ECLI:NL:TADRARL:2025:28 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-465/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:28
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 28-01-2025
Zaaknummer(s): 24-465/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht van een advocaat. De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. De raad heeft hierover overwogen dat verweerster in strijd met gedragsregel 21 heeft gehandeld omdat zij tweemaal een bericht aan de rechtbank heeft gestuurd, zonder een afschrift van die berichten gelijktijdig aan klager (de advocaat van de wederpartij) te sturen. Hoewel de raad hierover heeft geoordeeld dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is, is bij de beoordeling van de ernst van dit handelen ook van belang dat verweerster zeer kort na het versturen van deze berichten klager alsnog een afschrift van deze berichten heeft gestuurd. Verder is van belang dat verweerster dit handelen heeft erkend. Gelet op alle feiten en omstandigheden ziet de raad aanleiding om te volstaan met een gegrondverklaring, zonder oplegging van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 27 januari 2025

in de zaak 24-465/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 20 september 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 20 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2269635 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 oktober 2024. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klager en verweerster staan ieder een partij bij in een langlopende verdelingsprocedure na een echtscheiding.

2.2 Op 20 januari 2021 heeft de rechtbank in de verdelingsprocedure een vonnis gewezen, waarvan klager namens zijn cliënt hoger beroep ingesteld heeft. Partijen hebben vervolgens ongeveer een jaar geprobeerd alsnog een overeenkomst met elkaar te sluiten. Toen dat niet lukte en er verder geprocedeerd moest worden, heeft verweerster de zaak overgenomen van haar voorgangster.

2.3 Klager is bij dagvaarding van 20 mei 2022 namens zijn cliënt een executie kort geding gestart en in de periode hierna hebben partijen nog gecorrespondeerd over het treffen van een minnelijke regeling.

2.4 In een vonnis in kort geding van 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter de executie van het vonnis van 20 januari 2021 ten aanzien van het op 2 mei 2022 gelegde beslag op de bankrekeningen van de man vanwege verbeurde dwangsommen geschorst. Ook heeft de voorzieningenrechter - kort gezegd - de man veroordeeld mee te werken aan verkoop van de woning en bij gebreke daarvan de vrouw gemachtigd alles te doen wat daarvoor nodig is.

2.5 Klager heeft namens zijn cliënt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juni 2022. In een arrest van 13 december 2022 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juni 2022 bekrachtigd.

2.6 In maart 2023 is verweerster namens haar cliënte een kort geding gestart tot ontruiming van de woning door de cliënt van klager.

2.7 In een vonnis van de voorzieningenrechter van 11 april 2023 is de cliënt van klager veroordeeld tot het verlaten en ontruimen van de woning.

2.8 In november 2023 is klager namens zijn cliënt een kort geding gestart tegen de cliënte van verweerster tot medewerking aan de levering van een aan de man toegedeeld perceel grond.

2.9 In een vonnis van 23 november 2023 heeft de voorzieningenrechter de cliënte van verweerster veroordeeld tot - kort gezegd - medewerking aan levering van het perceel en bij gebreke daarvan de man gemachtigd alles te doen wat daarvoor nodig is.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) onterecht beslag te laten leggen op de bankrekening van zijn cliënt en te weigeren dit beslag op te heffen en het geïnde bedrag terug te betalen

b) een stuk aan het gerechtshof toe te zenden zonder hem daarvan gelijktijdig een afschrift toe te zenden;

c) zonder zijn toestemming over de tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen mededeling te doen aan de rechter;

d) geen minnelijke oplossing voor ogen te houden;

e) in een kort geding vlak voor de zitting stukken te overleggen, terwijl deze stukken van een oudere datum waren;

f) direct over te gaan tot het treffen van executiemaatregelen;

g) in een procedure feitelijke informatie te verstrekken waarvan zij weet, althans behoort te weten dat deze onjuist is;

h) zich in een aanhangig geding schriftelijk tot de rechter te wenden zonder gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan hem;

i) executoriaal beslag te laten leggen op een onroerende zaak na de uitspraak in kort geding dat haar cliënte dient mee te werken aan levering van die onroerende zaak;

j) in strijd met de waarheid te verklaren dat zij een afschrift van een brief aan het Hof gelijktijdig aan hem heeft gestuurd.

4. VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

5.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a), d), e), f), i)

5.2 De raad dient eerst de vraag te beantwoorden of klager een voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij de klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.

5.3 De raad beantwoordt deze vraag ten aanzien van deze klachtonderdelen ontkennend. Als er al iemand is getroffen door het handelen van verweerster en dus over dat handelen zou kunnen klagen, dan is dat de cliënt van klager. Die cliënt van klager heeft echter geen klacht ingediend. Klager heeft op dit punt alleen aangevoerd dat je als advocaat mag klagen over het gedrag van een collega-advocaat. Er is echter niet gesteld of gebleken dat klager door het handelen waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belangen is getroffen. Het voorgaande betekent dat dat deze klachtonderdelen geen verdere inhoudelijke bespreking behoeven. De raad verklaart deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk.

