ECLI:NL:TADRARL:2025:29 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-544/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-02-2025 |
Datum publicatie: | 03-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-544/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Niet gebleken van excessieve declaraties. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerder heeft klaagster geïnformeerd over een overschrijding van de eerder door hem ingeschatte urenbesteding. Niet gebleken dat declaraties zodanig onduidelijk zijn ingericht dat klaagster niet kon vaststellen welke bedragen bij haar in rekening worden gebracht. Geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien overdracht dossier. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 3 februari 2025
in de zaak 24-544/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
1. klaagster 1
en
2. klaagster 2
hierna samen ook: klaagsters
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 november 2022 heeft klaagster 2 mede namens klaagster 1 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/151 digitaal van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2024. Daarbij waren klaagster 2 en verweerder met hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft klaagster 1 in de periode van juli 2021 tot en met half oktober 2021 bijgestaan in een civiele procedure tegen bedrijf X. Klaagster 2 is middellijk bestuurder van klaagster 1.
2.2 Op 18 juni 2021 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klaagster 1 gestuurd. Over de ureninschatting heeft verweerder daarin onder meer opgenomen:
‘Fase 1
Om te beginnen stel ik voor dat ik de thans beschikbaar gestelde stukken bestudeer, mij daarover een kritisch oordeel vorm en u op basis daarvan een procesadvies geef, waarna wij vervolgens kunnen overleggen over de mogelijke vervolgstappen en de daarbij te maken afwegingen. U heeft mij verzocht om in te schatten welke tijdsbesteding met deze analyse gemoeid zal zijn. Naast het bestuderen van de stukken lijkt het mij wenselijk om nader overleg met elkaar voeren over (de achtergronden van) het geschil. Mijn verwachting is dat ik aan e.e.a. in totaal circa 1,5 a 2 dagen zal moeten besteden, derhalve tussen de 12 en 16 uur (op basis van het tarief van ondergetekende, zie hierna).
(…)
Zoals ik al aangaf, is eigen aan een juridische procedure dat zich gaandeweg allerlei ontwikkelingen kunnen voordoen die van (grote) invloed kunnen zijn op de te besteden tijd en dus de te maken kosten. Ik doel daarbij onder meer op allerlei aanvullende proceshandelingen die, op initiatief van de wederpartij dan wel de rechter(s), in een procedure kunnen opkomen. Om die reden is het lastig om daarop (onderbouwde) voorspellingen los te laten en in feite onmogelijk om daarover harde toezeggingen te doen.Uw wens om ter zake enige houvast te hebben, begrijp ik uiteraard heel goed, waarbij zich in dit geval bovendien de bijzonderheid voordoet dat de kosten een belangrijk onderdeel zijn van de (eventueel) te maken afspraken met de procesfinancier. Om die reden zal ik hieronder een indicatie geven van de urenbesteding die ik minimaal verwacht op basis van mijn eerste indruk van (de omvang en het belang van) deze zaak en mijn eerdere ervaringen met vergelijkbare procedures. Zoals al aangekondigd, zal ik mij hierbij beperken tot de processtukken en – onderdelen waarvan waarschijnlijk is dat deze zich in deze procedure minimaal zullen voordoen. Eventuele andere proceshandelingen (zoals bijvoorbeeld getuigenverhoren, deskundigenbericht, nadere conclusiewisseling /re- en dupliek etc.) zijn uitdrukkelijk niet in deze inschatting opgenomen en datzelfde geldt voor alle andere werkzaamheden in de zaak (zoals bijvoorbeeld het voeren van correspondentie en besprekingen met de diverse betrokken stakeholders etc.).
Mijn eerste inschatting is als volgt:
- dagvaarding (d.w.z. het aanpassen en aanvullen van het voorliggende concept van Houthoff): 5 dagen, derhalve 40 uur
- griffierecht (hoogste categorie): € 4.200,00
- deurwaarderskosten (BTAG): pm
- bestuderen conclusie van antwoord + voorbereiden comparitie: 8 dagen, derhalve 64 uur
- comparitie: 1 dag, derhalve 8 uur
- nadere akte: 5 dagen, derhalve 40 uur
- voorbereiden pleidooi: 5 dagen, derhalve 40 uur
- pleidooi: 1 dag, derhalve 8 uur
Totaal: 200 uur (op basis van het tarief van ondergetekende, zie hierna).’
2.3 Op 23 juni 2021 heeft verweerder klaagster 2 laten weten dat hij zijn ureninschatting voor de conclusie van antwoord, op verzoek van klaagster 2, heeft aangepast van acht naar vier dagen.
