ECLI:NL:TADRARL:2025:24 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-885/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:24
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 28-01-2025
Zaaknummer(s): 24-885/AL/GLD
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager - een advocaat- beklaagt zich over de wijze van klachtbehandeling door de toenmalige deken. Naar het oordeel heeft verweerder met zijn handelen als deken niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Naast de interne klachtenregeling en de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur kan ook een tuchtprocedure lopen. Verweerder was gebonden aan en beperkt door zijn wettelijke taak. Verweerder heeft zijn keuzes helder toegelicht. De daarbij door hem gebruikte bewoordingen richting klager worden niet als escalerend gekwalificeerd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 januari 2025

in de zaak 24-885/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 29 november 2024 met kenmerk K 24/L02 . Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 18 december 2024 .

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Op 8 augustus 2023 heeft Van D bij verweerder - in zijn toenmalige hoedanigheid van deken - een klacht ingediend over haar voormalig advocaat, klager.

1.2 Op 15 augustus 2023 heeft verweerder de ontvangst van het klachtformulier aan Van D en aan klager bevestigd. Verweerder heeft Van D in zijn e-mail verwezen naar de interne klachtenregeling van het kantoor van klager. Verweerder heeft daarbij vermeld dat als de klacht daarna nog niet is opgelost, klager Van D moet informeren bij welke onafhankelijke partij haar klacht kan worden voorgelegd ter verkrijging van een bindende uitspraak. Verweerder heeft Van D drie weken de tijd gegeven om haar klacht aan te vullen met door hem verzochte informatie en gemeld dat hij haar klacht pas daarna in behandeling zal nemen.

1.3 In een e-mail van 16 augustus 2023 heeft een kantoorgenoot van klager, mr. D, aan Van D bericht dat verweerder de klacht naar de interne klachtenregeling van het kantoor heeft verwezen en dat zij als klachtenfunctionaris zal optreden. Verder heeft de klachtenfunctionaris Van D erop gewezen dat haar klacht al op 17 februari 2023 door het kantoor bij de Geschillencommissie Advocatuur is ingediend en dat daarover nog geoordeeld wordt. Zij heeft Van D verzocht om haar klacht over klager uiterlijk 31 augustus 2023 schriftelijk nader toe te lichten.

1.4 In een e-mail van 17 augustus 2023 heeft Van D aan klachtenfunctionaris mr. D geschreven:

Ik heb niks ontvangen van de Geschillencommissie toentertijd. Ik heb contact opgenomen met hen en ga de stukken digitaal ontvangen. Mijn reactie daarop gaat nog volgen.

Ik begrijp dat u de klachtenfunctionaris bent, maar ik heb ook correspondentie gehad met u via de mail en telefonisch. U bent in wezen dus ook betrokken bij de klacht. Ik wil dan ook dat er een onafhankelijk persoon deze klacht zal waarnemen, zodat ik daar verder mijn klacht kan onderbouwen.

Graag hoor ik hoe dit verder opgepakt gaat worden.

1.5 In een e-mail van 18 augustus 2023 heeft de klachtenfunctionaris aan Van D laten weten dat zij zich bevoegd acht om als klachtenfunctionaris de klacht over klager in behandeling te nemen en vermeld dat daarnaast de procedure bij de Geschillencommissie blijft doorlopen.

1.6 In een e-mail van 23 augustus 2023 om 12:27 uur heeft Van D onder meer aan verweerder geschreven:

(…) De klachten functionaris is [mr. D]. Tijdens het contact met [klager], heb ik ook correspondentie per mail en telefoon gehad met [mr. D]. Dus in wezen is zij ook betrokken bij mijn klacht. Ik heb gevraagd of ze een onafhankelijk iemand kunnen betrekken die mijn klacht intern kan behandelen, maar [mr. D] geeft aan dat dat niet gaat. (…)

Diegene die ik sprak aan de telefoon heeft mij geadviseerd, om aan te geven dat ik zou willen dat mijn klacht behandeld wordt door een onafhankelijke klachtenfunctionaris. Aangezien ik er geen vertrouwen in heb dat mijn klacht serieus genomen wordt, indien deze behandeld wordt door [mr. D].

