ECLI:NL:TADRARL:2025:162 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-284/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:162
Datum uitspraak: 23-06-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 25-284/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft samen met een kantoorgenoot werkzaamheden voor klager gedaan. Naar het oordeel van de voorzitter zijn de maandelijkse declaraties met specificaties voldoende duidelijk en transparant geweest en hebben die voldaan aan lid 4 van gedragsregel 17. Verweerder heeft daarover ook ruim voldoende met klager gecorrespondeerd en is herhaaldelijk op vragen geantwoord. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 juni 2025
in de zaak 25-284/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 29 april 2025 met kenmerk 2393275.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder en zijn kantoorgenoot, mr. Van B, hebben klager bijgestaan in tegen klager door zorgverzekeraars Zilveren Kruis en Zorg & Zekerheid gestarte civiele procedures tot terugvordering van de door klager als toenmalig manueel therapeut bij de zorgverzekeraars gedeclareerde manueel therapeutische prestaties.
1.2 Verweerder heeft mede namens mr. Van B in zijn e-mail van 17 mei 2023 een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd met het verzoek om die opdracht ondertekend retour te sturen. In die e-mail zijn de (verschillende) uurtarieven van verweerder en van mr. Van B vermeld. In de e-mail van 22 mei 2023 van verweerder mede namens mr. Van B zijn de met klager gemaakte financiële afspraken en verwachtingen en aanpak van de zaak aan klager bevestigd. Klager heeft de opdrachtbevestiging ondertekend retour gestuurd aan het kantoor van verweerder.
1.3 Het kantoor van verweerder heeft bij aanvang van de samenwerking aan klager twee voorschotnota’s gestuurd. Het voorschotbedrag van € 6.050,- voor de door de advocaten te verrichten werkzaamheden en het voorschotbedrag van € 4.554,- voor griffierechten zijn door klager betaald. Het kantoor van verweerder heeft de griffierechten betaald aan de rechtspraak.
1.4 Verweerder en mr. Van B hebben daarna hun werkzaamheden maandelijks achteraf, voorzien van een specificatie, aan klager gedeclareerd. Klager heeft de declaraties voor hun werkzaamheden in de periode mei tot en met oktober 2023 voldaan maar de declaraties voor november en december 2023 niet.
1.5 In januari 2024 hebben verweerder en mr. Van B de werkzaamheden voor klager afgerond. Kort daarna, op 22 januari 2024, heeft klager vragen gesteld over de declaraties en de door verweerder en mr. Van B verrichte werkzaamheden. Ook op 17 februari, 15 en 31 maart en 14 april 2024 heeft klager daarover vragen gesteld. Verweerder heeft mede namens mr. Van B in zijn e-mail van 24 januari 2024 en vervolgens in zijn e-mails van 22 februari, 24 maart, 2 en 15 april 2024 de vragen van klager beantwoord en klager aangeboden om hierover in gesprek te gaan. Klager heeft dat afgewezen.
1.6 Op 28 april 2024 heeft klager een klacht ingediend bij het kantoor van verweerder. De klachtenfunctionaris heeft op 12 juli en op 21 oktober 2024 een voorstel aan klager gedaan. Ook klager heeft voorstellen gedaan. Dit heeft niet geleid tot een oplossing.
1.7 Verweerder heeft mede namens mr. Van B op 29 november 2024 voor klager een beknopte beschrijving van de verrichte werkzaamheden en het verloop van de zaak opgesteld en verwezen naar enkele meegestuurde dossierstukken.
1.8 Op 3 december 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.9 Op dezelfde dag heeft klager de kantoorgenoot van verweerder, mr. Van B, beklaagd. In die (identieke) klachtzaak, bij de raad bekend onder zaaknummer 25-285/AL/MN, wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
de declaratie niet deugdelijk te specificeren en/of in te richten, althans te weigeren om transparant te zijn over de voor klager gedane werkzaamheden.
Toelichting: Pas na afronding van de werkzaamheden door verweerder en diens kantoorgenoot mr. Van B heeft klager ontdekt dat zij nagenoeg geen juridische arbeid voor hem hebben gedaan maar slechts minimale werkzaamheden en snel kwamen met het advies om tot een deal te komen. Opheldering over de door klager betaalde en niet verrekende voorschotnota’s heeft hij niet gekregen. Niet duidelijk is geworden waarom hij tweemaal griffierecht heeft betaald. De urenspecificaties bij de declaraties zijn te globaal omschreven en ook op een aantal punten onjuist. Verweerder en mr. Van B hebben niet transparant gedeclareerd en concrete vragen daarover van klager niet voldoende beantwoord. Volgens klager hebben verweerder en mr. Van B met dubbele pen geschreven, terwijl één advocaat-onderhandelaar voldoende was geweest.

