ECLI:NL:TADRARL:2025:21 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-855/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:21
Datum uitspraak: 20-01-2025
Datum publicatie: 21-01-2025
Zaaknummer(s): 24-855/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing. Deel van klachten zijn kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ontbreken eigen belang daarbij van klager. Overige klachten zijn betwist en niet vast te stellen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 januari 2025

in de zaak 24-855/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde:

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 21 november 2024 met kenmerk 2374382.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerster exploiteert een advocatenkantoor in de vorm van een besloten vennootschap (hierna ook: het advocatenkantoor). Verweerster is samen met een andere advocaat bestuurder van het advocatenkantoor.

1.2 Een (andere) kantoorgenoot van verweerster heeft klager bijgestaan bij het pro forma indienen van hoger beroep tegen twee vonnissen van de rechtbank Noord-Holland.

Kort geding kantonrechter Utrecht

1.3 Klager is op 28 mei 2024 bij de kantonrechter een kort geding tegen de bestuurders van het advocatenkantoor in privé gestart. Klager heeft daarin, kort gezegd, een voorschot op schadevergoeding en een verbod op het doen van aangifte op straffe van een dwangsom gevorderd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2024. Verweerster en haar medebestuurder zijn hierin bijgestaan door een gemachtigde.

1.4 Na deze mondelinge behandeling heeft klager de kantonrechter bericht dat hij het kort geding tegen de bestuurders van het advocatenkantoor wil intrekken. Verweerster en haar medebestuurder hebben daarmee niet ingestemd en hebben de kantonrechter verzocht om klager te veroordelen in hun reële proceskosten.

1.5 Bij vonnis van 31 juli 2024 heeft de kantonrechter klager veroordeeld in de reële proceskosten van de verweerster en haar medebestuurder. Klager heeft tegen dit vonnis op 27 augustus 2024 hoger beroep ingesteld.

Kort geding rechtbank Noord-Holland

1.6 Een kantoorgenoot van verweerster heeft op 28 mei 2024 namens het advocatenkantoor een kort geding tegen klager gestart. Op 18 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

1.7 Bij vonnis van 2 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter klager veroordeeld tot betaling van een openstaande factuur van het advocatenkantoor en tot het verwijderen van een negatieve review, zijn aan klager diverse procesverboden opgelegd op straffe van een dwangsom en is hij veroordeeld in de kosten van het geding.

1.8 Op 30 juli 2024 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 juli 2024.

1.9 In een e-mail van 27 augustus 2024 heeft een kantoorgenoot van verweerster aan klager gemeld dat de door hem verschuldigde dwangsom op dat moment € 24.000,- bedroeg met specificatie van de overtredingen van klager. Diezelfde dag heeft klager betwist dat hij dwangsommen is verschuldigd.

Faillissementsverzoeken

1.10 Op 21 augustus 2024 heeft een kantoorgenoot van verweerster alleen namens de medebestuurder van het advocatenkantoor bij de rechtbank een verzoek op grond van artikel 1 lid 1 Faillissementswet tegen klager ingediend. Aan deze vordering is namens die bestuurder ten grondslag gelegd dat hij uit hoofde van een vonnis van 31 juli 2024 een vordering op klager heeft. Daarnaast heeft de bestuurder gesteld dat sprake is van een steunvorderingen van het advocatenkantoor uit hoofde van een vonnis alsmede een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van respectievelijk 2 juli 2024 en 12 juli 2024 en uit hoofde van aan klager opgelegde dwangsommen van meer dan € 30.000,-.

1.11 Kort voor de faillissementszitting heeft klager de hoofdvordering voldaan en hebben partijen gecorrespondeerd over intrekking van het verzoek. Het verzoek is door de medebestuurder van het advocatenkantoor niet ingetrokken. Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 is door deze medebestuurder het verzoek nader toegelicht. Bij beschikking van 1 oktober 2024 is het verzoek afgewezen met veroordeling van de medebestuurder van het advocatenkantoor in de forfaitaire proceskosten van klager.

1.12 Op 19 september 2024 heeft klager een verzoek ex artikel 1 lid 1 Faillissementswet tegen het advocatenkantoor ingediend, waar verweerster werkzaam is. Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd over intrekking van dat verzoek van klager.

Kort geding kantonrechter Utrecht

1.13 Op 27 september 2024 is klager een kort geding op grond van artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) lid 1 en 2 tegen het advocatenkantoor gestart. Klager heeft daarin, samengevat, gevorderd om de uitvoerbaarheid van drie vonnissen te schorsen en de hem opgelegde dwangsommen te vernietigen.

Indiening klacht

1.14 Op 12 september 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.15 Op 7 en 9 oktober 2024 heeft klager zijn klacht aangevuld.

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. een factuur te fabriceren ter onderbouwing van het verzoek van haar advocatenkantoor tot reële proceskostenveroordeling.

