ECLI:NL:TADRARL:2025:20 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-689/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2025 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-689/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder als partijdige belangenbehartiger voldoende oog gehad voor de belangen van klager als wederpartij van zijn client. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van de feiten zoals door zijn cliënt gemeld. Dat verweerder onnodige druk op klager heeft uitgeoefend of misbruik van procesrecht heeft gemaakt is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Deels is klager niet ontvankelijk wegens strijd met het ne bis in idem-beginsel. Over klachten kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 20 januari 2025
in de zaak 24-689/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 17 september 2024 met kenmerk 2331195.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn echtgenote zijn ieder voor 1/3 eigenaar van een monumentale boerderij (hierna verder: de woning). De ex-partner van de schoonmoeder van klager is ook 1/3 eigenaar van deze woning. Klager en zijn echtgenote wonen in het voorste gedeelte van de woning, de ex-partner van de schoonmoeder van klager in het achterste gedeelte.
1.2 Klager en zijn echtgenote zijn vanwege de echtscheiding van de schoonmoeder van klager en haar toenmalige partner begin 2020 een civiele procedure op grond van artikel 3:178 lid 1 BW gestart. In die procedure hebben zij gevorderd dat de ex-partner van de schoonmoeder moet meewerken aan de toedeling en levering van het aandeel in de woning aan klager en zijn echtgenote dan wel dat moet worden meegewerkt aan verkoop van de woning. Zij zijn hierin bijgestaan door een advocaat, mr. P.
1.3 Verweerder heeft in deze procedure de ex-partner van de schoonmoeder van klager bijgestaan. Hij heeft namens zijn cliënt in voorwaardelijke reconventie onder andere een kadastrale splitsing van de woning in twee aparte woningen en een vergoedingsrecht gevorderd.
1.4 Bij tussenvonnis van 30 december 2020 heeft de rechtbank de vordering van de cliënt van verweerder tot splitsing van de woning toegewezen. Klager en zijn echtgenote zijn daarin veroordeeld om al hetgeen te doen dat noodzakelijk is om tot een kadastrale splitsing van de woning te komen.
1.5 Tijdens een zitting op 8 maart 2022 zijn partijen overeengekomen dat zij zullen onderzoeken of verkoop van 2/3 aandeel van klager en zijn echtgenote in de woning aan een derde - rechtstreeks of via de cliënt van verweerder als koper- mogelijk is.
1.6 Bij vonnis van 27 juli 2022 heeft de rechtbank aan de medewerking van klager en zijn echtgenote om te komen tot kadastrale splitsing een dwangsom verbonden.
1.7 In november 2022 hebben partijen overeenstemming bereikt over de inhoud van de opdracht aan een onafhankelijk makelaar om de vergunningsaanvraag voor een splitsing van de woning te begeleiden. Deze makelaar heeft met instemming van partijen voor de technische kant een bureau, gespecialiseerd in dergelijke vergunningstrajecten, ingeschakeld (hierna verder: het bureau). Op 21 februari 2023 heeft een bijeenkomst in de woning plaatsgevonden voor inspectie.
1.8 Op 23 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 23-687/AL/MN (hierna verder: klacht I).
1.9 Op 1 maart 2023 heeft het bureau partijen over haar bevindingen gerapporteerd.
1.10 Op 26 juni 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben toen afgesproken dat zij een legal opinion aan een notaris vragen over de vraag of het mogelijk is om de woning te splitsen volgens variant 1 in het rapport van het bureau. De notaris heeft op 25 augustus 2023 een legal opinion gegeven.
1.11 Bij vonnis van 8 november 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de vergunning bij de gemeente aangevraagd moet worden. Deze vergunning is niet aangevraagd omdat tussen partijen een geschil is ontstaan over de kosten van het bureau. Klager heeft wel een vergunningaanvraag ingediend voor een andere manier van splitsen. Klager heeft de rechtbank vervolgens verzocht om een beslissing te nemen ten aanzien van de verdeling van de kosten en over de wijze waarop de vergunning dient te worden aangevraagd. Verweerder heeft namens zijn cliënt de rechtbank verzocht om betaling van verbeurde dwangsommen.
