ECLI:NL:TADRARL:2025:174 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-108/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:174
Datum uitspraak: 14-07-2025
Datum publicatie: 14-07-2025
Zaaknummer(s): 25-108/AL/OV
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening in letselschadezaak. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door over haar bijstand niets schriftelijk aan klager te bevestigen. Als gevolg daarvan is achteraf onduidelijkheid ontstaan over de omvang van de opdracht, het plan van aanpak, de onderhandelingen met de verzekeraar en de betaling voor de werkzaamheden van verweerster. Deze onduidelijkheid heeft uiteindelijk geleid tot de klacht. Klacht grotendeels gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 14 juli 2025
in de zaak 25-108/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 augustus 2024 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 17 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2367972 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 mei 2025. Daarbij waren klager en verweerster met hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

Verder heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klager van 2 mei 2025.

Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de e-mailcorrespondentie tussen klager en verweerster en van het urenoverzicht van verweerster die als bijlagen bij de pleitaantekeningen van de gemachtigde van verweerster zijn overgelegd.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 In 2018 heeft klager als gevolg van een verkeersongeval whiplash-achtige klachten gekregen. Klager is door het ongeval arbeidsongeschikt verklaard en hij heeft een schadevergoeding ontvangen.

2.2 In 2020 heeft klager als gevolg van een verkeersongeval opnieuw whiplash-achtige klachten gekregen. Naar aanleiding daarvan heeft klager bij zijn verzekeraar een beroep gedaan op de schadeverzekering voor inzittenden waar hij een verzekering had lopen met een maximale dekking van 1 miljoen euro.

2.3 Klager en de verzekeraar hebben met elkaar onderhandeld over een definitieve afwikkeling van de geleden en nog te lijden schade. Bij deze onderhandelingen heeft klager zich door verschillende rechtsbijstandsverleners laten bijstaan.

2.4 Op 11 juli 2022 heeft klager de deken gevraagd een advocaat aan te wijzen die hem kan bijstaan in zijn geschil met de verzekeraar.

2.5 Op 14 juli 2022 heeft de deken verweerster aangewezen om klager bij te staan in het geschil met de verzekeraar. In dat geschil diende klager te bewijzen dat als gevolg van het verkeersongeval in 2020 schade is ontstaan die niet te wijten is aan het eerdere ongeval uit 2018.

2.6 Klager en verweerster hebben diverse keren contact met elkaar gehad, waaronder tijdens een intakegesprek dat via videobellen heeft plaatsgevonden.

2.7 Tussen klager en verweerster is geen overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Ook heeft verweerster geen opdrachtbevestiging aan klager gestuurd.

2.8 In de tussentijd is klager door een rechtbank in Duitsland veroordeeld tot betaling van € 23.000,-.

2.9 In augustus 2022 heeft de verzekeraar klager een finaal bod gedaan van € 50.000,-. Verweerster heeft klager hier op 15 augustus 2022 over gemaild:

‘Net op het nippertje voor mijn vakantie hierbij de vaststellingsovereenkomst. Zoals gezegd is € 27.500 bedoeld om de Duitse schuldeisers te voldoen. Verder zou jij nog geld terug moeten betalen aan jouw Nederlandse bedrijf.
Ik heb je een aantal malen gewezen op de consequenties voor jouw bijstanduitkering. Die zou kunnen stoppen of er kan een deel teruggevorderd worden.
(…)
Ik wens je al het goede voor de toekomst en het was mij een genoegen je bij te staan.’

2.10 Nadat de door de verzekeraar gestelde termijn voor aanvaarding van het bod was vervallen, is klager uiteindelijk alsnog met het bod van de verzekeraar akkoord gegaan. Klager heeft de vaststellingsovereenkomst (hierna: de vso) op 15 augustus 2022 getekend tegen finale kwijting. De verzekeraar heeft het bedrag van € 50.000,- aan klager betaald.

2.11 Enkele maanden na de uitbetaling van de schadevergoeding aan klager heeft DAS Rechtsbijstand zich bij verweerster gemeld in verband met een klacht van klager. Klager heeft deze klacht uiteindelijk niet doorgezet.

2.12 Op 3 oktober 2022 heeft verweerster voor haar werkzaamheden voor klager een declaratie gestuurd aan de verzekeraar en de verzekeraar heeft deze declaratie betaald.

