ECLI:NL:TADRARL:2025:185 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-154/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:185
Datum uitspraak: 28-07-2025
Datum publicatie: 29-07-2025
Zaaknummer(s): 25-154/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad is van oordeel dat hoewel verweerder niet in lijn heeft gehandeld met de bepaling van gedragsregel 15 en hij – ter voorkoming van enig misverstand – deze procedure beter niet zelf had kunnen voeren, klaagster door het handelen van verweerder niet in enig belang is geschaad. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is naar het oordeel van de raad geen sprake. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 28 juli 2025
in de zaak 25-154/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:


klaagster
vertegenwoordiger: [naam}

over


verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 16 september 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 10 maart 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2375733 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. Daarbij waren de vertegenwoordiger van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de e-mails (met bijlagen) van klaagster en verweerder van 12 mei 2025.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Bij notariële splitsingsakte van 3 februari 2010 is het (toekomstige) gebouw S1 te Amsterdam gesplitst in zes appartementsrechten en is tevens de VvE gebouw S1 (klaagster) opgericht.

2.2 Twee eigenaren (mevrouw K. en de heer G.) hebben in 2018/2019 een dakopbouw gerealiseerd. Door de vergadering van klaagster is op 18 september 2017 toestemming verleend voor het realiseren van de opbouw. Deze toestemming is vervolgens uitgewerkt in verbouwingsovereenkomsten met de andere eigenaren, waarin tevens is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria uit het verbouwingsprotocol. In de overeenkomsten werd verder opgenomen dat deze ook bij overdracht van het appartementsrecht geldig blijven.

2.3 Omdat de wet voorschrijft dat in de onderhavige situatie ook de splitsingsakte gewijzigd wordt hebben de twee eigenaren met de dakopbouw een notaris gevraagd voor hun rekening een dergelijke akte op te stellen. Dit werd medegedeeld in de vergadering van klaagster van 1 oktober 2020 en nogmaals op 30 november 2022.

2.4 Verweerder was advocaat van klaagster en had de opdracht om tot een gewijzigde splitsingsakte te komen.

2.5 Op 6 februari 2023 hebben twee eigenaren, de heer Y. en mevrouw W., die later het bestuur van klaagster vormden, klaagster gedagvaard en de rechtbank Amsterdam gevraagd om een verklaring voor recht dat het besluit van de vergadering van klaagster van 18 september 2017 nietig is. Tegen klaagster is verstek verleend en bij vonnis van 15 maart 2023 werd de gevraagde verklaring voor recht afgegeven.

2.6 Op 4 april 2023 is er een extra ledenvergadering gehouden voor het vragen van goedkeuring van de concept wijzigingsakte van splitsing. De vereiste meerderheid werd niet gehaald.

2.7 Het enige bestuurslid van het toenmalige bestuur van klaagster (mevrouw K.) heeft verweerder toen verzocht na te denken over een alternatieve oplossing. Verweerder adviseerde een verzoek ex artikel 5:144 lid 1 sub c/d BW (bevel tot wijziging splitsing) in te dienen.

2.8 In een brief van 12 mei 2023 zijn de leden van klaagster op verzoek van de heer Y. opgeroepen voor een extra ledenvergadering van 1 juni 2023 vanwege het op non-actief stellen van het bestuur en het eventueel benoemen van een nieuw bestuur.

2.9 In een e-mail van 23 mei 2023 heeft het toenmalige bestuurslid mevrouw K. een mail gestuurd aan een van de eigenaren met het verzoek geen stem uit te brengen ter zake de wijziging van de splitsingsakte en zich te onthouden van een stem of tegen te stemmen ter zake de bestuurswissel.

2.10 Verweerder heeft op 1 juni 2023 namens de twee eigenaren met dakopbouw een verzoekschrift ex artikel 5:144 lid 1 sub c/d BW bij de kantonrechter te Amsterdam ingediend tegen de andere eigenaren en tegen klaagster. Zij hebben allen verweer gevoerd. De mondelinge behandeling van het verzoek vond plaats op 5 oktober 2023.