Kunnen jullie mij informeren hoe ik dit nu het beste verder kan aanpakken, zodat ik het op de juiste manier doe?

Van D heeft deze e-mail aan verweerder om 12:33 uur aan de klachtenfunctionaris mr. D doorgestuurd met de opmerking dat zij zich niet serieus genomen voelt en een reactie van de deken afwacht.

1.7 In een e-mail van 29 augustus 2023 heeft verweerder aan Van D en aan klager en mr. D geschreven:

Uit uw schrijven d.d. 23 en 24 augustus jl. en bijbehorende bijlagen, leid ik af dat uw klacht tegen [klager] momenteel via de interne kantoorklachtenregeling van het kantoor van [klager] wordt behandeld door [mr. D]. U geeft aan dat u geen vertrouwen heeft in behandeling van uw klacht door [mr. D].

Graag verneem ik dan ook binnen twee weken na heden of u wenst dat uw klacht tegen [klager] verder wordt behandeld via de interne kantoorklachtenregeling van [klager] dan wel of u wenst dat de klachtprocedure bij ondergetekende wordt voortgezet.

Indien u een klacht wenst in te dienen tegen [mr. D], dient u dit te doen door middel van een apart klachtformulier, dat u kunt terugvinden op onze website.

1.8 Klager heeft hierop in een e-mail van 30 augustus 2023 aan verweerder als volgt gereageerd:

(…) Gezien de toelichting bij artikel 6.28 Voda, is het niet aan [Van D] om te eisen dat de klacht door een onafhankelijk persoon wordt afgehandeld, maar is de klachtenprocedure juist bedoeld om de klacht intern af te handelen. (…)

Wanneer men verder kijkt in de Voda en de Leidraad, dient met cliënten een forumkeuze te worden overeengekomen voor het geval de interne klachtenprocedure onverhoopt niet tot een oplossing zou leiden. In casu is overeengekomen dat zulks de Geschillencommissie Advocatuur is,

Zoals hierboven reeds gesteld, is het declaratiegeschil reeds op 17 februari 2023 aldaar aanhangig gemaakt. [Van D] is ook op de hoogte van het feit dat het geschil aldaar aanhangig is. (…)

Gezien het feit dat de kwestie al bij de Geschillencommissie aanhangig is, wordt m.i. het volgen van de interne klachtenprocedure reeds geheel onverplicht aan [Van D] aangeboden. (…)

Daarnaast wens ik u - wellicht ten overvloede - erop te wijzen dat voor u als Deken (en in het vervolg daarvan de tuchtrechter) geen rol is weggelegd in deze kwestie, daar het geschil gelegen is in een kwestie van financiële aard, terwijl in financiële geschillen geen rol voor het tuchtrecht is weggelegd. Zulks staat zelfs in de Leidraad opgenomen.

Ik ga er dan ook vanuit dat uw aanbod aan [Van D] om te laten weten of zij de interne klachtenprocedure wenst voor te zetten, dan wel of zij de klacht jegens mij door u wenst te laten behandelen, evenals uw voorstel om ook tegen mijn kantoorgenote een klachtenprocedure te starten, een kennelijke vergissing is, nu zulks in mijn optiek van een kennelijk evident onjuiste rechtsopvatting getuigt.

Ik verzoek u dan ook deze vergissing per ommegegaande, doch uiterlijk hedenmiddag, 30 augustus 2023, 13:00 uur te herzien en zulks aan zowel ondergetekend, alsook van [mr. D] en [Van D] kenbaar te maken. (…)

Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

1.9 Op 1 september 2023 heeft Van D aan verweerder gemeld dat zij de klachtenprocedure over klager wil voortzetten. Verweerder heeft de klacht van Van D over klager in behandeling genomen.

1.10 In een e-mail van 23 november 2023 heeft verweerder in het kader van zijn klachtonderzoek aan Van D en aan klager onder meer geschreven:

(…) Ik acht de stukken vooralsnog voldoende gewisseld.