2.13 Op 16 december 2022 heeft op verzoek van de gemachtigde van klager een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerster. Verweerster heeft op 31 januari 2023 een verslag van dat gesprek aan klager en zijn gemachtigde gestuurd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a) verweerster is, nadat zij door de deken was aangewezen om klager bij te staan, het dossier gestart op basis van de beperkte gegevens die zij van klager zou hebben ontvangen. Er heeft geen fysiek gesprek plaatsgevonden, er was geen overeenkomst van opdracht en ook geen plan van aanpak;

b) verweerster heeft geweigerd om de medische onderzoeken te gebruiken die klager in oktober 2022 heeft laten opstellen. Ook heeft verweerster geweigerd om verdere medische expertise aan te vragen ter onderbouwing van de letselschade van klager, terwijl klager vanaf oktober 2019 geen medische behandeling meer heeft ondergaan;

c) verweerster heeft klager de vaststellingsovereenkomst met de verzekeraar ‘door de strot geduwd’. Bij een juiste voorstelling van zaken zou klager deze overeenkomst nooit met de verzekeraar zijn overeengekomen. Verweerster heeft geweigerd nader medisch onderzoek op te starten en af te wachten. Verweerster heeft een fout gemaakt door wel voor hem te gaan onderhandelen. Klager is het niet met verweerster eens dat de met de verzekeraar overeengekomen schadevergoeding van € 50.000,- een heel fors bedrag is, omdat zijn inkomensschade € 200.000,- à € 300.000,- bedraagt, mede vanwege de in 2025 vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid;

d) verweerster heeft de klacht van klager zelf afgehandeld en zij heeft een tweede gesprek over de klacht geweigerd, nadat zij met klager en zijn gemachtigde op haar kantoor over de klacht had gesproken.

3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband merkt verweerster op dat zij een intakegesprek met klager heeft gevoerd via videobellen vanwege de reisafstand voor klager naar haar kantoor en vanwege de coronaperiode. Verweerster erkent dat tussen haar en klager geen overeenkomst van opdracht is gesloten en dat er nooit een opdrachtbevestiging is gestuurd of getekend, omdat zij de zaak niet op de door klager gewenste wijze wilde behandelen.

Daarnaast voert verweerster aan dat zij klager heeft geprobeerd duidelijk te maken dat het onmogelijk is om schadeposten als verlies aan verdienvermogen, verlies aan zelfwerkzaamheid en eventuele behoefte aan huishoudelijke hulp neer te leggen bij de verzekeraar. Volgens verweerster waren diverse schadeposten van klager al vergoed naar aanleiding van het eerste ongeval en is er in de niet-medisch objectiveerbare klachten geen onderscheid te maken tussen de klachten die zijn ontstaan door het eerste ongeval en de klachten die zijn ontstaan door het tweede ongeval.

Verder merkt verweerster op dat zij heeft geprobeerd een voor klager zo hoog mogelijke schadevergoeding te verkrijgen zodat hij zijn schuldeisers kon betalen, maar dat zij hem niet het mes op de keel heeft gezet om akkoord te gaan met het voorstel van de verzekeraar.

Tot slot voert verweerster aan dat zij na een schriftelijke reactie op de klacht langdurig op haar kantoor met klager en zijn gemachtigde heeft gesproken. Volgens verweerster is dat gesprek met wederzijds begrip afgerond en zag zij geen reden meer om te reageren op nieuwe berichten van de gemachtigde van klager.

4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht van klager gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop zij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk gegrond
5.2 De raad stelt op grond van het klachtdossier en de verklaringen van klager en verweerster vast dat verweerster en klager elkaar hebben gesproken tijdens een videobelgesprek. Het feit dat er geen fysiek gesprek tussen verweerster en klager heeft plaatsgevonden, betekent niet meteen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In zoverre is klachtonderdeel a) ongegrond.

5.3 Verder stelt de raad vast dat er geen getekende overeenkomst van opdracht tussen verweerster en klager tot stand is gekomen en dat verweerster geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd. Het gebrek aan een opdrachtbevestiging is door verweerster ter zitting bevestigd. Daarbij heeft verweerster verklaard dat zij de zaak van klager niet in behandeling wilde nemen, omdat zij de zaak niet op de door klager gewenste wijze wilde behandelen. Desondanks is verweerster toch namens klager met de verzekeraar gaan onderhandelen over een schadevergoeding voor klager zonder hierover iets schriftelijk vast te leggen. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een advocaat is immers gehouden de aan haar verleende opdrachten en de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Dit om te voorkomen dat op een later moment onduidelijkheden en misverstanden ontstaan over de afspraken die de advocaat met de cliënt heeft gemaakt, bijvoorbeeld over een plan van aanpak en de haalbaarheid van de in dit geval door klager gewenste schadevergoeding. Door de opdracht niet schriftelijk aan klager te bevestigen en niets schriftelijk vast te leggen over haar onderhandelingen namens klager met de verzekeraar en over de financiën is achteraf onduidelijkheid ontstaan. Dat gebrek aan schriftelijk vastgelegde afspraken heeft uiteindelijk geleid tot deze klacht. De gevolgen daarvan zijn voor risico van verweerster. In zoverre is klachtonderdeel a) gegrond.