Toelichting:
De gemachtigde van verweerster heeft in het door klager op 28 mei 2024 tegen de bestuurders van het advocatenkantoor gestarte kort geding kosten van rechtsbijstand opgevoerd terwijl in die procedure dezelfde stukken zijn gebruikt als in de eerdere zaken met slechts minimale wijzigingen. Verweerster heeft de stukken zelf bij de kantonrechter ingediend. De factuur is opzettelijk gefabriceerd door verweerster. Het bewijs van betaling van de factuur door verweerster aan haar gemachtigde ontbreekt, evenals een urenspecificatie;

  1. in strijd te handelen met de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (Wwft).

Toelichting:
Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Het advocatenkantoor heeft immers de factuur voor de door de gemachtigde in het onder a) genoemde kort geding verrichte werkzaamheden betaald. Dit terwijl verweerster in privé door klager was gedagvaard;

  1. de toegang tot het roljournaal in procedures te misbruiken en daardoor de privacy van klager te schaden.

Toelichting:
Verweerster heeft in een kortgedingprocedure als ook in de kantonzaak haar toegang tot het roljournaal Gerechtshoven gebruikt om de gegevens te raadplegen over de stand van zaken van het door haar kantoorgenoot voor klager ingestelde hoger beroepen;

  1. als toehoorder aanwezig te zijn bij een procedure waarin klager partij was.

Toelichting:
In mei 2024 heeft klager de bestuurders van het advocatenkantoor in privé in kort geding gedagvaard. Verweerster was één van de gedaagden, was ook aanwezig bij de zitting, maar heeft geen verweer gevoerd;

  1. reclame voor haar advocatenkantoor te maken, die bovendien misleidend is;
  2. geen bekwame en integere advocaat te zijn, zoals uit online recensies van klanten blijkt;
  3. misbruik van procesrecht te maken door ten onrechte een faillissementsverzoek tegen klager in te dienen, dat daarom ook is afgewezen.

Toelichting:
Op 1 oktober 2024 zijn de door het advocatenkantoor verzonnen vorderingen op klager door de rechter van tafel geveegd. Toch heeft verweerster diezelfde vorderingen op 4 oktober 2024 nogmaals tegen klager ingediend. Dat is ontoelaatbaar;

  1. zich bij voortduring schuldig te maken aan dreigende en laakbare gedragingen en handelingen richting klager.

3. VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

4.2 Een klagende partij moet voldoende eigen en rechtstreeks belang hebben bij een klacht. Het recht om te klagen geldt volgens de Advocatenwet alleen voor degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.

4.3 De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.4 Verweerster betwist dat zij de factuur, die is ingebracht in het kort geding dat heeft geresulteerd in het vonnis van 31 juli 2024, heeft opgemaakt. Voor de beoordeling of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is moeten eerst de daaraan ten grondslag gelegde feiten worden vastgesteld. Deze feiten kan de voorzitter, nu aan het woord van klager en dat van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, niet vaststellen. Het verwijt van klager wordt ook niet met concrete stukken onderbouwd. Bovendien acht de voorzitter aannemelijk dat de bedoelde factuur door de behandelend advocaat is opgemaakt, en dat was niet verweerster. Tuchtrechtelijk treft verweerster op dit punt geen verwijt, zodat de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdelen b), e) en f)

4.5 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager bij deze verwijten geen eigen rechtstreeks belang. De verwijten b) en e) betreffen immers zaken van algemeen belang waarover alleen de deken kan klagen. Over de kwaliteit van de dienstverlening en de integriteit van verweerster kunnen alleen de deken en de eigen cliënt klagen. Dit betekent dat klager kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in klachtonderdelen b), e) en f).

Klachtonderdeel c)

4.6 Verweerster betwist dat zij het roljournaal heeft ingezien zoals haar in dit klachtonderdeel wordt verweten. De voorzitter kan de juistheid van dit verwijt dan ook niet vaststellen. De voorzitter is uit het klachtdossier gebleken dat de deken er ambtshalve mee bekend is dat de behandelend kantoorgenoot in die zaken heeft verklaard het roljournaal te hebben ingezien. Daarvan kan verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel c) zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel d)

4.7 Verweerster heeft gesteld dat zij als toehoorder bij de bedoelde zitting aanwezig is geweest en ervoor heeft gekozen om een gemachtigde namens haar het woord te laten voeren. Nu niet valt in te zien in welke zin verweerster van deze keuze een tuchtrechtelijk verwijt treft. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, zal ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel g)

4.8 Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat niet verweerster maar de medebestuurder van het advocatenkantoor het in dit verwijt bedoelde faillissementsverzoek van klager heeft ingediend. Daarvan kan verweerster dan ook tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. De verdere klacht is naar het oordeel van de voorzitter algemeen gesteld en door klager niet met concrete feiten onderbouwd. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen of verweerster met haar handelen op dat punt een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden. Dit betekent dat ook klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

Klachtonderdeel h)

4.9 Dit verwijt, dat verweerster zich met haar optreden en uitingen onbetamelijk richting klager heeft gedragen, is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt zodat de voorzitter ook klachtonderdeel h) kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen b), e) en f);

de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.

Griffier Voorzitter


verzonden op: 20 januari 2025