1.12 Bij onherroepelijke beslissing van de voorzitter van 27 november 2023 is klacht I van klager kennelijk ongegrond verklaard.
1.13 Op 20 maart 2024 heeft klager opnieuw bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.14 Bij vonnis van 22 mei 2024 heeft de rechtbank overwogen dat de vergunningaanvraag door partijen aangevraagd dient te worden, dat dat moet worden gedaan door de cliënt van verweerder op basis van de voorgestelde variant 1 van het bureau, dat de kosten voorlopig worden verdeeld in de verhouding 1 staat tot 2 en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. In afwachting daarvan is de zaak aangehouden tot 18 september 2024 voor het nemen van een akte door beide partijen om zich uit te laten over de stand van zaken.
2. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
- in rechte bewust feiten te stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs had moeten kennen, waardoor de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder doel zijn geschaad.
Toelichting:
Volgens klager heeft verweerder vanaf het begin van de procedure in verschillende
processtukken - waaronder in aktes van 25 maart 2020, 21 oktober 2020, 13 april 2021
en 11 mei 2022 - bewust onwaarheden gesteld. Daarmee heeft verweerder de rechtbank
een verkeerd beeld voorgehouden en is aan klager een dwangsom opgelegd. In de akte
van 31 januari 2024 heeft verweerder eveneens aantoonbaar in strijd met de waarheid
gesteld dat de advocaat van klager van alle correspondentie met de gemeente op de
hoogte is, terwijl dat niet het geval was. De door klager en zijn echtgenote en door
deskundige derden aangedragen juiste feiten en omstandigheden zijn door verweerder
herhaaldelijk genegeerd of op een verkeerde wijze uitgelegd;
- geen minnelijke oplossing na te streven, waardoor klager onnodig op kosten is gejaagd.
Toelichting:
Verweerder heeft op vele redelijke voorstellen van klager en zijn echtgenote om
tot een regeling te komen standaard afwijzend of in het geheel niet gereageerd of
een onmogelijk voorstel gedaan. Zo heeft verweerder na het vonnis van 30 december
2020 klager gevraagd om vrijwillig mee te werken aan de splitsing, zonder daarbij
een constructief voorstel aan klager te doen. Het vonnis van 27 juli 2022, met daarin
de aan klager opgelegde dwangsom, heeft verweerder aan klager laten betekenen. Ook
toen heeft verweerder geen voorstel tot een minnelijke regeling gedaan. Op het voorstel
van klager van 24 oktober 2023 om tot het uitkopen van de cliënt van verweerder te
komen, heeft verweerder alleen een kale afwijzing gestuurd. Het voorstel van klager
daarna om kosteloos een vergunningsaanvraag bij de gemeente in te dienen, is door
verweerder beantwoord met een sommatie om de verbeurde dwangsommen te betalen met
de mededeling dat geen tegenvoorstel wordt gedaan. Het voorstel namens de cliënt van
verweerder om mee te werken aan verkoop door klager van zijn eigendomsaandeel aan
een derde, was geen realistisch want onuitvoerbaar voorstel. Ook het voorstel om een
juridisch-horizontale splitsing was geen voorstel maar een tegeneis van de client
van verweerder in de procedure. Ook na de uitspraak van de rechtbank van 22 mei 2024,
waarin de cliënt van verweerder is gesommeerd om initiatief te nemen, heeft verweerder
niet gereageerd;
- onnodig druk op klager uit te oefenen en misbruik te maken van het procesrecht en daarmee de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder redelijk doel te schaden.
