ECLI:NL:TADRARL:2025:175 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-837/AL/MN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:175
Datum uitspraak: 14-07-2025
Datum publicatie: 14-07-2025
Zaaknummer(s): 24-837/AL/MN/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Overige (tussen)beslissingen
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door (a) met het overleggen van de dickpics en met zijn uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënte in de conclusie van antwoord de grenzen van het betamelijke in de betreffende familierechtelijke kwestie te overschrijden, (b) de benodigde PO punten in 2023 niet op orde te hebben waardoor verweerder niet voldeed aan de vereiste deskundigheid om zaken op het gebied van personen en familierecht te behandelen en (c) op 2 maart 2024 verkeerde prioriteiten te stellen en niet zelf te verifiëren of de betreffende gedetineerde consultatiebijstand wilde. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 14 juli 2025
in de zaak 24-837/AL/MN/D
naar aanleiding van de klacht van:

de deken
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 november 2024 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder. De raad heeft het dossier met kenmerk Z 2381664 MK/SD op dezelfde datum digitaal van de deken ontvangen.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zittingen van 3 februari en 23 mei 2025. Op 23 mei 2025 waren een stafjurist namens de deken, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. De deken was met bericht vooraf niet aanwezig. Van de behandelingen is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift met bijlagen van verweerder van 20 december 2024.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Algemeen
2.1 Verweerder is op 26 februari 2016 beëdigd als advocaat in het arrondissement Midden-Nederland. Per 1 januari 2020 werkt verweerder vanuit zijn eigen kantoor.
2.2 Per 1 juli 2023 heeft verweerder zich ingeschreven op het rechtsgebied personen- en familierecht.
Vonnis in kort geding en klacht
2.3 Sinds 1 juli 2023 staat verweerder een cliënte bij in een aantal familierechtzaken, onder meer over de (uitbreiding van onbegeleide) omgang van de vader met hun beider minderjarige zoon (hierna: de zoon).
2.4 In december 2023 heeft verweerder zijn cliënte bijgestaan in een door de vader gestart kort geding over de omgang met de zoon tijdens de kerstdagen. Dit kort geding is op 21 december 2023 inhoudelijk behandeld.
Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder namens zijn cliënte een conclusie van antwoord ingediend. Als productie 6 bij deze conclusie zijn twee dickpics overgelegd die de vader naar een nicht van de cliënte heeft gestuurd. In deze conclusie van antwoord heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:

‘1.3 Seksueel overschrijdend gedrag
Uit het raadsonderzoek blijkt dat de man seksueel is misbruikt in zijn jeugd. De droevige realiteit is dat slachtsoffers van seksueel misbruik een verhoogd risico meedragen om op latere leeftijd zelf ook zedendelicten te plegen.’

2.5 Op 22 december 2023 heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis gewezen dat bij vonnis van 11 januari 2024 aanvullend is uitgewerkt. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter over het overleggen van de dickpics het volgende overwogen:

‘4.2. Verder moet het de voorzieningenrechter van het hart dat hij de manier van procederen door de moeder hoogst ongepast vindt. Zij vond het nodig dickpics van de vader in het geding te brengen, die hij kennelijk aan een nicht heeft gestuurd. De voorzieningenrechter is niet bijzonder geïnteresseerd in ‘s mans geslachtsdeel. Die piemel is ook totaal niet relevant voor de beoordeling van de vorderingen. Ook de impliciete suggestie van de moeder dat de vader een zedenrisico is (door de redenering: hij is vroeger seksueel misbruikt, slachtoffers worden vaker dan gemiddeld dader, dus...), is werkelijk beschamend. Als dit de manier is waarop deze ouders met elkaar om menen te moeten gaan, dan maakt de voorzieningenrechter zich grote zorgen over hun toekomst en die van hun zoon.’

2.6 Op 5 februari 2024 heeft de vader bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
2.7 Op 16 december 2024 heeft de raad de klacht gegrond verklaard en een berisping aan verweerder opgelegd, ECLI:NL:TADRARL:2024:316. Verweerder heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
APU in Houten
2.8 Op 4 maart 2024 heeft de politie van de APU in Houten een signaal over verweerder gemeld bij de portefeuillehouder strafrecht van de Orde van Advocaten Midden-Nederland. Het signaal ging om een incident op 2 maart 2024.
2.9 Op 2 maart 2024 heeft verweerder zich met een dame gemeld bij het politiecellencomplex in Houten voor consultatiebijstand aan een verdachte. Een baliemedewerker vroeg de dame naar een advocatenpas, een VOG of een ander document op grond waarvan kon worden vastgesteld dat zij advocaat is of een kantoorgenoot van verweerder. Uiteindelijk mocht de dame niet met verweerder mee naar binnen. Verweerder heeft de verdachte toen niet meer bezocht.
Gesprek met verweerder
2.10 Op 18 maart 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder. De deken heeft met verweerder gesproken over het kort geding vonnis van december 2023, de klacht van 5 februari 2024, het per 1 juli 2023 werkzaam zijn op het gebied van het personen- en familierecht, de begeleiding van verweerder op dat rechtsgebied door mr. V. die per 1 juli 2023 geen advocaat meer is en over het tekort aan punten voor de Permanente Opleiding over 2023. Verweerder had over 2023 6 PO-punten behaald, waarvan 4 punten op het gebied van personen- en familierecht. Ook heeft de deken tijdens dit gesprek met verweerder gesproken over het signaal van de politie te Houten.