2.4 Op 12 juli 2021 heeft verweerder klaagster 2 bericht dat hij een aanvullend procesadvies zal opstellen en dat hij verwacht dat dit ongeveer 8 uur op basis van het uurtarief van zijn kantoorgenoot in beslag zal nemen.
2.5 Op 15 juli 2021 heeft verweerder klaagster 2 het volgende bericht:
‘Door de werkwijze tot nu toe lopen we bovendien volledig uit de pas met de ureninschatting. Ik voorzie dat dit in het kader van de procedure ook een reëel scenario zal zijn. Voor ons zou dit aanleiding zijn om, wanneer we doorgaan, opnieuw naar de ureninschattingen te kijken. Ik weet dat het slechts inschattingen zijn, maar ik weet ook dat deze een bepaalde verwachting scheppen.’
2.6 Op 19 juli 2021 heeft verweerder aan klaagster 1 de opdracht bevestigd voor het vervolg van de civiele kwestie. Daarbij heeft verweerder een nieuwe inschatting gemaakt van de te besteden uren:
‘- dagvaarding (d.w.z. het aanpassen en aanvullen van het voorliggende concept van Houthoff): 6 10 dagen, derhalve 48-80 uur op basis van het uurtarief van ondergetekende;
- griffierecht (hoogste categorie): € 4.200,00
- deurwaarderskosten (BTAG): p.m.’
Dezelfde dag heeft verweerder een declaratie van € 10.889,- exclusief kantoorkosten en btw aan klaagster 1 gestuurd voor de werkzaamheden in de periode van 11 juni tot en met 12 juli 2021.
2.7 Op 27 augustus 2021 heeft verweerder een declaratie van € 44.063,00 exclusief btw en kantoorkosten aan klaagster 1 gestuurd voor de werkzaamheden in de periode van 12 juli 2021 tot en met 23 augustus 2021. Daarbij heeft verweerder het volgende opgemerkt:
‘- het honorarium voor de werkzaamheden tot en met 6 augustus 2021 (de datum waarop de conceptdagvaarding werd aangeleverd) is gematigd tot een bedrag van (ongeveer) € 25.200,00, zijnde het bedrag volgens de inschatting (80 uur a € 315,00);
- het honorarium voor de werkzaamheden vanaf 6 augustus 2021 tot en met 23 augustus 2021 is eveneens gematigd en komt neer op een bedrag van € 18.836,50. Dit bedrag heeft betrekking op de vele extra werkzaamheden die in de betreffende weken werden verricht, te weten de diverse besprekingen en andere contractmomenten per e-mail, telefoon/Teams/fysiek, alsmede de ingrijpende aanpassingen van de dagvaarding en producties die noodzakelijk bleken als gevolg van de geconstateerde bewijsproblemen.’
2.8 Op 27 september 2021 heeft verweerder een declaratie van € 3.398,50 exclusief kantoorkosten en btw aan klaagster gestuurd voor de werkzaamheden in de periode van 1 augustus tot en met 31 augustus 2021.
2.9 Op 21 oktober 2021 heeft verweerder een declaratie van € 5.887,00 exclusief kantoorkosten en btw aan klaagster 1 gestuurd voor de werkzaamheden in de periode van 1 augustus tot en met 30 september 2021.
2.10 Op 24 november 2021 heeft verweerder een declaratie van € 2.458,50 exclusief kantoorkosten en btw aan klaagster 1 gestuurd voor de werkzaamheden in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 oktober 2021.
2.11 Op 10 december 2021 is namens verweerder aan klaagster 2 bericht:
‘Overdracht van dossier
Namens [verweerder] informeer ik u als volgt. U heeft afgelopen maand aangegeven de kwestie waar bovenstaande declaraties op zien, neer te leggen bij een ander advocatenkantoor. Dat bevestigen wij hierbij graag formeel. Over de kwestie zelf hebben u en [kantoor van verweerder] verder niet meer gesproken. Graag willen wij u er via deze weg andermaal op attenderen dat de dagvaarding aan [wederpartij van klaagster 1]is uitgebracht tegen de roldatum van 26 januari 2022.