Toelichting:
Doordat verweerder te pas en te onpas uitstel aanvraagt op oneigenlijke gronden
en zonder overleg maakt hij volgens klager misbruik van procesrecht. Omdat verweerder
in de procedures telkens in herhaling valt, geen initiatief toont en niet reageert
duurt het proces eindeloos voort waardoor klager op hoge kosten wordt gejaagd. Verweerder
blijft daarnaast onnodig druk uitoefenen op klager, met name door het steeds benoemen
van de dwangsommen, het betekenen van het vonnis en het ten onrechte verbeurd verklaren
van de dwangsommen. Ook heeft verweerder klager geforceerd om tegen hoge kosten de
splitsingsvergunning door het bureau aan te laten vragen en te eisen dat klager 2/3
van de kosten op zich neemt, terwijl daar in beginsel geen afspraken over zijn gemaakt;
- ondeskundig en onzorgvuldig te handelen.
Toelichting:
Volgens klager is bij verweerder sprake van een gebrek aan kennis met ernstige nadelige
gevolgen voor klager. Door zijn stellingen niet te onderbouwen en de standpunten van
en namens klager van tafel te vegen en meermaals aantoonbaar onjuiste feiten bij de
rechtbank te poneren, heeft verweerder ook onzorgvuldig gehandeld.
3. VERWEER
Op het verweer van verweerder wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling, ingegaan.
4. BEOORDELING
De ontvankelijkheid van klager in de klacht
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Deze klacht strandt gedeeltelijk op dat beginsel.
4.2 Het beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
4.3 Nadat klager daarop is gewezen in het klachtonderzoek heeft hij aan de deken laten weten dat hij bewust het in klacht I verweten handelen van verweerder buiten deze klacht heeft gelaten omdat daarover al is geoordeeld. Deze klacht gaat volgens klager over gedragingen van verweerder over een langere periode. Alhoewel klager inziet dat de in deze tweede klacht aan verweerder verweten gedragingen deels ook vóór het indienen van klacht I hebben plaatsgevonden, stelt hij dat hij pas veel later de gevolgen daarvan heeft kunnen overzien zodat hij daar pas op 20 maart 2024 over kon klagen.
4.4 De voorzitter volgt klager hier niet in. Verweerder heeft in zijn verweer op deze klacht onweersproken gesteld dat de voorzitter het oordeel over klacht I heeft gebaseerd op de feitelijke situatie tussen partijen tot en met 8 april 2023. Op basis van het ne bis in idem‑beginsel, zoals hierboven toegelicht, oordeelt de voorzitter in principe niet over die klachtonderdelen die zien op het handelen van verweerder in de periode van vóór 9 april 2023 aangezien daarover al eerder tuchtrechtelijk is geoordeeld. Klager had daarover immers al kunnen klagen bij klacht I omdat hij toen al op de hoogte was van diezelfde feiten. Dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, die een afwijking van het ne bis in idem-beginsel zouden rechtvaardigen, is onvoldoende door klager gesteld en uit de stukken ook niet gebleken.
4.5 Dit betekent dat alle klachtonderdelen die zien op het handelen van verweerder in de periode van vóór 9 april 2023 kennelijk niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. De voorzitter zal daarover inhoudelijk dan ook geen oordeel geven.
4.6 Over de verweten gedragingen van verweerder die betrekking hebben op zijn handelen in de periode vanaf 9 april 2023 overweegt de voorzitter als volgt.
Toetsingsmaatstaf
4.7 Klager beklaagt zich over verweerder als de advocaat van zijn wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.8 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten optreden aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.9 De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.10 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder zonder nader onderzoek afgaan op de van zijn cliënt ontvangen feitelijke informatie zoals hij dat heeft gedaan in de periode na 9 april 2023. Bovendien hebben klager en zijn advocaat in de procedure tegen de vermeende onjuiste feiten of onjuiste standpunten verweer kunnen voeren. Het behoort verder niet tot de taak van de tuchtrechter om over de juistheid van standpunten in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de voorzitter echter uit de stukken niet gebleken. De voorzitter zal klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.11 Klager verwijt verweerder ook dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om een minnelijke regeling te bereiken, terwijl klager daar meermaals voor open stond. Volgens verweerder heeft hij namens zijn cliënt verschillende redelijke voorstellen aan klager gedaan maar wilde klager daar niet mee instemmen. Daarnaast heeft zijn cliënt belang bij nakoming van de gerechtelijke beslissingen en had klager daaraan gewoonweg moeten voldoen.
