ECLI:NL:TADRARL:2025:25 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-886/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:25
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 28-01-2025
Zaaknummer(s): 24-886/AL/GLD
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing. Klaagster - advocaat - beklaagt zich over de wijze van klachtonderzoek door een deken. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met zijn optreden niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De door een deken ingenomen dekenvisie kan door de tuchtrechter terzijde worden geschoven. De tuchtrechter toetst zelfstandig. De tuchtprocedure kan naast een interne klachtbehandeling en procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur lopen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 januari 2025

in de zaak 24-886/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 29 november 2024 met kenmerk K 24/L01. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 18 december 2024.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

Kwestie van de heer A

1.1 In 2013 en in 2017 heeft de heer A een klacht ingediend over klaagster bij de deken van het arrondissement Limburg.

1.2 In december 2022 heeft de heer A opnieuw een klacht over klaagster bij de deken van het arrondissement Limburg ingediend. Deze klacht, bij de raad bekend onder zaaknummer 23-307/DB/LI, is door verweerder als toenmalige deken onderzocht.

1.3 Op 15 maart 2023 heeft verweerder in zijn dekenvisie aan partijen onder meer geschreven:

Op 10 februari 2023 reageert [klaagster] op de klacht en stelt zij in de eerste plaats dat in deze kwestie reeds in 2014 door de voorgaande deken een besluit is genomen terwijl ook door de huidige deken in de periode 2017-2019 uitvoerig met klager over deze kwestie is gecorrespondeerd. De heer [A] klaagt (wederom) dat [klaagster] in 2013 geen resultaat heeft behaald en dat [klaagster] weigert de heer [A] te helpen. Dit betreft dezelfde klachten die al eerder zijn ingediend en zijn afgewezen. Reeds in juli 2013 is het door de heer [A] aan [klaagster] verstrekte mandaat beëindigd. De voorgaande deken heeft reeds geoordeeld dat [klaagster] ten aanzien van de aanleiding van de beëindiging alsook ten tijde van het beëindigen van het mandaat correct heeft gehandeld. Sedertdien is door [klaagster] geen opdracht van klager geaccepteerd. Er bestaat inmiddels al bijna 10 jaren geen enkele advocaat-clientrelatie meer tussen de heer [A] en [klaagster] en/of haar kantoor. Het wederom indienen van een klacht over dezelfde kwestie, begint steeds meer de schijn te krijgen van misbruik van klachtrecht.

Na schriftelijk hoor en wederhoor kom ik tot navolgend standpunt. (…)

Ne bis in idem

Voorafgaand merk ik op dat de heer [A] eerder in 2013 (DOK 395) en in 2017 (K19-016) een klacht heeft ingediend tegen [klaagster]. Deze klachtprocedures zijn bij ondergetekende volledig doorlopen en geëindigd met een inhoudelijke dekenvisie. Er heeft echter in beide zaken geen doorzending aan de raad van discipline plaatsgevonden waardoor er geen eerdere (definitieve) tuchtrechtelijke beslissing is genomen. Van ne bis in idem is in onderhavige kwestie dan ook geen sprake.

Termijn

Echter, op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. (…)

De klachten van de heer [A] zijn ruim buiten de hiervoor gestelde driejaarstermijn ingediend. In ben dan ook van mening dat de heer [A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijn overschrijding verschoonbaar zou zijn, is mij niet gebleken. (…)

1.4 Na betaling van het griffierecht door de heer A is de klacht voorgelegd aan de Raad van Discipline in het arrondissement ’s-Hertogenbosch. Bij beslissing van 3 juli 2023 van de voorzitter van genoemde raad zijn de klachten van de heer A niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond, verklaard. Bij beslissing van 23 oktober 2023 heeft genoemde raad het door de heer A ingestelde verzet ongegrond verklaard.

Kwestie mevrouw Van D

1.5 Op 8 augustus 2023 heeft mevrouw Van D bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. G, kantoorgenoot van klaagster.