2.11 Ook vond op 1 juni 2023 een bestuurswissel plaats en zijn de heer Y. en mevrouw W. benoemd tot het bestuur van klaagster.

2.12 Bij dagvaarding van 12 juli 2023 hebben de heer Y. en mevrouw W. de rechtbank Amsterdam gevraagd klaagster te veroordelen tot handhaving van de regels van de splitsingsakte, zodanig dat klaagster op straffe van een dwangsom ervoor zorgt dat de dakopbouwen verwijderd worden, alsmede gevraagd de twee eigenaren met dakopbouw te veroordelen tot verwijdering van de dakopbouw op straffe van en dwangsom.

2.13 Bij beschikking van 9 november 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de akte van splitsing zal worden gewijzigd conform de conceptakte van de notaris met enige aanvullingen en heeft klaagster veroordeeld in de kosten van het geding.

2.14 Nadien is de op 12 juli 2023 gestarte civiele procedure bij de rechtbank Amsterdam ingetrokken.

2.15 Tegen de beschikking van de kantonrechter van 9 november 2023 is hoger beroep ingesteld.

2.16 Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een beschikking van 21 januari 2025 – kort gezegd – de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en er twee andere voorwaarden aan verbonden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in een procedure tegen klaagster op te treden, terwijl klaagster cliënte van hem geweest is;
b) werkzaamheden in rekening te brengen bij klaagster, terwijl die werkzaamheden niet ten behoeve van klaagster zijn uitgevoerd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


5 BEOORDELING

5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a)

5.2 Gedragsregel 15 kan een nadere invulling geven aan de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet. In deze gedragsregel is (onder meer) bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling.

5.3 De raad stelt vast dat verweerder tegen zijn (voormalige) cliënte heeft opgetreden. Immers, verweerder heeft een verzoekschrift ingediend tegen (onder meer) klaagster, terwijl klaagster de cliënte van verweerder is geweest.

5.4 Bij de beoordeling van deze klacht zijn ook de volgende omstandigheden van belang. Verweerder heeft het verzoekschrift ingediend in opdracht van het (toenmalige) bestuur van klaagster. Deze procedure moest worden gevolgd om de feitelijke werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de juridische werkelijkheid. Ook de heer Y. was – gelet op zijn dagvaarding van 12 juli 2023 – van mening dat de situatie moest worden gelegaliseerd. Voorts heeft verweerder uitgelegd dat hij klaagster voor de zekerheid in zijn verzoekschrift heeft meegenomen, maar dat het verzoek ook zou zijn toegewezen als klaagster niet (formeel) in deze procedure als partij betrokken was geweest. De raad acht deze verklaring aannemelijk. Het hof heeft bovendien in zijn beschikking van 21 januari 2025 overwogen dat de cliënten van verweerder het juist netjes en in overeenstemming met de regeling willen regelen.

5.5 De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat hoewel verweerder niet in lijn heeft gehandeld met de bepaling van gedragsregel 15 en hij – ter voorkoming van enig misverstand – deze procedure beter niet zelf had kunnen voeren, klaagster door het handelen van verweerder niet in enig belang is geschaad. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is naar het oordeel van de raad geen sprake. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.6 Klaagster stelt dat verweerder werkzaamheden in rekening heeft gebracht bij klaagster, terwijl die werkzaamheden niet ten behoeve van klaagster zijn uitgevoerd. Verweerder stelt dat de declaraties die door de verzekeraar ten behoeve van klaagster aan verweerder zijn betaald, zien op de werkzaamheden die verweerder voor klaagster heeft verricht. De werkzaamheden die verweerder heeft verricht in verband met het verzoekschrift voor mevrouw K. en de heer G. zijn niet door de verzekeraar of klaagster betaald maar door mevrouw K. en de heer G. zelf. De raad is op grond van het klachtdossier en deze gemotiveerde betwisting van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder onjuist heeft gedeclareerd. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.


Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, E.M.G. Pouls,
J.J. Molenaar en L.S. Wachters, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.

Griffier Voorzitter


Verzonden op : 28 juli 2025