ECLI:NL:TADRARL:2025:177 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-088/AL/MN/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:177 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2025 |
Datum publicatie: | 16-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-088/AL/MN/D |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De raad heeft vastgesteld dat verweerder een derdengeldrekening heeft gebruik voor een ander doel dan het beheer van derdengelden. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Bij de beoordeling van de ernst van dit handelen is echter ook van belang dat niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan om het geld buiten het zicht van derden te houden. Niet is gebleken dat verweerder door dit handelen (financieel) voordeel heeft gehad of dat belangen van derden zijn geschaad. Verder neemt de raad in aanmerking dat verweerder het verwijtbare van zijn handelen heeft ingezien. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat met de oplegging van een waarschuwing kan worden volstaan. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 juli 2025
in de zaak 25-088/AL/MN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
de deken
over
verweerder
gemachtigden: mrs. G. Boot en P.J.R.M. Kallen
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 In een brief van 10 februari 2025 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 31 maart 2025 in aanwezigheid van de deken, mr. H (stafjurist bij de ordebureau van de Orde van Advocaten Midden-Nederland), verweerder en de gemachtigden van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 6 maart 2025.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 26 februari 2002 heeft verweerder de Stichting Beheer Derdengelden Advocatenpraktijk Mr. G opgericht (hierna: stichting derdengelden). Het bestuur van de stichting bestaat (vanaf de oprichtingsdatum) uit verweerder als voorzitter en mevrouw HvM als secretaris/penningmeester.
2.2 Tot en met mei 2020 heeft verweerder kantoor gehouden aan de [adres]. Dit kantoorpand is vervolgens verkocht. Van de overwaarde/verkoopopbrengst van dat pand is een bedrag van € 200.000 overgeboekt op de derdengeldenrekening van verweerder.
2.3 Op 12 maart 2024 en herhaald op 16 april 2024 is aan de unit FTA opdracht gegeven tot het instellen van een financieel onderzoek naar verweerder (en zijn kantoor).
2.4 Op 29 juli 2024 heeft de unit FTA de definitieve rapportage afgerond inzake het onderzoek naar de financiële positie en derdengelden bij verweerder.
2.5 Uit de rapportage van de unit FTA blijkt dat de som van € 200.000,00 is overgemaakt op de derdengeldenrekening. Het geld is in de periode van 2021 tot 2023 in delen overgeboekt naar de kantoorrekening van verweerder (een bedrag van € 114.849), naar de privérekening van verweerder (een bedrag van € 32.143) en een bedrag van € 5.420 is betaald aan de heer mr. K.
2.6 Uit de rapportage blijkt verder dat HvM niet in het accountantsregister en in het Register Belastingadviseurs voorkomt.
3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd
met de kernwaarde (financiële) integriteit, als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de
Advocatenwet, en in strijd met de artikelen 6.19 e.v. en artikel 6.22 lid 5 van de
Verordening op de advocatuur (hierna: de Voda):
- sinds 22 december 2020 op oneigenlijke wijze gebruik te maken van de derdengeldrekening;
- het bestuur van de stichting derdengelden op onjuiste wijze samen te stellen
en samengesteld te houden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Afdeling 6.5 Voda - derdengelden - strekt ertoe advocaten regels te geven over derdengelden en de inrichting van de derdengeldenrekening. Doel van de regeling is onder meer om te voorkomen dat een derdengeldenrekening voor andere doeleinden wordt gebruikt dan waarvoor zij in het leven is geroepen, namelijk voor het beheer van derdengelden (artikel 6.22 lid 3 Voda). Uitgangspunt is dat een advocaat derdengelden zo snel als mogelijk naar de rechthebbende overmaakt (artikel 6.19 lid 2 Voda). Het parkeren van derdengelden zonder noodzaak op de rekening van de stichting derdengelden is dus niet toegestaan, zoals (ook) blijkt uit de toelichting op artikel 6.19 lid 2 van de Voda. Het is ook niet toegestaan derdengelden in opdracht van de cliënt te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld vorderingen van derden op de cliënt, het zogenaamde bankieren met de derdenrekening.