1.6 Op 15 augustus 2023 heeft verweerder de ontvangst van het klachtformulier aan mevrouw Van D en aan mr. G bevestigd. Verweerder heeft mevrouw Van D verwezen naar de interne klachtenregeling van het kantoor. Verweerder heeft verder vermeld dat als de klacht daarna nog niet is opgelost mr. G mevrouw Van D dan moet informeren bij welke onafhankelijke partij haar klacht kan worden voorgelegd ter verkrijging van een bindende uitspraak. Verweerder heeft mevrouw Van D drie weken de tijd gegeven om haar klacht aan te vullen met door hem verzochte informatie en gemeld dat hij haar klacht pas daarna in behandeling zal nemen.

1.7 In een e-mail van 16 augustus 2023 heeft klaagster zich bij mevrouw Van D gemeld als de klachtenfunctionaris van het kantoor van mr. G en haar verzocht om de klacht over mr. G uiterlijk 31 augustus 2023 schriftelijk nader toe te lichten.

1.8 Mevrouw Van D heeft op 24 augustus 2023 aan verweerder geschreven:

Ik heb nader onderzoek gedaan en ben erachter gekomen dat de urenspecificatie en dergelijke (waar mijn klacht over gaat) ook op naam van [klaagster] staat.

Ik heb het gesprek met [mr. G] gehad, maar ook telefonisch en mailcontact met [klaagster].

Mijn klacht heeft dus eigenlijk betrekking op beide advocaten.

Hoe kan ik dit verder het beste aanpakken?

Aangezien de klachtenfunctionaris [klaagster] is.

1.9 In een e-mail van 29 augustus 2023 heeft verweerder aan mevrouw Van D, tevens aan klaagster en mr. G, geschreven:

Uit uw schrijven d.d. 23 en 24 augustus jl. en bijbehorende bijlagen, leid ik af dat uw klacht tegen mr. [G] momenteel via de interne kantoorklachtenregeling van het kantoor van mr. [G] wordt behandeld door [klaagster]. U geeft aan dat u geen vertrouwen heeft in behandeling van uw klacht door [klaagster].

Graag verneem ik dan ook binnen twee weken na heden of u wenst dat uw klacht tegen mr. [G] verder wordt behandeld via de interne kantoorklachtenregeling van mr. [G] dan wel of u wenst dat de klachtprocedure bij ondergetekende wordt voortgezet.

Indien u een klacht wenst in te dienen tegen mr. [klaagster], dient u dit te doen door middel van een apart klachtformulier, dat u kunt terugvinden op onze website.

Verwijzing van de klacht van klaagster

1.10 Op 31 augustus 2023 en 5 september 2023 heeft klaagster bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder en daarbij verzocht de klacht te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en afhandeling. Bij beslissing van 28 september 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline dit verwijzingsverzoek afgewezen. Klaagster heeft hiertegen op 4 oktober 2023 verzet ingesteld. Bij beslissing van 6 mei 2024 heeft het Hof van Discipline het verzet van klaagster gegrond verklaard en de klacht van klaagster voor verder onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken.

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) door het innemen van een onjuist dekenstandpunt een notoire klager - de heer A - een handvat te geven om zinloze klachten voor te leggen aan de raad zonder oog voor de gerechtvaardigde belangen van klaagster, die daardoor substantiële financiële en emotionele schade heeft geleden;

Toelichting:
Verweerder heeft volgens klaagster in strijd met artikel 10a lid 1 onder c Advocatenwet en de gedragsregels 1, 6, 8 en 24 gehandeld. In zijn dekenvisie heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen sprake van strijdigheid met het ne bis in idem-beginsel was. Dit terwijl evident sprake was van misbruik van (materieel) recht. Van verweerder mocht meer deskundigheid verwacht worden. Hij had de heer A moeten ontmoedigen om de zinloze gang naar de tuchtrechter te maken. Door dat niet te doen heeft verweerder ook niet doelmatig gehandeld. Hij heeft de notoire klager onterecht en ongevraagd een podium geboden. Als advocaat mag klaagster erop vertrouwen dat wanneer een klager reeds tweemaal na een dekenstandpunt de zaak heeft laten rusten, door die niet aan de raad voor te leggen, die klachten zijn afgedaan;

n) aan mevrouw Van D (i) te kennen te geven dat zij naast een klacht tegen mr. G ook een klacht tegen klaagster kon indienen en (ii) mevrouw Van D aan te bieden haar klacht alsnog in behandeling te nemen terwijl die klaagster weigerde om die klacht fatsoenlijk te specificeren en onredelijke eisen stelde.