Thans zal het dekenstandpunt worden voorbereid. Zodra dit gereed is zal het aan u toegezonden worden.

Na heden ontvangen stukken maken geen deel uit van het dossier en zullen, zo nodig, aan u worden geretourneerd.

Diezelfde dag heeft Van D aan (alleen) verweerder gemaild dat zij nog een belangrijke aanvulling op haar klacht heeft na het gesprek bij de Geschillencommissie.

1.11 In een e-mail van 6 december 2023 heeft verweerder aan Van D en aan klager onder meer geschreven:

Op 23 november jl. berichtte ik partijen in bovengenoemde zaak dat dezerzijds het dekenstandpunt zal worden voorbereid.

Hierop is een e-mail gevolgd van de zijde van [Van D]], een kopie van dit schrijven zend ik aan [klager], waarin zij aangeeft een aanvulling op haar klacht te willen indienen naar aanleiding van een gesprek dat er is geweest bij de geschillencommissie (daterend aldus van na de door [Van D] ingediende reactie in repliek).

Met het oog op de concentratie van klachten stel ik [Van D] hierbij in de gelegenheid haar klacht aan te vullen en in te dienen. Hierna zal [klager] voor een laatste maal in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren. (…)

1.12 In een reactie hierop heeft klager op 8 december 2023 aan verweerder geschreven:

De inhoud van onderstaande e-mail verbaast mij ten zeerste, nu deze rechtstreeks indruist tegen de inhoud van uw e-mail van 23 november jl. waar u zelf naar verwijst en waarin u kenbaar maakte zicht voldoende voorgelicht te achten om een standpunt in te nemen en dat aanvullende informatie geen onderdeel van het dossier zal uitmaken.

Een en ander klemt te meer, daar de zitting van de Geschillencommissie reeds op 14 november 2023 plaatsvond, aldus vóór mijn dupliek en vóórdat u kenbaar maakte een standpunt in te nemen. Het zou in de rede gelegen hebben dat eventuele aanvullingen op de klachten zijdens klaagster in een eerder stadium zouden zijn ingediend.

De Leidraad dekenale Leidraad dekenaal klachtonderzoek 2023 biedt geen mogelijkheid voor een extra schriftelijke ronde na sluiting van het onderzoek. (…)

Ik ga er dan ook vanuit dat de inhoud van uw e-mail een kennelijke vergissing uwerzijds was en dat u klaagster op de hoogte zult brengen van het feit dat het procesrechtelijk niet mogelijk is extra te klagen nu het onderzoek al gesloten was. (…)

1.13 In een e-mail van 4 januari 2024 heeft verweerder aan Van D en aan klager de ontvangst van het schrijven van Van D van 27 december 2023 bevestigd en klager verzocht om daarop tijdig te reageren. Op 11 januari 2024 heeft verweerder gereageerd.

Verwijzing van de klacht van klager

1.14 Op 1 september 2023 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder en daarbij verzocht de klacht te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en afhandeling. Bij beslissing van 28 september 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline dit verwijzingsverzoek afgewezen. Klager heeft hiertegen op 4 oktober 2023 verzet ingesteld. Bij beslissing van 6 mei 2024 heeft het Hof van Discipline het verzet van klager gegrond verklaard en de klacht van klager voor verder onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken.

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

tijdens de klachtbehandeling in strijd met de geldende wet- en regelgeving, waaronder artikel 46d lid 1 Advocatenwet en de gedragsregels 5 en 24 en artikel 4 van de Leidraad dekenale klachtbehandeling, Van D in staat te stellen de interne klachtenprocedure van het kantoor van klager en de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur over te slaan en geen poging te hebben ondernomen om hierin tot een redelijke oplossing te komen.