Gelet op het feit dat u de kwestie bij een ander advocatenkantoor heeft neergelegd, bevestigen wij u hierbij dat wij niet zullen overgaan tot aanbrengen van de dagvaarding bij de rechtbank. Wij wijzen er met nadruk op dat het tijdig aanbrengen van deze dagvaarding van essentieel belang is, gelet op het vervalbeding in de op de overeenkomst met [wederpartij van klaagster 1] toepasselijke Nederland ICTvoorwaarden. Deze verantwoordelijkheid leggen wij bij deze terug bij u.
Overigens zijn wij graag bereid op uw verzoek het (volledige) dossier aan uw opvolgend advocaat over te dragen (maar mogelijk beschikt hij daar reeds over). Indien u daarvan gebruik wenst te maken, verneemt [verweerder] graag tijdig van u.’
2.12 Op 13 december 2021 heeft klaagster 2 verweerder gevraagd het dossier over het geschil tussen klaagster 1 en bedrijf X aan haar over te dragen.
2.13 Op 16 december 2021 heeft verweerder klaagster 2 bericht:
‘Misschien is het meest efficiënt wanneer wij, zoals eerder besproken, contact hebben met [de nieuwe advocaat] voor de overdracht en om te zien welke stukken hij eventueel mist.’
2.14 Op 21 december 2021 om 12:56 uur heeft klaagster 2 aan een collega van verweerder, met verweerder in cc, gemaild:
‘Wat betreft de overdracht van het dossier heb ik nog steeds geen stukken gehad. Zoals expliciet gevraagd in mijn mail aan [verweerder] van 13 december en nogmaals per telefoon op 16 december wil ik dat het dossier aan mij wordt overgedragen en aan niemand anders. Gezien de tijdspanne dat de dagvaarding aangebracht moet worden, vind ik het niet meer dan redelijk dat ik uiterlijk woensdag (morgen) het hele dossier overgedragen krijg. Graag per omgaande uw bevestiging daarvan.’
2.15 Op 21 december 2021 om 15:11 uur heeft verweerder klaagster 2 gemaild:
‘Zoals je weet, heeft de overdracht van het dossier al plaatsgevonden. Conform onze afspraak hebben wij onze werkzaamheden gestaakt en sprak ik eerder al diverse malen inhoudelijk over de zaak met onze opvolger [mr. Van der W].
Tijdens ons telefonisch overleg vorige week gaf je aan dat door [mr. van der W.] alles is voorbereid en klaar ligt voor het vervolg van de procedure en dat hij op dit moment geen behoefte heeft aan verder overleg met ons. Alle relevante stukken die in ons dossier zitten heb je al in je bezit en zijn, naar ik aanneem, door jou aan [mr. Van der W.] overhandigd. Het belang laat staan de urgentie van het overdragen van “het dossier”, wat je daarmee ook precies bedoelt, ontbreekt volledig.’
2.16 Op 22 december 2021 heeft verweerder aan mr. Van der W. gemaild:
‘Wij hebben meermaals inhoudelijk met elkaar gesproken over deze kwestie. Zoals steeds aangegeven, zijn wij graag bereid om met u nader overleg te voeren in het kader van de overdracht en verdere behandeling van het dossier. [Klaagster 2] gaf aan u dat u daaraan op dit moment geen behoefte heeft. Mocht dat anders zijn, dan weet u mij te vinden.’
2.17 Na indiening van de klacht over verweerder hebben klaagster 1 en verweerder in de periode van 27 december 2022 tot en met 30 september 2023 geprobeerd samen tot een oplossing te komen. Toen dat niet was gelukt, heeft de deken het onderzoek naar de klacht voortgezet.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 17 door zijn geraamde
uren fors te overschrijden. Verweerder heeft klaagsters niet gewaarschuwd op het moment
dat de uren uit de pas begonnen te lopen en hij heeft geen nieuwe ureninschattingen
afgegeven of nieuwe afspraken gemaakt over de uren en de financiën. Verder heeft verweerder
zijn declaratie niet aldus ingericht dat eenvoudig kon worden vastgesteld hoeveel
hij rekent voor honorarium, verschotten en omzetbelasting;
b) verweerder heeft het dossier van klaagsters niet aan hen dan wel aan de opvolgend
advocaat van klaagster overgedragen ondanks dat hier meermaals om is verzocht.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht. In dat verband doet verweerder primair een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht ingediend door klaagster 2.