Klachtonderdeel b) is gegrond
5.4 De raad is van oordeel dat verweerster de verwijten die klager haar maakt over de weigering om medische onderzoeken te gebruiken bij haar beoordeling van zijn zaak en om een nieuwe medische expertise aan te vragen over zichzelf heeft afgeroepen door niet schriftelijk vast te leggen wat zij daarover met klager heeft afgesproken. Daardoor is nu onduidelijk wat verweerster niet voor klager kon doen en waarom niet. Als verweerster dat wel had gedaan en aan klager schriftelijk had bevestigd dat, zoals verweerster aanvoert, diverse schadeposten al waren vergoed naar aanleiding van het eerste ongeval en er in de niet-medisch objectiveerbare klachten geen onderscheid te maken is tussen de klachten die zijn ontstaan door het eerste ongeval en de klachten die zijn ontstaan door het tweede ongeval, was die onduidelijkheid er niet geweest. Het gebrek aan schriftelijke vastlegging over haar werkzaamheden voor klager is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens gegrond.

Klachtonderdeel c) is gegrond
5.5 De raad stelt op grond van de overgelegde stukken, inclusief de namens verweerster overgelegde e-mails tussen haar en klager, vast dat verweerster niets heeft vastgelegd over haar onderhandelingen met de verzekeraar. Ook heeft de raad in de stukken geen advies van verweerster aan klager aangetroffen over deze onderhandelingen en over de goede en kwade kansen. Tot slot mist de raad in de stukken een adviesanalyse van verweerster over de positie van klager ten aanzien van de vso. De enkele omstandigheid dat verweerster klager heeft gewezen op de gevolgen voor zijn bijstandsuitkering in haar e-mail aan klager van 15 augustus 2022 is daartoe onvoldoende. Ook hier levert het gebrek aan schriftelijke vastlegging van de opdracht, afspraken en plan van aanpak tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster op. Klachtonderdeel c) is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel d) is ongegrond
5.6 De raad is van oordeel dat verweerster ten aanzien van de klachtbehandeling op haar kantoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad stelt vast dat verweerster, na haar schriftelijke reactie op de klacht, met klager en zijn gemachtigde op haar kantoor heeft gesproken over de klacht van klager over haar dienstverlening. Het mag zo zijn dat klager, achteraf gezien, toch niet tevreden was over het verloop dan wel de uitkomst van dat gesprek, maar dat betekent niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door niet opnieuw met klager in gesprek te willen gaan. Het stond verweerster immers vrij om bij haar standpunt over de klacht te blijven. Klager had de mogelijkheid om zijn klacht bij de deken in te dienen en dat heeft klager ook gedaan. De omstandigheid dat verweerster zelf met klager en zijn gemachtigde over de klacht heeft gecorrespondeerd en gesproken, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

Overig
5.7 Voor zover klager er ook over klaagt dat ten aanzien van de vso met de verzekeraar sprake is van dwaling kan de raad daar in het kader van deze klachtprocedure niet over oordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door over haar bijstand niets schriftelijk aan klager te bevestigen. Als gevolg daarvan is achteraf onduidelijkheid ontstaan over de omvang van de opdracht, het plan van aanpak, de onderhandelingen met de verzekeraar en de betaling voor de werkzaamheden van verweerster. Deze onduidelijkheid heeft uiteindelijk geleid tot de klacht van klager over de dienstverlening van verweerster. Hoewel de raad niet twijfelt aan de goede bedoelingen van verweerster rechtvaardigen de aard en ernst van deze terechte tuchtrechtelijke verwijten de oplegging van een maatregel. Daarbij weegt de raad mee dat de zaak via een aanwijzing van de deken bij verweerster terecht is gekomen, dat sprake was van een kwetsbare cliënt en dat aan verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Al met al ziet de raad aanleiding om aan verweerster de maatregel van een berisping op te leggen.

7 GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht grotendeels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient daartoe binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) over het verwijt van een gebrek aan een fysiek gesprek ongegrond en voor het overige gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van een berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. M.M. Mok en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 14 juli 2025