ECLI:NL:TADRARL:2025:165 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-296/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:165
Datum uitspraak: 25-06-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 25-296/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft de ex-partner van klager in verschillende procedures bijgestaan. Klager beklaagt zich deels opnieuw over waarover de raad al eerder onherroepelijk heeft beslist. Daarnaast is een deel van de klachten buiten de driejaarstermijn door klager ingediend. Verweerster mocht afgaan op de van haar cliënte verkregen informatie zonder verder onderzoek. Niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 juni 2025
in de zaak 25-296/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 1 mei 2025 met kenmerk 2457141.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft de ex-partner van klager in de periode 2019-2024 bijgestaan bij verschillende procedures. In een kort geding is klager bij vonnis van 29 mei 2019 veroordeeld om de huurwoning te verlaten. Klager heeft daarna een kort geding gestart tegen zijn ex-partner tot afgifte van inboedelgoederen. Eind 2021 is verweerster namens haar cliënte een procedure over de invulling van de zorgregeling gestart.
1.2 Klager is in 2023 een procedure tot wijziging van de zorgregeling gestart. Verweerster heeft op 17 juli 2023 namens haar cliënte een verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingediend. Verweerster heeft namens haar cliënte in aanloop naar de zitting aanvullende stukken, waaronder schriftelijke documenten opgesteld door betrokken professionals, ingediend.
1.3 Begin 2025 heeft de bij de kinderen van klager en zijn ex-partner betrokken gecertificeerde instelling bij de rechtbank een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen van klager en zijn ex-partner ingediend. In die procedure is verweerster als advocaat toegewezen van de ex-partner van klager. In aanloop naar de zitting van 6 februari 2025 heeft verweerster namens haar cliënte aanvullende stukken ingediend.
1.4 Op 10 februari 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
Klachtzaak 22-686/AL/MN.
1.5 Op 5 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. Hij heeft zich erover beklaagd dat verweerster als advocaat van zijn ex-partner a) valse en misleidende informatie aan de rechtbank heeft verstrekt, b) relevante informatie heeft verzwegen en bewijs verborgen heeft gehouden ten gunste van haar cliënte, c) valse informatie aan overheidsinstanties heeft verstrekt en d) betrokken was bij het op onrechtmatige wijze verkrijgen van privé-informatie van klager, die vervolgens in een rechtszaak tegen hem is gebruikt.
1.6 Bij beslissing van 14 november 2022 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen kennelijk-ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen verzet ingesteld, zodat deze onherroepelijk is geworden.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de belangen van klager onnodig en onevenredig te schaden door in de verschillende procedures
(i) in 2019 en 2023 opzettelijk valse informatie te verstrekken aan de rechtbank, wat tot schade voor klager heeft geleid en
(ii) de rechtbank te misleiden met gefabriceerd bewijs en het weglaten van cruciale feiten, onder meer door het niet vermelden van strafbare feiten en in de procedure tot wijziging zorgregeling in 2023 bij haar verweerschrift als productie 11 twee lasterlijke ongefundeerde verklaringen te overleggen
(iii) bewijsmateriaal te vernietigen en/of verborgen te houden, waaronder correspondentie en originele bronnen,
(iv) misbruik te maken van juridische procedures door het opzettelijk indienen van valse strafrechtelijke beschuldigingen en daarmee ernstig leed te veroorzaken bij klager,
(v) privacywetten te schenden door onbevoegd medische en persoonlijke gegevens over klager te verzamelen en te verspreiden;
b) klager in de procedure in 2023 in haar verweerschrift te beschuldigen van onder meer fraude, geweld en seksueel misbruik terwijl verweerster wist, of behoorde te weten dat dit in strijd met de waarheid was.

3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerster ingaan.

4 BEOORDELING
Maatstaf klachttermijn
4.1 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).
Maatstaf ne bis in idem-beginsel
4.2 In het tuchtrecht geldt het zogenaamde ‘ne bis in idem-beginsel’, dat is vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet. Dit beginsel houdt in dat niet opnieuw kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De achtergrond van dit beginsel is dat een advocaat, over wie een klacht is ingediend, er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op moet kunnen vertrouwen dat dat de klacht daarmee is afgewikkeld en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.