4.2 Ten aanzien van de inhoud van de klacht betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder -samengevat- aan dat
op de declaraties veel uren zijn opgenomen die niet in rekening zijn gebracht. Volgens
verweerder zijn bepaalde werkzaamheden uitdrukkelijk uitgezonderd van de kosteninschatting
en heeft er maar op twee punten een overschrijding plaatsgevonden die gelet op de
gang van zaken meer dan begrijpelijk is. Daarbij wijst verweerder erop dat klaagsters
op de hoogte zijn gehouden van de mate waarin de kosten zich ontwikkelden, dat er
maandelijks werd gedeclareerd met toevoeging van een urenspecificatie en dat klaagsters
daarover nooit hebben geklaagd of vragen over hebben gesteld.
Tot slot voert verweerder aan dat vanaf 10 december 2021 communicatie heeft plaatsgevonden
over de overdracht van het dossier, twee maanden na het einde van de samenwerking.
Daarbij wijst verweerder op zijn e-mail van 21 december 2021 waarin hij heeft geschreven
dat de overdracht van het dossier al had plaatsgevonden. Volgens verweerder heeft
hij meermaals met de nieuwe advocaat van klaagsters gesproken en heeft hij daarbij
vermeld dat hij bereid was tot nader overleg.
4.3 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht moet de raad, gelet op het namens verweerder gedane beroep op niet-ontvankelijkheid ten aanzien van klaagster 2 en ook ambtshalve, eerst vaststellen of klaagster 2 een voldoende rechtstreeks eigen belang heeft bij de klacht. De raad is van oordeel dat dit niet het geval is.
5.2 Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt alleen toe aan degene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn/haar belang is of kan worden getroffen. Als middellijk bestuurder van klaagster 1 mist klaagster 2 een rechtstreeks eigen belang bij de verwijten die verweerder worden gemaakt over onder meer (de hoogte van) zijn declaraties en de overdracht van het dossier van het geschil tussen klaagster 1 en bedrijf X. Tussen klaagster 2 en verweerder bestaat immers geen advocaat-cliëntrelatie, verweerder heeft in opdracht en voor rekening van klaagster 1 het dossier in behandeling genomen en werkzaamheden verricht. Verder is het de raad niet gebleken dat de in dit verband gestelde persoonlijke borgstelling door klaagster 2 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het mag zo zijn dat er verwevenheid is tussen klaagster 1 en klaagster 2 en dat klaagster 2 het contact over de werkzaamheden en de dossieroverdracht met verweerder heeft onderhouden, zoals namens klaagsters is gesteld, maar dat deed zij in hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van klaagster 1. Dit betekent niet dat klaagster 2, als middellijk bestuurder van klaagster 1, een eigen klachtrecht toekomt als bedoeld in de Advocatenwet. De klacht, ingediend door klaagster 2, is dan ook niet-ontvankelijk. De raad zal de klacht van klaagster 1 hierna inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
5.3 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarde (financiële) integriteit
zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan
de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, ook vanwege het open
karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter
per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a) is ongegrond
5.4 De raad stelt vast dat partijen van mening verschillen of sprake is van een
ureninschatting of een kosteninschatting. Dit verschil in benaming laat de raad verder
in het midden. In de door klaagster 1 aangehaalde gedragsregel 17 gaat het er immers
om dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte stelt zodra hij voorziet dat de declaratie
aanmerkelijk hoger zal worden dan de aanvankelijk aan de cliënt opgegeven schatting.
Daarom zal de raad hierna waar nodig verwijzen naar de declaraties van verweerder
en aansluiten bij de woorden die verweerder in zijn correspondentie met klaagster
2 heeft gebruikt ten aanzien van de te besteden uren en de daarmee samenhangende kosten.
5.5 De raad stelt verder vast dat klaagster 1 allereerst klaagt over de volgens haar forse overschrijdingen door verweerder van de door hem vooraf ingeschatte kosten. De tuchtrechter is niet bevoegd om geschillen over (de hoogte van) declaraties te beoordelen, maar waakt wel voor excessief declareren. Dit betekent dat de raad beoordeelt of de door verweerder gedeclareerde bedragen excessief zijn in relatie tot de werkzaamheden die hij voor klaagster 1 heeft verricht. Dit is slechts een marginale toetsing. Aan de vraag of de kwaliteit van de gedeclareerde werkzaamheden aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen voldoet, komt de tuchtrechter bij de beoordeling van de vraag of sprake is van excessief declareren is in beginsel niet toe; die kwaliteit toetst de tuchtrechter niet in het kader van de beoordeling van excessief declareren.
