ECLI:NL:TADRARL:2025:31 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-898/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-02-2025 |
Datum publicatie: | 04-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-898/AL/MN |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de (kwaliteit van) dienstverlening kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 3 februari 2025
in de zaak 24-898/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken)
van 4 december 2024 met kenmerk Z 2345830/FM/SD.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft verweerder, via zijn toenmalige partner, gevraagd om bijstand in een kwestie met het CJIB. Klager was op dat moment gedetineerd in de PI Alphen aan den Rijn in verband met die kwestie.
1.2 Op 16 februari 2024 heeft verweerder, per post naar de PI, het volgende geschreven
aan klager:
“Middels deze bevestig ik u voor de goede orde onze telefonische bespreking van
25 dezer waarin u mij heeft verzocht u bij te staan in de kwestie tegen het CJIB die
heeft geleid tot uw huidige detentie.
Bijgaand doe ik u toekomen een kopie van de brief die ik aan de directie van de
PI zond.
U zou uw partner nog vragen de correspondentie die zij van het CJIB heeft ontvangen
naar mij toe te zenden/mailen.
Volgens de voor mij geldende regels dien ik in ieder dossier te beschikken over
een opdrachtbevestiging, die ik hierbij insluit.”
1.3 In een brief van dezelfde datum aan de directeur van de PI heeft verweerder verzocht om het voor klager mogelijk te maken om met verweerder te corresponderen, zodat klager stukken naar verweerder kan sturen.
1.4 Op 20 februari 2024 heeft verweerder een brief gestuurd naar een medewerker van DJI. In deze brief heeft verweerder gevraagd om een brief van het CJIB aan klager van 16 februari 2024 te verstrekken en om het ertoe te leiden dat klager een “eigen verklaring bij vrijheidsontneming” zal invullen in verband met een toevoegingsaanvraag. Bovenaan de brief staan de naam van klager en het adres van de PI, het e-mailadres van de medewerker van DJI en het e-mailadres van de toenmalige van klager.
1.5 Op 6 maart 2024 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“In de brief van 13 februari 2024 van het CJIB is duidelijk aangegeven wat het CJIB
van u wil ontvangen.
De e-mail die u mij op 4 maart jl. heeft gestuurd, beantwoordt de punten van het
CJIB onvoldoende, aangezien het CJIB niet alleen informatie verlangt, maar ook zichtbaarheid
op bankafschriften vereist.
U dient derhalve naast uw opmerkingen bankafschriften te overleggen, met name met
betrekking tot de opsomming van alle privé inkomsten en uitgaven.
Tevens dient u een overzicht van al uw schulden te verstrekken, Een verwijzing naar
een eerdere e-mail is niet voldoende, aangezien de eerder verstrekte informatie door
het CJIB als onvoldoende werd beoordeeld.
Voorts dient u bewijs van uw poging tot informatieoverdracht van de bankrekening
eindigend op 7015 te overleggen.
Ook dienen de ING-afschriften van de laatste twee maanden aan het CJIB te worden
verstrekt.
Indien u wel informatie heeft opgevraagd maar hierover geen antwoord heeft gekregen
van de ING, dient u uw verzoeken om informatie aan het CJIB te overleggen”
Bovenaan de brief staan de naam van klager en het adres van de PI, het e-mailadres
van de medewerker van DJI en het e-mailadres van de toenmalige partner.
1.6 Bij brief van 18 maart 2024 heeft verweerder de medewerker van DJI gevraagd ervoor te zorgen dat klager telefonisch contact met hem opneemt.
1.7 Op 20 maart 2024 heeft verweerder het volgende geschreven aan het CJIB:
“In antwoord op uw brief aan cliënt van 13 februari 2024 (zie bijlage) doe ik u
hierbij toekomen de reactie van mijn cliënt (…).
Ter toelichting merk ik namens cliënt op dat cliënt al diverse keren getracht heeft
de gevraagde bankafschriften op te vragen, doch dat één en ander nog steeds niet van
met name de ING is ontvangen.
