ECLI:NL:TADRARL:2025:184 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-153/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:184
Datum uitspraak: 28-07-2025
Datum publicatie: 29-07-2025
Zaaknummer(s): 25-153/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Optreden tegen vroegere failliet
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad heeft geoordeeld dat verweerder in strijd met gedragsregel 27 over de inhoud van schikkingsonderhandelingen in zijn conclusie van antwoord heeft geschreven. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht daarbij echter van belang dat niet is gebleken dat verweerder willens en wetens informatie uit een vertrouwelijke bijeenkomst in de procedure heeft gebracht, maar veeleer het (vertrouwelijke) karakter van deze bijeenkomst heeft miskend. Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder onherroepelijk door de tuchtrechter is veroordeeld. Rekening houdend met alle omstandigheden zal de raad volstaan de oplegging van een waarschuwing.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 28 juli 2025
in de zaak 25-153/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:


klaagster
gemachtigden: mrs. E.A. Buziau en L.M. Wolfs

over


verweerder
gemachtigde : mr. M.L.F.J. Schyns

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 5 augustus 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 10 maart 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2362780 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. Daarbij waren (namens klaagster) de heren K en Z, bijgestaan door hun gemachtigden en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.


2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster en de cliënten van verweerder hebben een geschil in verband met (overtreding van) een non-concurrentiebeding in het kader van een aandelentransactie. Het geschil ziet op een aanzienlijke vordering die klaagster meent te hebben op de cliënten van verweerder.

2.2 Op 25 maart 2024 heeft de advocaat van klaagster de cliënten van verweerder aansprakelijk gesteld. Op 12 april 2024 heeft verweerder namens zijn cliënten de aansprakelijkheid afgewezen.

2.3 Op 2 mei 2024 is op verzoek van klaagster het exploot van dagvaarding aan de cliënten van verweerder betekend. Zij zijn gedagvaard tegen de rolzitting van 15 mei 2024 van de rechtbank Amsterdam.

2.4 Op 13 mei 2024 heeft tussen verweerder en de advocaat van klaagster telefonisch overleg plaatsgevonden over de mogelijkheid van een schikking. In de daaropvolgende weken is tussen verweerder en de advocaat van klaagster verder overleg geweest tot het beproeven van een schikking.

2.5 In een e-mail van 27 mei 2024 heeft verweerder het volgende aan de advocaat van klaagster geschreven:
Gaarne verneem ik naar aanleiding van ons overleg van vorige week of uw cliënte kan instemmen met een uitstel voor het nemen van de conclusie van antwoord van 4 weken en of uw cliënte bereid is tot overleg, een en ander zoals wij bespraken.

2.6 Op 20 juni 2024 heeft een fysieke bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de advocaat van klaagster, waarbij de vertegenwoordigers van klaagster, de cliënten van verweerder, beide advocaten en een bedrijfsjurist aanwezig waren. Het overleg tussen klaagster en de cliënten van verweerder met hun advocaten heeft niet geleid tot een minnelijke regeling.

2.7 Op de rol van 17 juli 2024 van de rechtbank Amsterdam heeft verweerder namens zijn cliënten de conclusie van antwoord ingediend. In die conclusie van antwoord heeft verweerder inhoudelijke mededelingen gedaan over het overleg van 20 juni 2024.

2.8 Telefonisch en in een e-mail van 17 juli 2024 heeft de advocaat van klaagster aan verweerder laten weten dat onderdelen van de conclusie van antwoord in strijd zijn met gedragsregel 27 en heeft hij hem verzocht om zijn conclusie van antwoord aan te passen.

2.9 In een e-mail van 18 juli 2024 heeft (de secretaresse van) verweerder aan de advocaat van klaagster geschreven dat de conclusie van antwoord niet zal worden aangepast en dat de gedragsregels niet zijn overtreden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
in strijd met gedragsregel 27 (schikkingsonderhandelingen)