Toelichting: Verweerder had zich moeten onthouden van de aan Van D in zijn brief van 29 augustus 2023 geboden mogelijkheid om een extra klacht tegen de kantoorgenoot van klager in te dienen naast de reeds door Van D ingediende niet onderbouwde klacht tegen klager. Dergelijk handelen van verweerder is niet alleen escalerend maar kan ook leiden tot extra belasting van de tuchtrechter. Dit terwijl de rol van een deken is om de tuchtrechter te ontlasten en te zorgen voor kwalitatief goed voorbereide klachten. Daarnaast betrof de door verweerder onderzochte klacht van Van D over klager een feite een klacht over een declaratie. In dergelijke zaken is volgens klager al helemaal geen rol voor de tuchtrechter (en daarvoor de deken) weggelegd.

In strijd met artikel 4 van de Leidraad heeft verweerder op 6 december 2023 besloten op verzoek van Van D het klachtonderzoek te heropenen. Dit terwijl verweerder dat onderzoek op 23 november 2023 had gesloten, een onderzoek alleen op eigen initiatief van de deken heropend kan worden en Van D daarvóór ruimschoots de tijd had gehad om haar aanvullende klacht naar voren te brengen.

Door bovendien niet te reageren op het schrijven van klager van 30 augustus 2023 en later ook niet op zijn e-mail van 6 december 2023 heeft verweerder zich bovendien onwelwillend en onnodig escalerend richting hem opgesteld, aldus klager.

3. VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

4.1 Uitgangspunt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het aanzien van en/of het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in een andere hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

4.3 Het feit dat in dezelfde kwestie ook een interne klachtenprocedure op het kantoor van klager alsmede een procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur liep, maakt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerder de klacht over klager niet had mogen onderzoeken. In tegendeel, op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet is een deken verplicht om een onderzoek in te stellen naar elke ingediende klacht, ongeacht andere lopende procedures. Een tuchtrechtelijke procedure heeft immers een ander doel en strekking dan de andere hiervoor genoemde vormen van geschilbeslechting. Dat de klacht door de deken als weinig kansrijk wordt ingeschat, ontslaat hem evenmin van zijn plicht om een klacht te onderzoeken en de klagende partij daarbij waar nodig te begeleiden.

4.4 De wijze waarop verweerder het onderzoek naar de klacht van Van D heeft gedaan valt naar het oordeel van de voorzitter binnen de hiervoor genoemde beleidsvrijheid. In dat kader stond het verweerder vrij om Van D op 29 augustus 2023 te informeren zoals door hem gedaan. Daarbij diende verweerder Van D ook te informeren over haar opties nadat zij in haar e-mail van 23 augustus 2023 had laten weten geen vertrouwen in de interne klachtbehandeling door het kantoor van klager te hebben. Het stond verweerder ook vrij om in afwijking van de Leidraad te beslissen dat Van D na eerdere afsluiting van het klachtonderzoek nog een stuk met daarin een aanvullende klacht kon indienen.

4.5 Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat de voor advocaten voorgeschreven collegiale welwillendheid niet mag leiden tot het miskennen van de wettelijke taken van de deken bij de klachtbehandeling. Evenmin mag die welwillendheid leiden tot het afhouden van een klager van het wettelijke recht om te klagen over een advocaat.

4.6 Alhoewel verweerder er beter aan had gedaan om (kort) te reageren op de e-mails van klager van 30 augustus 2023 en van 8 december 2023 is dat niet reageren niet dusdanig ernstig dat verweerder daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Verweerder heeft tijdens het onderzoek zijn keuzes duidelijk toegelicht zodat klager begreep, of kon begrijpen, wat daaraan ten grondslag lag. De daarbij door verweerder gebruikte bewoordingen kunnen niet als escalerend worden gekwalificeerd. Dat klager dat zo heeft opgevat of had verwacht dat verweerder met een voorstel tot een minnelijke regeling zou komen, kan verweerder niet worden aangerekend. Verweerder heeft als deken zijn wettelijke taak uitgevoerd.

4.7 Naar het oordeel van de voorzitter is op grond van het voorgaande en gelet op het verweer van verweerder dan ook niet komen vast te staan dat verweerder met zijn optreden het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Tuchtrechtelijk treft verweerder dan ook geen verwijt. De klacht wordt kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 januari 2025