Cliënt heeft geen aparte privé-inkomsten. Cliënt neemt van de zakelijke rekening
op of per PIN wat nodig is voor boodschappen e.d.
Cliënt heeft geen zorgverzekering.
Cliënt biedt aan en is ook in staat indien hij zijn werkzaamheden in de kapsalon
kan hervatten om maandelijks€ 500,- op de schuld af te lossen.
In afwachting van uw omgaande reactie.”
Dezelfde dag heeft verweerder de brief aan het CJIB per post naar klager gestuurd,
via de directeur van de PI.
1.8 Bij brief van 3 april 2024 heeft het CJIB gereageerd met, zakelijk weergegeven, het verzoek om aanvullende informatie te verstrekken.
1.9 Bij brief van 7 april 2024 aan verweerder heeft klager zijn ongenoegen over de bijstand van verweerder kenbaar gemaakt. Klager heeft geschreven dat hij vindt dat het allemaal te lang duurt en dat verweerder te weinig doet. Zo heeft verweerder, volgens klager, geweigerd om te bellen met het CJIB en ook om contact op te nemen met ING voor het verstrekken van stukken. Juist voor dat laatste had klager verweerder ingeschakeld, omdat het hem vanuit de PI niet lukt om deze stukken van de ING te verkrijgen. Volgens klager heeft verweerder hem laten bungelen, terwijl hij op dat moment al elf weken gedetineerd was. Klager heeft geschreven dat verweerder zich daarvoor moet schamen. Klager wijst erop dat hij zowel zijn bedrijf als zijn huis kwijt is. Aan het slot wijst klager er op dat hij naar de PI Zutphen moet.
1.10 Op 10 april 2024 heeft verweerder per post en via de directeur van de PI Alphen aan den Rijn, een kopie van de brief van het CJIB naar klager gestuurd. Boven aan de aan klager gerichte begeleidende brief is het e-mailadres van de ex-partner genoemd.
1.11 Op 15 april 2024 heeft verweerder per post en via de directeur van de PI Alphen
aan den Rijn het volgende aan klager geschreven:
“Naar aanleiding van uw brief gedateerd 7 april die ik op 12 april jl. ontving bericht
ik u dat ik niet akkoord ga met de inhoud van uw voormelde brief en tevens de toonzetting
van uw voormelde brief niet accepteer.
Ik heb u ( en uw vriendin) steeds aangegeven welke stukken het CJIB benodigde en
aangegeven dat het aan u is om de desbetreffende stukken te produceren, dan wel deze
aan mij aan te leveren en hiervoor zelf met uw curator en de banken contact op te
nemen.
Ik stel met uw brief vast dat er geen sprake meer is van het vereiste vertrouwen
tussen u en mij. Ik beëindig dan ook met ingang van heden met werkzaamheden voor u.
Ik adviseer u zich tot een andere advocaat te wenden.”
Bovenaan de brief is het e-mailadres van de toenmalige partner vermeld.
1.12 Bij brief van 20 april 2024 heeft klager gereageerd. Hij heeft geschreven dat de benodigde stukken aan verweerder ter beschikking zijn gesteld, maar dat deze niet of te laat naar het CJIB zijn gestuurd. Daardoor is klager benadeeld. Klager schrijft ook in deze brief dat verweerder heeft geweigerd om contact op te nemen met banken, terwijl hij wist dat klager dat zelf niet kon doen vanuit de PI. Klager kondigt in de brief aan dat hij een klacht tegen verweerder zal indienen.
1.13 Op 26 april 2024 heeft verweerder per post en via de directeur van de PI (Alphen
aan den Rijn) het volgende aan klager geschreven:
“Uw brief gedateerd 20 april 2024 ontving ik op 25 april.
Hetgeen dat u in uw brief stelt is niet juist. Ik ga hier dan ook niet mee akkoord.
