ECLI:NL:TADRARL:2025:26 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-460/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-01-2025 |
Datum publicatie: | 28-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-460/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over eigen advocaat. De raad heeft vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten om een arrest van het gerechtshof aan klaagster, zijn cliënte te sturen. Door dat nalaten is klaagster pas op het moment van de betekening door de deurwaarder op de hoogte gekomen van dat arrest, waarbij een in het voordeel van klaagster gewezen vonnis van de kantonrechter is vernietigd en klaagster is veroordeeld tot betaling van een substantieel bedrag. De dagen na die betekening heeft klaagster geen contact met verweerder kunnen krijgen. Verweerder heeft hiermee op ernstige wijze gehandeld in strijd met artikel 46, zoals onder meer uitgewerkt in gedragsregel 16. Dat nalaten neem de raad hem kwalijk. In het nadeel van verweerder houdt de raad rekening met het tuchtrechtelijke verleden van verweerder; hij is al verschillende keren door de tuchtrechter veroordeeld. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van 2 weken voorwaardelijk passend en geboden is. De raad ziet gelet op de mate waarin verweerder jegens klaagster is tekortgeschoten en de inhoud van het klachtdossier aanleiding om te bepalen dat verweerder een deel van het gedeclareerde bedrag aan klaagster terug dient te betalen. Daarom zal de raad aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere voorwaarde verbinden, namelijk dat verweerder aan klaagster een vergoeding van € 2.500,- zal betalen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 27 januari 2025
in de zaak 24-460/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 februari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2309557 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 september 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft op 12 november 2020 aan F. een paard verkocht en geleverd voor een bedrag van € 22.000,-. Het paard is nadien door dierenartsen behandeld voor koliekverschijnselen; Op 13 maart 2021 is het paard, nadat de blinde darm gescheurd was, geëuthanaseerd.
2.2 F. wilde de koopovereenkomst (laten) vernietigen en heeft een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter gestart.
2.3 Verweerder is in deze procedure als advocaat voor klaagster opgetreden.
2.4 In een vonnis van de kantonrechter van 19 oktober 2022 zijn de vorderingen van F. afgewezen. F. heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.5 In een arrest van 23 januari 2024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is het vonnis van de kantonrechter vernietigd, is voor recht verklaard dat F. de koopovereenkomst rechtsgeldig had vernietigd en is klaagster veroordeeld tot betaling van de koopsom (minus een aan F. uitgekeerd bedrag van de verzekering), vermeerderd met rente en kosten.
2.6 Op 8 februari 2024 is in opdracht van F. de grosse van het arrest aan klaagster betekend en is haar bevolen om binnen zeven dagen nadien te voldoen aan de veroordeling en een bedrag van € 19.855,15 te voldoen op de rekening van de deurwaarder.
2.7 Klaagster heeft op 8 en 9 februari 2024 tevergeefs geprobeerd telefonisch contact op te nemen met verweerder en hem gevraagd om haar terug te bellen. Verweerder heeft dat niet gedaan.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij:
a) zijn informatieplicht heeft geschonden door niet terstond na ontvangst van het arrest van 23 januari 2024 klaagster van de inhoud in kennis te stellen, waardoor zij schade heeft geleden.
b) niet heeft gereageerd op haar terugbelverzoeken naar aanleiding van de ontvangst door haar van het arrest middels een executiebevel van de deurwaarder.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.2 Bij klachten anders dan over de kwaliteit van de dienstverlening toetst de tuchtrechter bij de beoordeling van een aan de advocaat verweten handelen of nalaten naar vaste jurisprudentie eveneens aan de in art. 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit gedragsregel 16 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.
Beoordeling van de klacht
5.4 De beide klachtonderdelen zien op de informatieplicht van verweerder in de richting van klaagster, zijn voormalige cliënte. De raad zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk behandelen.