Maatstaf advocaat van de wederpartij
4.3 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij van klager. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Beoordeling over de ontvankelijkheid van klager in klachtonderdelen a) en b)
4.4 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat klager niet opnieuw kan klagen over dezelfde gedragingen omdat daarover al eerder op 14 november 2022 onherroepelijk tuchtrechtelijk is geoordeeld. Daarnaast kan klager volgens verweerster, gelet op de vervaltermijn van drie jaar, niet klagen over haar vermeende gedragingen die zich vóór 10 februari 2022 hebben voorgedaan. De voorzitter volgt verweerster in haar verweer en wel om de volgende redenen.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter is klager niet-ontvankelijk voor zover hij klaagt over vermeende gedragingen van verweerster in de periode van vóór 10 februari 2022. Klager heeft zijn klacht op 10 februari 2025 bij de deken ingediend en kan op grond van de hiervoor genoemde maatstaf over de ‘klachttermijn’ alleen klagen over het handelen van een advocaat in de drie jaar voor dat moment. In dit geval dus alleen over het optreden van verweerster ná 10 februari 2022. Feiten of omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, zijn door klager niet gesteld en uit de stukken ook niet gebleken.
4.6 De voorzitter is verder van oordeel dat klager op grond van de hiervoor genoemde maatstaf over het ‘ne bis in idem-beginsel’ niet opnieuw kan klagen over het handelen van verweerster waarover al tuchtrechtelijk op 14 november 2022 is geoordeeld. Voor zover dan ook nu door klager weer geklaagd wordt over hetgeen onder het kopje de feiten in 1.5 staat vermeld, zal de voorzitter klager daarin kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Beoordeling over de klachtonderdeel a)
4.7 Dit verwijt bestaat uit verschillende subverwijten. Verweerster heeft daartegen voor zover mogelijk gemotiveerd verweer gevoerd. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager de feiten waarop hij deze subverwijten baseert onvoldoende concreet onderbouwd, terwijl dat wel van een klagende partij wordt verwacht. Alleen het verwijzen naar wetgeving door klager volstaat daarbij niet.
4.8 Het voorgaande betekent dat de voorzitter de juistheid van de subverwijten niet kan vaststellen. Gelet hierop wordt klachtonderdeel a) voor zover nog aan het oordeel van de voorzitter onderworpen, kennelijk ongegrond verklaard.
4.9 De voorzitter merkt nog nadrukkelijk op dat verweerster, als advocaat van de wederpartij van klager, een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van haar cliënte op een partijdige wijze te behartigen. Dat klager het met de door verweerster namens haar cliënte ingenomen standpunten in de verschillende procedures het niet eens is, maakt nog niet dat verweerster daarover tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Het ligt op de weg van klager om met zijn eigen advocaat in de betreffende procedures tegen de door verweerster namens haar cliënte ingenomen standpunten gemotiveerd verweer te voeren en om daarbij zijn eigen standpunt naar voren te brengen. Het is dan aan de civiele rechter om daarover inhoudelijk te oordelen. Het tuchtrecht is daarvoor niet bedoeld.
Beoordeling klachtonderdeel b)
4.10 Dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zij wist, of had moeten weten, dat die in strijd met de waarheid zijn, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Verweerster mocht naar het oordeel van de voorzitter afgaan op de juistheid van de informatie zoals zij die van haar cliënte heeft gekregen zonder daar nog onderzoek naar te doen. Als partijdige belangenbehartiger diende verweerster ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënte aanvullende stukken bij het verweer toe te zenden aan de rechtbank. Dat daarin, of in andere stukken, volstrekt onjuiste of tegenstrijdige informatie stond is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft dat verwijt niet met concrete stukken onderbouwd, ook niet nadat de deken daarom heeft verzocht.
4.11 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster in deze tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Ook klachtonderdeel b) wordt voor zover nog aan het oordeel van de voorzitter onderworpen, kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdelen a) en b) deels niet-ontvankelijk voor zover daarin is geklaagd over gedragingen van verweerster vóór 10 februari 2022, en deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens strijdigheid met het ne bis in idem-beginsel, en voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 23 juni 2025