Toelichting:
Verweerder heeft hierdoor volgens klaagster in strijd met de kernwaarde deskundigheid als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder c Advocatenwet en de gedragsregels 1, 8 en 24 gehandeld. Hij is klaagster mevrouw Van D te veel ter wille geweest zonder daarbij voldoende rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van klaagster. Verweerder had klaagster erop moeten wijzen dat zij eerst de interne klachtenprocedure moest doorlopen en daarna de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur voordat hij haar onzinnige klacht ging onderzoeken.

3. VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Uitgangspunt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het aanzien van en/of het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in een andere hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

Klachtonderdeel a)

4.3 De vraag die moet worden beantwoord is of verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad met zijn dekenstandpunt waardoor de heer A opnieuw een volgens klaagster zinloze klacht tegen haar heeft kunnen indienen. De voorzitter beantwoordt deze vraag ontkennend. Het is de keuze van een deken om in een klachtzaak na onderzoek van de klacht een dekenstandpunt in te nemen. Na doorzending van de klacht is het volledig voorbehouden aan de raad om over de gegrondheid van die klacht te oordelen, onafhankelijk van een door een deken daarover ingenomen standpunt. Verweerder heeft met zijn dekenvisie in de klachtzaak van de heer A, waarvan de inhoud naar het oordeel van de voorzitter overigens op voorhand niet onjuist was, geprobeerd om de heer A te ontmoedigen. De heer A heeft zich daardoor niet laten ontmoedigen en verweerder verzocht om de klacht bij de raad in te dienen. Gelet op zijn wettelijke taak was verweerder na afronding van het klachtonderzoek verplicht om die klacht bij de raad in te dienen zoals door hem gedaan. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat voor zover sprake is van misbruik van klachtrecht door een klagende partij, het aan de raad is daarover te oordelen. Op basis van de huidige Advocatenwet heeft een deken die mogelijkheid niet.

4.4 Op grond van het voorgaande is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake. De voorzitter zal klachtonderdeel a) daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.5 Het feit dat in dezelfde kwestie van mevrouw Van D ook een interne klachtenprocedure met klaagster als klachtenfunctionaris alsmede een procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur liep, maakt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerder de klacht over klaagster niet had mogen onderzoeken. In tegendeel, op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet is een deken verplicht om een onderzoek in te stellen naar elke ingediende klacht, ongeacht andere lopende procedures. Een tuchtrechtelijke procedure heeft immers een ander doel en strekking dan de andere hiervoor genoemde vormen van geschilbeslechting. Dat de klacht door de deken als weinig kansrijk wordt ingeschat, ontslaat hem evenmin van zijn plicht om een klacht te onderzoeken en de klagende partij daarbij waar nodig te begeleiden.

4.6 De wijze waarop verweerder heeft gehandeld valt naar het oordeel van de voorzitter binnen de hiervoor genoemde beleidsvrijheid. In dat kader stond het verweerder vrij om mevrouw Van D op 29 augustus 2023 te informeren zoals door hem gedaan. Daarbij diende verweerder mevrouw Van D ook te begeleiden bij haar klacht over mr. G en te informeren over haar opties nadat zij in haar e-mail van 23 augustus 2023 had laten weten geen vertrouwen in de interne klachtbehandeling door klaagster als klachtenfunctionaris te hebben. Het stond verweerder ook vrij om in afwijking van genoemde Leidraad te beslissen dat mevrouw Van D na eerdere afsluiting van het klachtonderzoek nog een stuk met daarin een aanvullende klacht kon indienen. Op grond van de stukken is de voorzitter niet gebleken dat verweerder daarbij onjuiste informatie aan mevrouw Van D heeft verstrekt.

4.7 Op grond van het voorgaande is de voorzitter niet gebleken dat verweerder op ondeskundige wijze heeft gehandeld of anderszins met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, zodat hem in deze tuchtrechtelijk geen verwijt treft. Daarom zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 januari 2025