ECLI:NL:TADRARL:2025:34 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-919/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:34
Datum uitspraak: 03-02-2025
Datum publicatie: 04-02-2025
Zaaknummer(s): 24-919/AL/MN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 3 februari 2025
in de zaak 24-919/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster
gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 10 december 2024 met kenmerk Z 2352048/FM/SD.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Op 10 december 2020 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij hem zal bijstaan in het hoger beroep inzake de afwijzing van een bijstandsuitkering.

1.2 Op 7 december 2021 heeft klager aan verweerster laten weten dat hij geïnteresseerd is in de door de CRvB voorgestelde GOO-zitting (Gericht op Oplossing).

1.3 Op 2 februari 2022 hebben klager en verweerster elkaar telefonisch gesproken. In de dagen erna hebben klager en verweerster gecorrespondeerd naar aanleiding van de beroepszaak en, in het bijzonder, vragen die verweerster ter voorbereiding van de zitting nog had voor klager.

1.4 Op 10 februari 2022 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:
“Zoals je weet heb ik richting de gemeente uiteengezet dat jij graag een financiële compensatie wenst te ontvangen. De gemeente heeft zojuist gereageerd en aangegeven dat zij bereid zijn EUR 750,00 toe te kennen tegen finale kwijting over en weer (dat houdt in dat daarmee de procedure is afgerond en dat er niet op een later moment nog aanspraak kan worden gemaakt op een ander bedrag). De gemeente meent nog steeds dat de grondslag voor de weigering van de uitkering terecht is geweigerd, maar geeft aan je wel op deze manier tegemoet te willen komen. Ik hoor graag wat jouw reactie hierop is. Mocht je dit voorstel niet willen accepteren, dan zullen we volgende week naar de zitting gaan.”

1.5 Klagers heeft met het voorstel van de gemeente niet ingestemd en het hoger beroep is mondeling behandeld op 15 februari 2022, door de CRvB. Uit het veertien pagina’s tellende proces-verbaal van de zitting blijkt dat de zaak eerst is besproken, waarbij ook klager aan het woord is gekomen, en vervolgens is geschikt. De schikking houdt in dat de gemeente een bedrag van € 11.386,- aan bijstand zou betalen en dat klager het hoger beroep zou intrekken. Uit het proces-verbaal blijkt dat de schikking overeenkomt met dat wat de CRvB zou hebben geoordeeld, afgezien van de proceskosten die in het kader van de schikking door beide partijen zelf worden gedragen. Partijen hebben elkaar bij het sluiten van de schikking finale kwijting verleend.

1.6 Na de zitting heeft verweerster een bericht naar klager gestuurd, waarin ze hem onder meer heeft gevraagd om haar te informeren wanneer hij de betaling van de gemeente heeft ontvangen.

1.7 Op 10 maart 2022 heeft klager verweerster laten weten dat hij nog niets had ontvangen van de gemeente. Verweerster heeft dezelfde dag geantwoord dat zij contact zal opnemen met de gemeente.

1.8 Op 9 april 2022 heeft klager aan verweerster laten weten dat de gemeente het bedrag heeft overgemaakt.

1.9 Op 9 juni 2022 heeft verweerster het schikkingsproces-verbaal van de zitting naar klager gestuurd.

1.10 Uit correspondentie van klager aan verweerster vanaf medio 2023 blijkt dat klager zich op het standpunt stelt dat hij als gevolg van het (aanvankelijk) niet ontvangen van een bijstandsuitkering schade heeft geleden en dat hij die op de gemeente wenst te verhalen.

1.11 Verweerster heeft op 12 juli 2023 aan klager geschreven dat een schadevordering onderbouwd moet worden door te bewijzen dat schade is geleden, dat deze het gevolg is van handelen van de gemeente en wat de omvang van de schade is.

1.12 Op 29 juli 2023 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:
“ik denk dat je me niet goed begrijpt. Er is geen uitspraak gedaan en om die reden geef ik aan dat je niet in het gelijk bent gesteld. De gemeente daarentegen is ook niet in het gelijk gesteld. De schikking is getroffen omdat de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gemeente zorgvuldiger onderzoek had moeten doen, terwijl jij niet voldoende informatie aan de gemeente hebt verschaft. Om de zaak te beëindigen en voor iedereen duidelijkheid te creëren is voorgesteld om over een schikking na te denken. Die is getroffen. De gevolgen van de schikking zijn door ons een-op-een en ook door de voorzitter van de Centrale Raad van Beroep besproken voordat deze werd getroffen. Als je het wenst, kan ik je telefonisch nog een en ander toelichten.”

1.13 Op 22 juni 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a) Verweerster heeft klager onvoldoende gehoord en geadviseerd.
Klager stelt dat verweerster hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de schikking met de gemeente. Tijdens de zitting bij de CRvB zijn de standpunten en belangen van klager niet goed besproken. Klager is door deze gang van zaken benadeeld.

b) Verweerster is onzorgvuldig geweest.
Klager heeft geprobeerd om met verweerster een afspraak te maken om de zaak te bespreken, maar dat werd door verweerster genegeerd.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klacht

4.2 De voorzitter stelt vast dat verweerster en klager elkaar enkele dagen voor de zitting telefonisch hebben gesproken. Verweerster heeft klager nadien nog vragen gesteld per e-mail en klager heeft deze vragen beantwoord. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de zaak uitvoerig is behandeld door de CRvB.

4.3 Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de voorzitter heeft uitgelegd wat de schikking inhoudt en wat zijn uitspraak zou zijn als partijen de zaak niet hadden geschikt. Verweerster heeft aangevoerd dat zij ook tijdens de schorsingen van de zitting aan klager heeft toegelicht wat de schikking inhoudt.

4.4 De voorzitter heeft gelet op een en ander geen grond om aan te nemen dat verweerster klager onvoldoende heeft gehoord of geadviseerd.

4.5 De voorzitter heeft ook geen grond om aan te nemen dat verweerster onzorgvuldig is geweest bij de behandeling van het beroep. Dit geldt ook voor de informatie die zij aan klager heeft verstrekt toen hij haar liet weten dat hij schade wenst te vorderen van de gemeente.

4.6 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager zijn klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd en de voorzitter zal de klacht daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 3 februari 2025