijze in de procedure in hoger beroep haar belangen behartigd. Het is niet aan de tuchtrechter om inhoudelijk over de civiele zaak te oordelen. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. Dat verweerder tuchtrechtelijk bezien fouten zou hebben gemaakt, zoals klaagster hem onder b) verwijt, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken en heeft verweerder ook gemotiveerd weersproken. Dat volgt niet uit het arrest van het gerechtshof van 20 april 2021 en de onder 1.6 opgenomen rechtsoverwegingen. Het enkele feit dat de uitspraak van het hof teleurstellend voor klaagster is geweest, is onvoldoende om verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken.

4.7 Gelet op het voorgaande wordt ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel c)

4.8 Het verwijt dat verweerder ondanks verzoeken van klaagster geen pogingen tot een minnelijke regeling heeft gedaan, is onvoldoende concreet onderbouwd. Daarom wordt ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025.

Griffier Voorzitter


Verzonden op : 6 januari 2025