5.6 Uit de specificaties bij de declaraties blijkt dat de kosten weliswaar flink zijn opgelopen, maar daarvoor is voldoende grond te vinden in de verrichte werkzaamheden, waaronder een uitvoerig overleg tussen klaagster 2, verweerder en een kantoorgenoot van verweerder, het opstellen van een uitvoerig procesadvies, een overleg tussen klaagster 1, het kantoor van verweerder, de bewindvoerder van klaagster 1 en een mogelijke procesfinancier, het aanpassen van een conceptdagvaarding en de verwerking daarin van de opmerkingen van klaagster 1. Van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klaagster 1 in rekening gebrachte uren buitensporig zouden zijn voor de door verweerder en/of zijn kantoorgenoot verrichte werkzaamheden is de raad niet gebleken.
5.7 Verder is naar het oordeel van de raad geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen van verweerder ten aanzien van zijn inschatting van de benodigde uren en
het op de hoogte stellen van klaagster van de overschrijdingen daarvan. Uit de overgelegde
e-mailcorrespondentie tussen verweerder en klaagster 2 blijkt dat verweerder klaagster
1 heeft geïnformeerd over een overschrijding van de eerder door hem ingeschatte urenbesteding
die in de opdrachtbevestiging van 18 juni 2021 is opgenomen. Zo heeft verweerder op
15 juli 2021 gewaarschuwd dat de werkwijze volledig uit de pas loopt met de ureninschatting
en dat er mogelijk opnieuw naar de urenschatting moest worden gekeken. Vervolgens
heeft verweerder op 19 juli 2021 ook een nieuwe ureninschatting aan klaagster 2 gemaild
voor het vervolg van de civiele zaak. Door deze e-mails en de frequente facturen met
bijgaande urenspecificaties die verweerder heeft gestuurd was klaagster 1 op de hoogte,
althans had zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn, van de bestede uren en de
daarmee gepaard gaande kosten en was zij vooraf door verweerder geïnformeerd en gewezen
op de (mogelijke) overschrijding van de ureninschatting.
Toen de op 19 juli 2021 ingeschatte uren in augustus 2021 op waren, was het wellicht
beter geweest als verweerder een nieuwe inschatting had gemaakt van de werkzaamheden
die nog moesten worden verricht en de daaraan te besteden uren met bijgaande kosten,
maar het gebrek daaraan is niet klachtwaardig. Daarbij is van belang dat verweerder
bij de factuur van 27 augustus 2021 heeft toegelicht welke (vele) extra werkzaamheden
zijn verricht, waaronder overleggen met klaagster 2. Klaagster had redelijkerwijs
moeten kunnen begrijpen dat deze extra werkzaamheden door verweerder bij haar in
rekening zouden worden gebracht.
5.8 Tot slot is het de raad niet gebleken dat de declaraties van verweerder zodanig onduidelijk zijn ingericht dat klaagster 1 niet kon vaststellen hoeveel in rekening wordt gebracht voor honorarium, verschotten en omzetbelasting. Klaagster 1 heeft haar klacht op dit punt verder ook niet geconcretiseerd. Van enig klachtwaardig handelen van verweerder ten aanzien van (de inrichting van) zijn declaraties is de raad dan ook niet gebleken.
5.9 Uit het bovenstaande volgt dat de raad klachtonderdeel a) ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel b) is ongegrond
5.10 De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder ten aanzien van de overdracht van het dossier geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Ter zitting is naar aanleiding van vragen van de raad duidelijk geworden welke stukken klaagster 2 in het door verweerder overgedragen dossier van klaagster 1 mist, namelijk (bewijs)stukken die zij zelf in SharePoint heeft opgeslagen. In dat verband heeft verweerder gewezen op zijn e-mail van 21 december 2021 om 15.11 uur waarin hij aan klaagster 2 heeft bevestigd dat zij aan hem heeft doorgegeven dat mr. Van de W. alles heeft voorbereid en geen behoefte heeft aan verder overleg. Uit het klachtdossier blijkt niet dat klaagster 2 nog op deze e-mail heeft gereageerd. Bovendien blijkt uit de e-mail van verweerder van 22 december 2021 dat hij nog contact met mr. Van der W. heeft gezocht die op dat moment geen behoefte had aan nadere informatie of overleg. Niet is gebleken dat verweerder op de hoogte was van de door klaagster in deze procedure aangevoerde omstandigheid dat zij zelf geen toegang meer kon krijgen tot de door haar ingerichte en opgezette SharePoint-pagina. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht, voor zover ingediend door klaagster 2, niet ontvankelijk en voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. H. van Katwijk, W.W. Korteweg, M. Lont, en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 3 februari 2025