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft onbetamelijk geprocedeerd door in een conclusie van antwoord diverse naaktfoto’s (dickpics) van de wederpartij als productie bij te voegen. In dezelfde conclusie van antwoord heeft verweerder gesuggereerd dat de wederpartij ook wel een zedendelinquent zal zijn en dit heeft verweerder op de mondelinge behandeling van 21 december 2023 benadrukt;
b) verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid;
c) verweerder heeft de hem gegeven opdracht niet zorgvuldig behandeld door zijn preventief gedetineerde cliënt niet (meer) te bezoeken waardoor deze extra lang heeft moeten wachten op de consultatiebijstand van een advocaat.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de onderdelen van het dekenbezwaar ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert inhoudelijk verweer tegen het dekenbezwaar. Zakelijk en samengevat weergegeven voert verweerder het volgende aan.
Ten aanzien van onderdeel a) van het bezwaar wijst verweerder op de beslissing van de raad van 16 december 2024. Verweerder gaat inhoudelijk in op diverse overwegingen van de raad in die beslissing en licht toe dat hij de voorzieningenrechter met de dickpics slechts wilde informeren over het gedrag van de wederpartij van zijn cliënte.
Verder merkt verweerder op dat hij de nodige opleidingspunten voor 2024 heeft behaald. Verweerder erkent dat hij in 2023 tekort is geschoten in het voldoen aan de opleidingsverplichting, maar betekent dit nog niet dat hij heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde deskundigheid. Volgens verweerder heeft hij destijds voldoende maatregelen getroffen om zijn beperkte ervaring met het familierecht te compenseren.
Tot slot voert verweerder aan dat de discussie over het toelatingsbewijs van zijn medewerkster los kan worden gezien van de discussie over de rechtsbijstand. De betreffende gedetineerde wilde geen rechtsbijstand. Volgens verweerder was er ook als hij wel toegang tot de APU had verkregen, een politieagent naar de cel van de gedetineerde gelopen om te vragen of hij consultatiebijstand wilde.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediend dekenbezwaar toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de normen dat advocaten zich dienen te houden aan de verordeningen van de Nederlandse advocatenorde en dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet, waaronder de kernwaarden deskundigheid en integriteit. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen gezien het open karakter van de wettelijke normen in artikel 46 van de Advocatenwet ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Ontvankelijkheid onderdeel a)
5.2 Ten aanzien van dit onderdeel van het dekenbezwaar heeft verweerder ter zitting een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de deken, omdat er volgens verweerder sprake is van misbruik van recht. Daarbij wijst verweerder op de beslissing van de raad van 16 december 2024 waarin de raad al heeft geoordeeld over het overleggen van dickpics door verweerder tijdens een kort geding. Dit beroep slaagt niet.
5.3 De raad stelt voorop dat in de Advocatenwet aan de deken onder meer is opgedragen om een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig. De deken heeft daarin een discretionaire bevoegdheid en beleidsruimte om (al dan niet op grond van ontvangen signalen) een onderzoek in te stellen naar mogelijke tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van een advocaat en op grond van die bevindingen uit dat onderzoek te besluiten om een dekenbezwaar in te dienen. De deken klaagt dan in het algemeen belang over een advocaat. Een reguliere klacht en een dekenbezwaar over hetzelfde handelen van een advocaat kunnen naast elkaar bestaan. Bovendien is van een onherroepelijke tuchtrechtelijke eindbeslissing op de klacht van 5 februari 2024, voor zover de raad bekend, nog geen sprake omdat het hoger beroep nog loopt. Misbruik van recht is daarom niet aan de orde. De deken is dan ook ontvankelijk in haar bezwaar. De raad zal onderdeel a) van het dekenbezwaar hierna inhoudelijk beoordelen.
Onderdeel a) is gegrond
5.4 Met onderdeel a) verwijt de deken verweerder dat hij in een conclusie van antwoord in kort geding dickpics heeft gevoegd en dat hij heeft gesuggereerd dat de wederpartij van zijn cliënte ook wel een zedendelinquent zal zijn. Het ging hier om een kort geding over de omgang van een vader met de zoon van partijen tijdens de kerstdagen.
5.5 Zoals de raad op 16 december 2024 al heeft geoordeeld in de klachtzaak met zaaknummer 24-546/AL/MN heeft verweerder in het kort geding van 21 december 2023 zowel met het overleggen van de dickpics als met zijn uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënte in de conclusie van antwoord, de grenzen van het betamelijke in de betreffende familierechtelijke kwestie overschreden. De raad ziet op grond van de overgelegde stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. Het verweer dat verweerder tegen de beslissing van de raad voert in zijn reactie op het dekenbezwaar hoort thuis in het hoger beroep dat verweerder heeft ingesteld. Vanwege de nog lopende hoger beroepsprocedure past het de raad niet om inhoudelijk op dat verweer in te gaan. Onderdeel a) van het dekenbezwaar is dan ook gegrond.
