ECLI:NL:TADRARL:2025:27 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-517/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-01-2025 |
Datum publicatie: | 28-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-517/AL/MN |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht van een advocaat over een andere advocaat. De raad verklaart de klacht wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 27 januari 2025
in de zaak 24-517/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
gemachtigde:
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2213733 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 oktober 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 3 januari 2023 is de heer F. aangehouden en overgebracht naar het Arrestantencomplex in Houten (hierna: het APU). In het kader van consultatie is F. (op 4 januari 2023) bezocht door een piketadvocaat, maar hij weigerde elke vorm van rechtsbijstand.
2.2 Op 4 januari 2023 is F. (via videoverbinding) door de hulpofficier van justitie in verzekering gesteld.
2.3 Op 5 januari 2023 is het proces-verbaal/strafdossier opgemaakt ten behoeve van de toetsing van de rechtmatigheid inverzekeringstelling (de volgende dag) bij de rechter-commissaris in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank).
2.4 Op 6 januari 2023 is F. door (het kabinet rechter-commissaris van) de rechtbank benaderd met het verzoek F. bij te staan bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris.
2.5 Op 6 januari 2023 is F. aan de rechter-commissaris voorgeleid in het kader van de rechtmatigheidstoets inverzekeringstelling. Deze voorgeleiding heeft via een videoverbinding plaatsgevonden. Verweerder heeft F. bijgestaan. De inverzekeringstelling is door de rechter-commissaris rechtmatig geoordeeld.
2.6 Verweerder heeft zich als raadsman van F. gesteld bij de strafgriffie van de rechtbank.
2.7 Op 8 januari 2023 heeft klaagster een piketmelding over F. geaccepteerd. Deze melding betrof een verlengde inverzekeringstelling. Klaagster heeft F. bijgestaan bij het politieverhoor.
2.8 In een e-mail van 9 januari 2023 heeft klaagster om overname van het strafdossier van F. aan verweerder verzocht.
2.9 Op 11 januari 2023 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster geantwoord geen bezwaar te hebben tegen de overname, maar dat hij dit wel persoonlijk van F. wil vernemen.
2.10 In de periode van 11 januari 2023 tot en met 26 januari 2023 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Op 24 januari 2023 hebben klaagster en verweerder telefonisch met elkaar gesproken.
2.11 Op 25 januari 2023 heeft klaagster een verzoek tot bemiddeling met verweerder ingediend.
2.12 In een e-mail van 26 januari 2023 (met een cc aan het Ordebureau) heeft klaagster verweerder geschreven met het verzoek bepaalde vragen aan haar te beantwoorden.
2.13 Op 26 januari 2023 heeft de strafzaak (snelrecht) van F. plaatsgevonden bij de politierechter in de rechtbank. F. is niet op de zitting verschenen. Verweerder is namens F. ter zitting verschenen.
2.14 In een e-mail van 2 februari 2023 (met een cc aan het Ordebureau) heeft klaagster verweerder aangeschreven met het verzoek te reageren op haar e-mail van 26 januari 2023.
2.15 Op 16 februari 2023 heeft klaagster het verzoek tot bemiddeling ingetrokken.
2.16 Op 21 februari 2023 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ondanks dat hij niet bepaaldelijk gemachtigd was tijdens de strafzitting van 26 januari 2023 het woord te voeren namens F.;
b) de belangen van F. te beschadigen door zich te verzetten tegen de overname van het dossier door klaagster.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij de advocaat van de verdachte F. is (geweest) omdat zij de piketmelding inverzekeringstelling van de piketcentrale heeft geaccepteerd. Daarnaast stelt klaagster dat zij de voorkeursadvocaat van F. is (geweest) en dat zij door hem bepaaldelijk gemachtigd is om tijdens de zitting op 26 januari 2023 het woord te voeren (en dus niet verweerder). Klaagster verwijt verweerder dat hij niet bepaaldelijk gemachtigd was om tijdens de strafzitting van 26 januari 2023 namens F. het woord te voeren en de belangen van F. te beschadigen door zich te verzetten tegen de overname van het dossier door klaagster.
5.2 De raad dient eerst de vraag te beantwoorden of klaagster een voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij de klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.
5.3 De raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Als er al iemand is getroffen door het handelen van verweerder en dus over dat handelen zou kunnen klagen, dan is dat F. Hij heeft echter geen klacht ingediend. Klaagster heeft betoogd dat zij bij de klacht een financieel belang heeft, omdat zij deze zaak door het handelen van verweerder - in de ogen van klaagster ten onrechte - niet heeft kunnen behandelen. De raad is hierover van oordeel dat dit enkele argument geen eigen en rechtstreeks belang oplevert. Ook overigens is niet gebleken dat klaagster door het handelen waarover wordt geklaagd rechtstreeks in haar belangen is getroffen. Het voorgaande betekent dat dat de klacht geen verdere inhoudelijke bespreking behoeft. De raad verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. H.J. Voors en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 januari 2025