a) in de conclusie van antwoord, bestemd voor de rol van 17 juli 2024 van de rechtbank Amsterdam, in te gaan op de inhoud van schikkingsonderhandelingen die op 20 juni 2024 op het kantoor van haar advocaten plaatsvonden, waarvoor geen toestemming is gevraagd of gegeven;
b) in de conclusie van antwoord bewijs aan te bieden van stellingen dat tijdens schikkingsonderhandelingen bepaalde mededelingen zouden zijn gedaan door het horen van aanwezigen, waaronder haar advocaat;
c) te weigeren een gewijzigde conclusie van antwoord, namelijk zonder alle verwijzingen naar de schikkingsonderhandelingen, in te dienen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Rechtstreeks belang
5.1 Verweerder stelt dat klaagster geen belang heeft bij deze klacht omdat zij geen advocaat is. De raad volgt verweerder niet in deze stelling. Klaagster was partij in de procedure waarin verweerder mededelingen uit het overleg heeft gedaan. Daarmee heeft klaagster een eigen en rechtstreeks belang bij de klacht over dit handelen door verweerder. Daarbij is van belang dat de raad toetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing kunnen de gedragsregels wel van belang zijn, maar de tuchtrechter is daar niet aan niet gebonden. Daarom leidt de (aangevoerde) omstandigheid dat gedragsregel 27 een gedragsregel is die ziet op het handelen van een advocaat in de verhouding tot zijn beroepsgroep niet tot de conclusie dat klaagster geen belang heeft bij deze klacht. Dat betekent dat de klaagster ontvankelijk is in deze klacht.

Beoordeling van de klacht
5.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.3 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.4 Bij deze klachtzaak is gedragsregel 27 van belang. In die gedragsregel is bepaald dat over de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen, aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.

5.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij in zijn conclusie van antwoord is ingegaan op de inhoud van schikkingsonderhandelingen die op 20 juni 2024 hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft niet betwist dat hij (zonder toestemming van klaagster) over dit overleg mededelingen aan de rechter heeft gedaan maar hij heeft – kort gezegd – aangevoerd dat geen sprake is van schikkingsonderhandelingen. Van overtreding van deze gedragsregel is dan ook geen sprake, aldus verweerder.

5.6 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel zijn de volgende omstandigheden van belang. Verweerder heeft in een brief aan de advocaat van klaagster van 27 mei 2024 gevraagd of ‘uw cliënt bereid is tot overleg’. Vervolgens heeft op 20 juni 2024 een overleg plaatsgevonden. Daarbij waren de vertegenwoordigers van klaagster, hun advocaat, de cliënten van verweerder en verweerder aanwezig. De vertegenwoordigers van klaagster zijn er vanuit gegaan dat dit overleg vertrouwelijk zou zijn. Na het overleg heeft verweerder bij de rechtbank Amsterdam een conclusie van antwoord ingediend. In die conclusie heeft verweerder uitgebreid geschreven over de inhoud van het overleg en op meerdere plekken gerefereerd aan wat de partijen tijdens dat overleg hebben gezegd. Ook heeft verweerder medegedeeld dat zijn cliënten tijdens dat overleg een aanbod hebben gedaan, welk aanbod door klaagster is afgewezen. In die conclusie van antwoord heeft verweerder verder geschreven dat de partijen op 20 juni 2024 ‘een overleg hebben gehad over een minnelijk regeling’.

5.7 Gelet op deze omstandigheden is voor de raad vast komen te staan dat het (gehele) overleg van 20 juni 2024 het karakter had (gekregen) van schikkingsonderhandelingen, waarop gedragsregel 27 van toepassing is. Dat bij dit overleg ook de vertegenwoordigers van klaagster en de cliënten van verweerder en een bedrijfsjurist aanwezig waren, maakt dat niet anders. Door op deze wijze (zonder toestemming van klaagster) mededelingen aan de rechter te doen van de inhoud van deze schikkingsonderhandelingen heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 27. Verweerder kan daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat betekent dat de klacht gegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL

6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder in strijd met gedragsregel 27 over de inhoud van schikkingsonderhandelingen in zijn conclusie van antwoord heeft geschreven. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht daarbij echter van belang dat niet is gebleken dat verweerder willens en wetens informatie uit een vertrouwelijke bijeenkomst in de procedure heeft gebracht, maar veeleer het (vertrouwelijke) karakter van deze bijeenkomst heeft miskend. Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder onherroepelijk door de tuchtrechter is veroordeeld. Rekening houdend met alle omstandigheden zal de raad volstaan de oplegging van een waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.


Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, E.M.G. Pouls,
J.J. Molenaar en L.S. Wachters, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 28 juli 2025