Onderdeel b) is gegrond
5.6 De raad stelt voorop dat een advocaat op grond van artikel 4.4 lid 1 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) gehouden is om elk kalenderjaar ten minste twintig opleidingspunten te behalen, waarvan ten minste de helft betrekking heeft op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat het behalen van opleidingspunten een middel is voor het onderhouden van de vakbekwaamheid.
5.7 De raad stelt op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen vast dat verweerder ten tijde van het gesprek met de deken in maart 2024 niet alle PO-punten voor 2023 had gehaald en dat hij slechts vier punten had behaald voor het rechtsgebied personen- en familierecht. Ondanks het niet behalen van de vereiste opleidingspunten op het gebied van personen- en familierecht is verweerder vanaf 1 juli 2023 al wel zaken op dat rechtsgebied gaan behandelen, waaronder het kort geding over een omgangsregeling in december 2023. Het gebrek aan voldoende punten op het gebied van personen-en familie raakt aan de kernwaarde deskundigheid. Het feit dat verweerder de PO-punten over 2023 in 2024 heeft ingehaald, doet daar niet aan af. Verweerder had zijn punten in 2023 moeten behalen. De omstandigheden dat verweerder vanaf 1 juli 2023 de familierechtpraktijk van mr. V. heeft overgenomen en dat mr. V. zijn mentor was, doen niet af aan het gebrek aan vereiste deskundigheid om personen- en familierechtzaken, zoals het kort geding in december 2023, op een de-escalerende en betamelijke wijze te behandelen. Onderdeel b) is dan ook gegrond.
Onderdeel c) is gegrond
5.8 De raad is van oordeel dat verweerder op 2 maart 2024 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door verkeerde prioriteiten te stellen en door niet zelf te verifiëren of de betreffende gedetineerde consultatiebijstand wilde. Toen het duidelijk was dat zijn medewerkster niet mee naar binnen mocht, had verweerder ervoor kunnen kiezen om dan alleen naar binnen te gaan en de gedetineerde te woord te staan. Ook had verweerder ervoor kunnen kiezen om via de APU te bellen met de gedetineerde om te verifiëren of hij inderdaad afzag van bijstand zoals een verbalisant tegen verweerder had gezegd. In plaats daarvan is verweerder weggegaan na de principiële discussie met een baliemedewerker of zijn medewerkster mee naar binnen mocht gaan. Daarbij heeft verweerder verkeerde prioriteiten gesteld, zijn belangrijkste prioriteit op dat moment had immers contact met de betreffende gedetineerde moeten zijn. Na zijn gesprek met de gedetineerde had verweerder eventueel met de baliemedewerker verder kunnen discussiëren over het toelatingsbeleid van de APU. De omstandigheid dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, zijn ‘medewerkers door andere baliemedewerkers bij de APU telkens moeiteloos worden toegelaten op vertoon van uitsluitend een identiteitsbewijs’ maakt het oordeel van de raad niet anders. Ook al was de weigering om de betreffende medewerkster toe te laten volstrekt onjuist (of dat zo is laat de raad in het midden), dan nog had verweerder de belangen van de gedetineerde voorop moeten stellen. Onderdeel c) is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door (a) met het overleggen van de dickpics en met zijn uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënte in de conclusie van antwoord de grenzen van het betamelijke in de betreffende familierechtelijke kwestie te overschrijden, (b) de benodigde PO-punten in 2023 niet op orde te hebben waardoor verweerder niet voldeed aan de vereiste deskundigheid om zaken op het gebied van personen- en familierecht te behandelen en (c) op 2 maart 2024 verkeerde prioriteiten te stellen en niet zelf te verifiëren of de betreffende gedetineerde consultatiebijstand wilde.

De aard en ernst van deze tuchtrechtelijke verwijten die de deken verweerder terecht maakt, rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Daarbij weegt de raad mee dat uit de zienswijze, het verweerschrift en de houding van verweerder op zitting blijkt dat verweerder de oorzaak van de verwijten die hem worden gemaakt steeds buiten zichzelf zoekt, bijvoorbeeld door (via zijn gemachtigde) te stellen dat de deken het op hem heeft gemunt. Verweerder lijkt niet in te willen zien dat de klacht van 5 februari 2024, de melding van de APU in Houten en dit dekenbezwaar voortvloeien uit zijn eigen onbetamelijk handelen. Dat baart de raad zorgen. Al met al ziet de raad aanleiding om aan verweerder de maatregel van een berisping op te leggen. De raad heeft daarbij in haar overweging betrokken dat aan verweerder voor het eerste verwijt al een berisping is opgelegd en dat er geen grond is om daarvoor andermaal een maatregel op te leggen.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. M.M. Mok, H.J. Voors, S.J. de Vries en V.S.A.W. Wegter, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 14 juli 2025