3 VERWEER
3.1 Volgens verweerder hebben hij en zijn kantoorgenoot mr. Van B voorafgaand aan de totstandkoming van de opdracht aan klager de vereiste duidelijkheid verschaft over hun beider inzet, de (financiële) afspraken, verwachting en aanpak van de complexe zaak. Dit is op 17 en 22 mei 2023 schriftelijk zo ook aan klager bevestigd. Klager heeft de opdracht daarna ook bevestigd door ondertekening ervan. Aan klager zijn twee voorschotnota’s gestuurd, voor het griffierecht en voor te verrichten werkzaamheden in de twee procedures. Klager heeft deze voorschotnota’s zonder problemen betaald. Het kantoor heeft het griffierecht voldaan aan de rechtspraak.
3.2 De door verweerder en mr. Van B aan klager maandelijks gefactureerde bedragen waren voorzien van een concrete en duidelijke urenspecificatie. Deze zijn ook verrekend met het door klager betaalde voorschot waardoor klager een nul declaratie op 13 juni 2023 heeft ontvangen. Klager heeft zich pas hierover beklaagd nadat de werkzaamheden waren afgerond. Toen ontvingen hij en mr. Van B voor het eerst allerlei vragen van klager over de verrichte werkzaamheden en urenspecificaties. Daarover is gedurende 2024 heel uitvoerig met klager gecorrespondeerd en gepoogd de vragen van klager te beantwoorden en hem van dienst te zijn in zijn verzoek om transparantie en het verstrekken van aanvullende gegevens. Ook in hun notitie met bijlagen van 29 november 2024 is geprobeerd om alle vragen van klager nogmaals te beantwoorden. Hij en mr. Van B hebben alles gedaan wat van hen verwacht kon worden, aldus verweerder.

4 BEOORDELING
4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan die advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
4.2 In gedragsregel 16 is beschreven dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat die belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Daaronder valt ook de verplichting van een advocaat om de verleende opdracht en de in dat kader gemaakte (financiële) afspraken te bevestigen en daarover nauwgezet en zorgvuldig met de cliënt te communiceren. Een cliënt heeft er immers belang bij om te kunnen nagaan voor welke werkzaamheden hij betaalt en of dat redelijk is. In lid 4 van gedragsregel 17 is bepaald dat een advocaat zijn declaratie zodanig moet inrichten dat een cliënt eenvoudig kan vaststellen hoeveel wordt gerekend voor honorarium, verschotten en omzetbelasting en in hoeverre voorschotten worden verrekend. De advocaat declareert zijn honorarium in beginsel periodiek en deugdelijk gespecificeerd onder opgave van tarief en tijdsbesteding of een andere overeengekomen grondslag.
4.3 Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder klager in duidelijke bewoordingen schriftelijk heeft ingelicht over de omvang van de opdracht en over de financiële aangelegenheden in de zaak, waaronder de inschatting van de te verwachten tijdsbesteding en ook dat klager twee voorschotten moest betalen. Klager was er aldus mee bekend welk uurtarief verweerder voor zijn werkzaamheden in rekening zou brengen en ook dat hij naast kosten voor de werkzaamheden van verweerder ook griffierechten verschuldigd was.
4.4 Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat de door verweerder maandelijks aan klager verstuurde declaraties voldoende duidelijk en transparant zijn geweest en hebben voldaan aan hetgeen is bepaald in de hiervoor genoemde gedragsregel 17 lid 4. De gedane werkzaamheden in de specificaties zijn ook voldoende geconcretiseerd. Pas nadat verweerder zijn werkzaamheden in januari 2024 heeft beëindigd heeft klager daarover veel vragen aan verweerder gesteld. Verweerder heeft die vragen van klager vervolgens naar het oordeel van de voorzitter op duidelijke wijze en bovendien meermaals beantwoord. Dat klager zich daar niet in kon vinden maakt nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
4.5 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht voor klager als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en de hiervoor genoemde gedragsregels. De klacht zal dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.


Griffier Voorzitter 

Verzonden d.d. 23 juni 2025