5.5 De raad stelt vast dat in de zaak van klaagster op 23 januari 2024 door het gerechtshof een arrest is gewezen, waarbij een in het voordeel van klaagster gewezen vonnis van de kantonrechter is vernietigd en klaagster is veroordeeld tot betaling van een substantieel bedrag. Verweerder heeft nadat het arrest van het gerechtshof is gewezen geen contact met klaagster gezocht. Op 8 februari 2024 is in opdracht van de wederpartij van klaagster de grosse van het arrest aan klaagster betekend en is haar bevolen binnen zeven dagen nadien te voldoen aan de veroordeling en een bedrag van € 19.855,15 aan de deurwaarder te betalen. Pas door die betekening is klaagster op de hoogte gebracht van het arrest.
5.6 De raad is van oordeel dat verweerder het arrest onverwijld aan klaagster had moeten sturen. Door dat niet te doen, heeft hij in strijd met gedragsregel 16 gehandeld. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hij het arrest nog niet had gestuurd omdat hij dit eerst grondig wilde bestuderen, zodat hij klaagster zou kunnen adviseren over het al dan niet instellen van beroep in cassatie tegen het arrest. Hij wilde het arrest niet zonder dat advies sturen. Voor zover dat inderdaad de reden was dat verweerder het arrest niet had gestuurd, volgt de raad verweerder niet in deze stelling. Verweerder had het arrest van het hof direct aan klaagster kunnen en moeten sturen, eventueel met een korte (schriftelijke of mondelinge) toelichting, en later uitgebreider met klaagster het arrest kunnen bespreken.
5.7 Nadat klaagster door de deurwaarder op de hoogte is gebracht van het voor haar negatieve arrest, heeft zij tevergeefs geprobeerd om telefonisch contact met verweerder te krijgen en diverse terugbelverzoeken gedaan. Verweerder heeft klaagster niet teruggebeld. Gelet op de omstandigheid dat klaagster door het niet onverwijld informeren over het arrest van het gerechtshof onverwacht met de betekening van het arrest is geconfronteerd, had het op de weg van verweerder gelegen om direct gevolg te geven aan de terugbelverzoeken die hij van klaagster ontving. Ook dat heeft verweerder nagelaten. Tijdens de zitting van de raad is gebleken dat verweerder het arrest nog altijd niet aan klaagster heeft gestuurd of haar daarover heeft geadviseerd. De raad is van oordeel dat verweerder dat wel had moeten doen. De omstandigheid dat klaagster in de tussentijd deze klacht over hem heeft ingediend, ontslaat verweerder niet van die verplichting.
5.8 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46, zoals onder meer uitgewerkt in de gedragsregels 16. De klacht wordt daarom gegrond verklaard.
6. MAATREGEL
6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten om een arrest van het gerechtshof aan klaagster, zijn cliënte te sturen. Door dat nalaten is klaagster pas op het moment van de betekening door de deurwaarder op de hoogte gekomen van dat arrest, waarbij een in het voordeel van klaagster gewezen vonnis van de kantonrechter is vernietigd en klaagster is veroordeeld tot betaling van een substantieel bedrag. De dagen na die betekening heeft klaagster geen contact met verweerder kunnen krijgen. Verweerder heeft hiermee op ernstige wijze gehandeld in strijd met artikel 46, zoals onder meer uitgewerkt in gedragsregel 16. Dat nalaten neem de raad hem kwalijk. In het nadeel van verweerder houdt de raad rekening met het tuchtrechtelijke verleden van verweerder; hij is al verschillende keren door de tuchtrechter veroordeeld.
6.2 Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van 2 weken voorwaardelijk passend en geboden is. De raad ziet gelet op de mate waarin verweerder jegens klaagster is tekortgeschoten en de inhoud van het klachtdossier aanleiding om te bepalen dat verweerder een deel van het gedeclareerde bedrag aan klaagster terug dient te betalen. Daarom zal de raad aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere voorwaarde verbinden, namelijk dat verweerder aan klaagster een vergoeding van € 2.500,- zal betalen.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 2 weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweer binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster een bedrag betaalt van € 2.500,- op een door klaagster op te geven rekeningnummer. Bij gebreke van deze tijdige betaling wordt de voorwaardelijke schorsing van 2 weken omgezet naar een onvoorwaardelijke schorsing van 2 weken, ingaande vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van 2 jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans,
P. Rijnsburger, M. Tijseling en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 januari 2025