5.2 In artikel 6.22 lid 5 van de Voda is bepaald wie tot bestuurder van de stichting kunnen worden benoemd: (a) advocaten, (b) andere vrije beroepsbeoefenaren, indien het toegestaan is met hen een samenwerkingsverband aan te gaan, en (c) accountants.
5.3 In artikel 5.4 van de Voda is bepaald dat een advocaat uitsluitend een samenwerkingsverband
kan aangaan met:
- andere advocaten, praktijkrechtspersonen en samenwerkingsverbanden,
- niet in Nederland ingeschreven advocaten ( ... ), en
- leden van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Nederlandse Orde
van Belastingadviseurs, de Orde van Octrooigemachtigden en universitair geschoolde
leden van het Register Belastingadviseurs.
Het gebruik van de derdengeldrekening
5.4 In artikel 6.22 lid 3 Voda is bepaald dat een derdengeldrekening uitsluitend mag worden gebruikt voor het beheer van derdengelden. Dat betekent dat derdengelden te relateren moeten zijn aan een zaak en dat deze gelden ook functioneel moeten zijn voor het verloop van die zaak. Uit de rapportage blijkt dat een bedrag van € 200.000, dat geheel aan verweerder toebehoorde, is overgemaakt naar de derdengeldenrekening. Dat geld is in de periode van 2021 tot 2023 in delen overgeboekt naar de kantoorrekening van verweerder (een bedrag van € 114.849), naar de privérekening van verweerder (een bedrag van € 32.143) en een bedrag van € 5.420 is betaald aan de heer mr. K. Verweerder heeft erkend dat hij hiermee de derdengeldrekening heeft gebruikt voor een ander doel dan het beheer van derdengelden. Dit was echter slechts een administratieve vergissing en derden zijn hiermee op geen enkele wijze benadeeld, aldus verweerder.
5.5 De raad stelt op het voorgaande vast dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 6.19 en 6.22 Voda. De omstandigheid dat het slechts ging om een administratieve vergissing, maakt dat niet anders. De raad zal die omstandigheid wel meewegen bij de oplegging van de maatregel. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.
Het bestuur van de stichting
5.6 Uit de financiële rapportage blijkt dat het bestuur van de stichting derdengelden sinds de oprichtingsdatum van 26 februari 2002 bestaat uit verweerder als voorzitter en HvM als secretaris/penningmeester. In het accountantsregister noch in het Register Belastingadviseurs komt HvM voor. De deken is van mening dat Mevrouw HvM geen accountant is in de zin van artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep en zij daarom dus niet kwalificeert als bestuurder van de stichting als bedoeld in artikel 6.22 lid 5 van de Voda. Verweerder heeft aangevoerd dat ten tijde van de oprichting van de stichting HvM wel accountant was in de zin van artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep. Het feit dat zij dit tussentijds – vanaf 2012 – niet meer was, kan hem niet worden toegerekend, aldus verweerder.
5.7 De raad volgt verweerder niet in deze stelling. Uit de stukken blijkt dat het bestuur van de stichting derdengelden ten tijde van het onderzoek door de unit FTA niet op een juiste wijze was samengesteld. Op grond van verklaring verweerder was dat al het geval vanaf 2012. Naar het oordeel van de raad had verweerder dat - mede gelet op deze lange periode - kunnen en moeten weten. Dit onderdeel van het dekenbezwaar wordt gelet op het voorgaande gegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder een derdengeldrekening heeft gebruik voor een ander doel dan het beheer van derdengelden. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
6.2 Bij de beoordeling van de ernst van dit handelen is echter ook van belang dat niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan om het geld buiten het zicht van derden te houden. Niet is gebleken dat verweerder door dit handelen (financieel) voordeel heeft gehad of dat belangen van derden zijn geschaad. Verder neemt de raad in aanmerking dat verweerder het verwijtbare van zijn handelen heeft ingezien. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat met de oplegging van een waarschuwing kan worden volstaan.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel
48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder
a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing van op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.2.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. G.W. Roest, J.J. Molenaar,
P. Th. Mantel en N.C. Milani, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en
uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 15 juli 2025