Klachtonderdelen b) en j)

5.4 Klager stelt dat verweerster een stuk aan het gerechtshof heeft gestuurd zonder hem daarvan gelijktijdig een afschrift te sturen. Ook stelt klager dat verweerster in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij dit afschrift wel gelijktijdig aan hem heeft gestuurd. Verweerster heeft hierover aangevoerd dat zij een afschrift van deze brief ook aan klager heeft gestuurd. De secretaresse van verweerster heeft dat ook bevestigd. Volgens verweerster heeft zij de betreffende brief – na een zitting bij de raad van discipline - ook aan klager laten zien, echter wilde klager toen niet naar de brief kijken.

5.5 De raad stelt vast dat klager heeft gesteld dat verweerster het afschrift niet heeft gestuurd en dat verweerster deze stelling gemotiveerd en onderbouwd met een bescheid heeft betwist. Bij die stand van zaken is de juistheid van deze stelling van klager en daarmee de gegrondheid van deze beide klachtonderdelen niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad de klachtonderdelen ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.6 Klager stelt dat verweerster in strijd met de gedragsregels zowel in het kort geding als in hoger beroep ter zake de verdelingsprocedure, in een processtuk melding heeft gemaakt van schikkingsonderhandelingen.

5.7 De raad volgt klager niet in dit verwijt. Uit de stukken blijkt dat de vordering van de cliënt van klager in deze beide procedures inhield dat de cliënte van verweerster verder moest onderhandelen op basis van een schikkingsonderhandeling, te weten een concept-echtscheidingsconvenant. Dit concept-echtscheidingsconvenant is door klager zelf overgelegd in beide procedures en niet door verweerster. Het stond verweerster vrij om zich namens haar cliënte tegen die vordering te verweren op een wijze die haar goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt. De grenzen van de betamelijkheid mogen niet worden overschreden. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Gelet op de inhoud van de door verweerster opgemaakte processtukken is niet gebleken dat verweerster deze grenzen heeft overschreden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is daarom geen sprake. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel g)

5.8 Klager stelt dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 23 augustus 2023 heeft beweerd dat de verhuurder van de bedrijfsruimte van de cliënt van klager zijn moeder zou zijn. Klager zou verweerster daarop hebben aangesproken, waarop zij haar excuses zou hebben gemaakt. Vervolgens heeft verweerster in een nieuw kort geding op 22 november 2023 herhaald dat de verhuurder familierechtelijke betrekkingen met klager heeft, aldus klager. Dit is volgens klager onjuist en hiermee heeft verweerster feitelijke informatie verstrekt waarvan zij weet, althans behoort te weten dat deze onjuist is.

Verweerster heeft betwist dat zij deze uitlatingen heeft gedaan.

5.9 De raad stelt vast dat uit het proces-verbaal van de zitting van 22 november 2023 niet blijkt dat verweerster de door klager genoemde uitlating heeft gedaan. Ook is onvoldoende aangetoond dat verweerster op een andere zitting zich tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft uitgelaten. Immers, dat wordt door verweerster betwist en van de zitting van 23 augustus 2023 bevindt zich geen proces-verbaal in het klachtdossiers. Bij deze stand van zaken kan de raad niet vaststellen of de in dit klachtonderdeel vervatte stelling van klager juist dan wel onjuist is. Dit leidt ertoe dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel h)

5.10 Klager verwijt verweerster dat zijn in het kader van het kort geding van 22 november 2023 twee keer een bericht aan de rechtbank heeft gestuurd zonder klager in de cc mee te nemen. Het betreft een bericht van 20 november 2023 om 9.38 uur, waarvan klager om 10.04 uur een afschrift ontving en een bericht van 22 november 2023 om 9.06 uur, waarvan klager om 10.58 uur een afschrift ontving. Verweerster behoort van ieder bericht aan de rechtbank per gelijk bericht en middels dezelfde verzendwijze een afschrift aan klager te sturen, aldus klager. Verweerster heeft erkend dat zij deze berichten niet gelijktijdig aan klager heeft gestuurd.

5.11 Ingevolge gedragsregel 21 lid 1 is het uitgangspunt dat het een advocaat niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter te wenden aan wiens oordeel een zaak is onderworpen, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij. Van gelijktijdige toezending is geen sprake wanneer hier een half uur tot anderhalf uur tussen zit. Dit geldt eens te meer nu bij het verzenden van berichten via e-mail de gelijktijdige verzending middels een CC eenvoudig te realiseren is. Verweerster heeft in strijd met deze gedragsregel en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

6. MAATREGEL

6.1 De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. De raad heeft hierover overwogen dat verweerster in strijd met gedragsregel 21 heeft gehandeld omdat zij tweemaal een bericht aan de rechtbank heeft gestuurd, zonder een afschrift van die berichten gelijktijdig aan klager (de advocaat van de wederpartij) te sturen. Hoewel de raad hierover heeft geoordeeld dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is, is bij de beoordeling van de ernst van dit handelen ook van belang dat verweerster zeer kort na het versturen van deze berichten klager alsnog een afschrift van deze berichten heeft gestuurd. Verder is van belang dat verweerster dit handelen heeft erkend. Gelet op alle feiten en omstandigheden ziet de raad aanleiding om te volstaan met een gegrondverklaring, zonder oplegging van een maatregel.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), d), e), f), i) niet ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen b), c), g), j) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel h) gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. H.J. Voors en mr. E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 28 januari 2025