Ik heb u in de afgelopen periode naar behoren bijgestaan en u steeds duidelijk aangegeven
welke stukken van u werden verlangd. Ik heb de door u aangeleverde stukken aan het
CJIB gezonden.
Het is niet aan u om mij aan te geven wat ik moet doen. Dit bepaal ik als advocaat
zelf. Ik heb u aangegeven dat het aan u is om over de desbetreffende bankrekeningen
zelf contact met de bank op te nemen. Net zo goed als u mij een brief kunt schrijven,
kunt u ook uw bank een brief sturen.
Ik ben niet gediend van de toon die u in uw brieven tegen mij aanslaat. Dit heb
ik u eerder ook al aangegeven.
Ik heb vastgesteld dat er sprake is van een gebrek aan vertrouwen.
Indien u niet tevreden bent over mijn werkzaamheden kunt u een andere advocaat benaderen.
Ik ontken klachtwaardig te hebben gehandeld.
Indien u een andere advocaat gevonden heeft verneem ik dat gaarne, zodat ik het
dossier kan overdragen.
Voorts gaat hierbij mijn brief van 10 april die ik retour ontving.”
1.14 Op 8 mei 2024 heeft verweerder de brief van 26 april 2024 (nogmaals) per post en via de directeur van de PI Zutphen aan klager gestuurd. Boven aan de begeleidende brief van 8 mei 2024 aan klager staat het e-mailadres van de toenmalige partner.
1.15 Op 15 mei 2024 heeft verweerder per post en via de directeur van de PI Zutphen het volgende aan klager laten weten dat de brief van klager van 10 mei 2024 geen wijzing brengt in het standpunt van verweerder.
1.16 Bij brief van 7 juni 2024 heeft verweerder de raad voor rechtsbijstand laten weten dat hij de eerder ten behoeve van klager aangevraagde toevoeging intrekt.
1.17 Op 28 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft niets gedaan in de zaak van klager. Verweerder heeft ook
niet op vragen van klager gereageerd.
b) Verweerder heeft e-mails gestuurd naar de ex-partner van klager.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.2 Uit de feiten blijkt dat verweerder werkzaamheden heeft verricht voor klager. Het verwijt dat verweerder niets heeft gedaan is dan ook kennelijk ongegrond.
4.3 Klager stelt dat verweerder voor hem contact had moeten opnemen met verschillende banken, omdat klager dat zelf vanuit de PI niet kon doen. Verweerder heeft aangevoerd dat het geen zin had dat hij zou bellen omdat de bank geen gehoor zou geven aan zijn verzoeken. Volgens verweerder zou de bank wel direct reageren als klager zelf contact zou opnemen. Volgens verweerder heeft hij dit ook aan klager uitgelegd.
4.4 Op basis van het over en weer gestelde heeft de voorzitter onvoldoende grond om aan te nemen dat verweerder onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld door geen contact op te nemen met de banken. Dit onderdeel van de klacht is onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen e-mails naar de ex-partner heeft gestuurd, zonder toestemming van klager. Verweerder heeft verder aangevoerd dat slechts de retour gekomen brieven die aanvankelijk naar de PI Alphen aan den Rijn waren gestuurd per e-mail naar de toenmalige partner zijn gestuurd.
4.6 Tussen partijen staat vast dat het contact tussen klager en verweerder is gelegd via de toenmalige partner van klager. Uit het dossier blijkt verder dat het contact met klager wat moeizaam verliep omdat hij gedetineerd was en op enig moment werd overgeplaatst naar een andere PI, zonder dat verweerder daarvan op de hoogte was gesteld. Verweerder had gelet hierop goede gronden om de communicatie ook te laten verlopen via het e-mailadres van de ex-partner. Verweerder diende daarmee het belang van klager om kennis te nemen van relevante correspondentie. Naar het oordeel van de voorzitter is klachtonderdeel b dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 3 februari 2025