4.12 De voorzitter overweegt hierover dat een advocaat daar waar mogelijk en in het belang van zijn cliënt moet pogen een geschil door middel van een schikking op te lossen. Gedragsregel 5 bevat echter geen absolute verplichting daartoe. Het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om voor partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dat is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Als zij vinden dat dat niet haalbaar is, dan kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven.
4.13 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft gedaan wat van hem verwacht mocht worden. Daarom zal de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
4.14 Verweerder betwist dat hij onnodige druk op klager heeft uitgeoefend of misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Hij heeft de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk behartigd zonder daarbij de belangen van klager als de wederpartij te schaden. Volgens verweerder bleef klager zijn vorderingen wijzigen dan wel aanvullen, wat tot vertraging in de procedure heeft geleid met hogere kosten voor beide partijen. De rechtbank heeft de dwangsommen in een tussenvonnis als drukmiddel opgelegd omdat klager tot dat moment niet wenste mee te werken aan een oplossing van het geschil. Op verzoek van zijn cliënt heeft hij aan klager die dwangsommen aangezegd in de hoop dat klager eindelijk zou meewerken aan de vergunningsaanvraag. Dat de rechtbank in haar vonnis van 22 mei 2024 heeft bepaald dat de dwangsom tot dat moment niet verschuldigd was, maakt nog niet dat verweerder de dwangsommen niet had mogen aanzeggen of daarmee ongeoorloofde druk op klager heeft uitgeoefend, aldus verweerder.
4.15 Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder met zijn handelen de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder bewust de procedure heeft gerekt en het geschil op onbetamelijke wijze onnodig en hoog heeft laten oplopen zoals hem wordt verweten. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder ten onrechte dwangsommen heeft aangezegd. Wat uit de stukken wel volgt is dat het geschil tussen de partijen in de loop van de tijd steeds omvangrijker is geworden door de daarin door beide partijen gekozen juridische insteek en (weigering tot) uitvoering van de verschillende tussenvonnissen. Dat heeft geleid tot een aanzienlijke vertraging van de procedure met bijbehorende hogere kosten voor beide partijen.
4.16 De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verweer van verweerder, onvoldoende is gebleken dat verweerder de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder doel. Dat betekent dat de voorzitter klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel d)
4.17 Klager stelt dat hij door onvoldoende deskundigheid en door onzorgvuldigheid van verweerder in zijn belangen is geschaad. Verweerder betwist dat uit de wijze van procederen of uit de wijze waarop hij zijn processtukken heeft ingericht blijkt dat sprake is geweest van ondeskundig of onzorgvuldig handelen van zijn kant. Verder stelt hij dat de (advocaat van) klager procedurele mogelijkheden ter beschikking staan om daartegen zo nodig op te treden.
4.18 De voorzitter begrijpt van klager dat de langdurige procedure tussen partijen stressvol voor klager en zijn echtgenote is geweest en dat zij het gevoel hebben gehad dat verweerder niet aan hun wensen tegemoet wilde komen. Dat gevoel alleen maakt nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Als partijdige belangenbehartiger moet hij opkomen voor de belangen van zijn cliënt op basis van de door zijn cliënt gegeven instructies. Zoals hierboven bij de andere verwijten ook al overwogen, heeft verweerder bij dat handelen voor zijn cliënt echter niet de grenzen van het betamelijke overschreden door vermeend ondeskundig of onzorgvuldig handelen. Dat standpunt wordt niet door de stukken onderbouwd, zodat van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet kan worden vastgesteld.
4.19 De voorzitter zal dan ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen die betrekking hebben op het handelen van verweerder in de periode vóór 9 april 2023, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
de klachtonderdelen die betrekking hebben op het handelen van verweerder vanaf 9 april 2023, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 januari 2025